10 Christus en de Wet

Het zesde hoofdstuk van de Romeinen­brief begint met een voortzetting van het onderwerp dat behandeld is in het vijf­de hoofdstuk; het onderwerp namelijk, dat het leven van Christus ons gegeven is voor onze rechtvaardiging. De gena­de heerst door de gerechtigheid tot in het eeuwige leven door Jezus Christus onze Here.
Genade is gunst, en de psalmist zegt ons dat er in Zijn gunst leven is. Ps.30:6. Gerechtvaardigd te zijn door Zijn genade (Titus 3:7), bete­kent dus eenvoudig het ontvangen van de gave van het leven van Christus. Dat leven is een zondeloos leven. Christus in ons gehoorzaamt, en door Zijn gehoorzaamheid worden wij recht­vaardig gemaakt.

„Wat zullen wij dan zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme? Volstrekt niet! Immers, hoe zullen wij, die der zonde gestorven zijn, daarin nog leven! Of weet gij niet, dat wij allen, die in Christus Jezus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn? Wij zijn dan met Hem begraven door de doop in de dood.opdat, gelijk Christus uit de doden opgewekt is door de majesteit des Vaders, zo ook wij in nieuwheid des levens zouden wandelen. Want indien wij samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan zijn dood, zullen wij het ook zijn (met hetgeen gelijk is) aan zijn opstanding". Rom. 6:1-5.

Welnu, dit hoofdstuk toont ons, hoe de verbinding met Christus tot stand komt, en wat deze verbinding voor ons doet. In het voorgaande hoofdstuk hebben wij geleerd, dat het oordeel doorgegaan is tot alle mensen ter veroordeling, en dat het vonnis van de dood doorgegaan is tot alle mensen in deze wereld. Het doodvonnis is uitgesproken en de dood werkt in de mens. Hoe werkt de dood in de mens? Wat is de bijzondere kracht van de dood? Het is de zonde! „De prikkel nu des doods is de zonde". 1 Cor.15:55. Daarom is de werking van de zonde in de mens eenvoudig de werking van de dood.
Mensen die zon­daren zijn, zijn gestoken door de prikkel van de dood. De dood is reeds in hen, en hij gaat door met zijn werk in hen; het is enkel een kwestie van tijd, tot hij hen voor eeuwig in zijn greep zal heb­ben. Maar zolang de genade nog voort­duurt, is er een mogelijkheid om aan deze prikkel te ontkomen, en daarmee aan de voltrekking van de straf. Niette­min, God moet rechtvaardig zijn, omdat Hij de rechtvaardiger is van hen, die in Hem geloven. Het doodvonnis is over iedereen uitgesproken, en dat vonnis zal uitgevoerd worden, ieder mens moet sterven, omdat alle mensen gezondigd hebben.

Maar aan een ieder mens wordt de keu­ze gelaten, wanneer hij sterven wil. Christus stierf voor alle mensen. Wij kunnen zijn dood aanvaarden, en in Hem sterven, en zo Zijn leven verkrijgen; aan de andere kant kunnen we, als we dat willen, weigeren Hem te erkennen en in onszelf sterven. Maar sterven moeten wij. De dood is doorgegaan tot alle men­sen, en alle mensen moeten sterven. Het leven van een ieder is verbeurd, en uit onszelf bezitten wij helemaal geen leven.

De Schrift zegt duidelijk „Wie de Zoon van God niet heeft, heeft het le­ven niet".1 Joh. 5:12. Als wij nu zien, dat wij ons in die toestand bevinden, waarin de dood haar recht opeist, wat kunnen wij dan nog doen? Ziet U niet dat wij dan levenloos gelaten worden? Stel dat ik duizend dollar schuld heb, en precies duizend dollar in mijn bezit, be­taal ik dan mijn schuld, dan blijf ik zon­der één dollar achter, nietwaar? Zo is het ook met ons leven.
Wij hebben hier allen een leven in ons bezit, maar het behoort ons niet toe. Het is verbeurd verklaard aan de wet. Het is helemaal niet van ons. Wanneer de wet het verbeurde op­eist, en ons leven is weggenomen, dan blijft ons niets over dan de eeuwige dood.

Maar Christus, de Zoon van God, be­zit zoveel leven van zichzelf, dat Hij iedereen leven geven kan, en dan nog evenveel leven over heeft. Hij had geen enkele verplichting om naar deze aarde te komen, en de ervaringen door te maken, die Hij doorgemaakt heeft. Hij bezat de heerlijkheid des hemels. Alle engelen aanbaden Hem. Hij bezat rijkdom en macht, maar hij verliet dat alles, en ontdeed zich van zijn heerlijk­heid en eer; kwam op deze aarde als een arm mens en nam de gestalte van een dienstknecht aan, en is in alles ge­lijk geworden aan hen die Hij kwam redden.

In het vlees bracht Hij hier gerechtig­heid tot stand. Waarvoor deed Hij dat? Voor zichzelf? Neen, Hij had er geen enkele behoefte aan. Ten eerste bezat Hij rijkdom. In de hemel bezat Hij alles wat Hij hebben wilde. Maar hier op aarde, als mens, bracht Hij gerechtigheid en eeuwige verlossing tot stand, opdat Hij ze aan ons kon geven. Dat is de enige reden, waarom Hij in deze wereld kwam. Al die gerechtigheid heeft Hij hier tot stand gebracht, en wil en zal ze ons mensen geven. Betaalde Hij de straf van de wet - voor zichzelf. Neen! Hij had geen zonde, dus kon de wet niets van Hem eisen.

In 2 Cor. 5 :21 zegt apostel Paulus: „Hem. die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid Gods in Hem". Zo droeg Hij de straf, niet voor zichzelf, maar voor ons. Als wij door het geloof Christus aannemen en met Hem verbonden worden, zodat wij vereenzelvigd worden met Hem, dan bezitten wij dat leven, dat Hij wil geven. Maar wij moeten de boete betalen, de straf ondergaan; want de wet zal de boete opeisen. Zoals ik echter reeds eerder gezegd heb, hebben wij de keu­ze: óf te wachten, totdat de wet ons verbeurde leven opeist op een moment dat er niets meer overblijft, wanneer ons leven weggenomen is; óf wij geven nu ons verbeurde leven over, aan de dood, nu wij het leven van Christus nog kunnen aannemen, zodat dit overblijft, als wij de boete betaald hebben.
Welnu, hoe nemen wij Christus aan? Hoe verkrijgen wij de verdienste van Zijn rechtvaardig leven? Door de dood. Op welk moment raken wij Christus aan en komen wij met Hem in verbinding? Op welk moment in de dienst van Chris­tus raakt Hij ons aan, en brengt Hij de verbinding met ons tot stand? Het is op het diepst mogelijke punt waar de mens aangeraakt kan worden en dat punt is de dood.

In alle opzichten is Christus gelijk ge­worden aan Zijn broeders en op het diepste punt hiervan, de dood, wanneer wij werkelijk dood zijn, daar is het, dat wij met Christus verbonden worden. De ceremonie van de doop is eenvoudig het symbool van de dood en de opstan­ding van Christus. Paulus zegt in Gal.3:27: „Want gij allen, die in Christus gedoopt zijt, hebt U met Christus be­kleed". En in Rom.6,:3: „dat wij allen, die in Christus gedoopt zijn, in zijn dood gedoopt zijn". Want indien wij met Chris­tus gestorven zijn, zijn wij vereenigd en zullen wij zeker weer leven; want Chris­tus leeft.

Hier kunnen wij de woorden van Petrus in Hand. 2:24 met klem toepassen: „God evenwel heeft Hem opgewekt, want Hij verbrak de weeën van de dood, naar­dien het niet mogelijk was, dat Hij door Hem werd vastgehouden". Het was vol­komen onmogelijk, dat de dood Chris­tus zou vasthouden. Daarom, indien wij met Hem sterven, en in onze dood met Hem verenigd zijn, zullen wij ook met Hem leven.

De voornaamste gedachte waarom het gaat in de gehele bijbel is de dood en de opstanding met Christus. Als wij met Hem sterven zullen wij weer leven.
Wij sterven met Hem - wanneer? Nu!
Wanneer wij erkennen, dat ons leven verbeurd is, en wij al onze aanspraken op dat leven opgeven, met alles wat ermee verbonden is, op datzelfde moment sterven wij met Christus. Welnu, wat wil het zeggen ons leven op te geven? Leven staat gelijk met alles wat de mens bezit. Het is gelijk aan alles wat op het leven betrekking heeft. Wat is het dan, dat tot het leven behoort, dat wij in onszelf van nature bezitten? Het is de zonde! Het is de begeerte des vlezes, de begeerte der ogen en een hovaardig leven. Het is afgunst, haat, kwaadspre­ken en kwaaddenken -al deze dingen vormen het natuurlijke leven, want wij er­varen, dat ieder die het natuurlijke le­ven heeft, deze dingen bezit. Zij zijn een deel van zijn leven. Zij beheersen het leven van ieder mens op aarde.
Wanneer wij tot het inzicht komen, dat ook wij deze dingen bezitten, en bereid zijn ze op te geven en ervoor te boeten, dan kunnen wij sterven met Christus en Zijn zondeloos leven daarvoor in de plaats aannemen. In het opgeven van ons leven, geven wij al deze dingen op, en als wij ze allemaal opgegeven heb­ben, dan zijn wij gestorven met Christus.
Maar zo zeker als wij ze opgeven en met Christus sterven, zo zeker zullen wij weer opgewekt worden, want Chris­tus is opgestaan en dan wandelen wij in nieuwheid des levens. Dat nieuwe le­ven, die nieuwheid des levens, die wij dan bezitten, is het leven van Christus, het is een zondeloos leven.

,,Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ont­nomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn."
Hierin ligt het geheim van alle zendings­activiteiten. Wanneer een mens werkelijk gaat inzien dat hij van zichzelf geen leven heeft, en hij zijn verbeurde leven, dat hij nog in zijn bezit heeft, opgeeft en hij het leven dat hij nu in het vlees leeft, leeft door het geloof in de Zoon van God, dan is Christus zijn leven, en zijn leven is „met Christus verborgen in God". Col. 3:3.
Hij is opgestaan tot een nieuw leven door het geloof in de werken Gods. Wat heeft zo iemand te vrezen, of wat kan een mens hem doen? Waarom zal hij bang zijn voor wat de mensen van hem zullen zeggen! Hij zal bij zichzelf zeggen, ik ben het niet, maar Christus die in mij leeft.

Wat zal het hem deren, als hij ertoe ge­roepen wordt in een ongezond klimaat te werken. Zijn leven heeft hij reeds op­gegeven, zodat de dood geen verschrik­king meer voor hem heeft. Hij gaat vrij­willig. „Zijn leven niet in zijn eigen hand nemend", maar hij laat het onder de hoede van Christus in God.
Als Christus, in wiens hand zijn leven geborgen is, toestaat dat hij voor een tijdje te sla­pen gelegd wordt, dan is het goed. Bo­vendien wordt hij niet ontmoedigd door moeilijkheden in het werk dat Christus hem opgedragen heeft, want hij heeft een praktische ervaring van de kracht van Christus. Hij weet dat Hij, die de krachtige dingen terneer wierp, die zich in zijn hart verzetten tegen Christus, bij machte is om alles aan zich te onder­werpen. Het leven dat hij leeft is het leven van Christus, mits hij ieder mo­ment van zijn leven Christus zo volkomen toegewijd blijft, als hij dat was toen hij stierf.

Het is noodzakelijk dat wij dagelijks sterven en dat wij dagelijks de kracht van God en van de opstanding van Christus ervaren. Want „wij worden be­houden door zijn leven". Rom. 5:10. Wij moeten dezelfde kracht kennen en ervaren, die God in Christus openbaar­de toen Hij Hem opwekte uit de doden. Wij moeten die kracht aannemen. Hoe? „Daar gij met Hem begraven zijt in den doop. In Hem zijt gij ook mede opge­wekt door het geloof aan de werking Gods, die Hem uit de doden heeft op­gewekt". Col. 2 :12.

Het gaat erom dat wij de opstanding van Christus tot een praktische erva­ring in ons leven maken. Het gaat erom, eenvoudig te geloven dat hetgeen God kon doen voor Christus, toen Hij in het graf lag, Hij ook voor ons kan doen. Dezelfde kracht die Christus uit de doden deed opstaan, kan ons in de dood bewaren en in het leven behouden. Indien wij het leven van Christus bezit­ten, en het in ons werkt, dan moet het voor ons hetzelfde doen, wat het voor Hem deed toen Hij in Galilea en Judea was.

Welk een kostbare gedachte is het, dat ons leven niet van onszelf is. Wat wij bezitten is het leven van Christus. Het is deze gedachte, die de mens overwinnaar maakt, zelfs in de dood. Waarom? De prikkel van de dood is verdwenen! De dood is voor de rechtvaardige geen prikkel, omdat hij bevrijd is van zonde. Het was deze zekerheid, die martelaren als Hieronimus en Huss in staat stelden om naar het schavot te gaan terwijl zij liederen zongen van triomf en overwin­ning.

„En weest niet bevreesd voor hen, die wel het lichaam doden, maar de ziel niet kunnen doden: weest veeleer bevreest voor Hem, die beide, ziel en li­chaam, kan verderven in de hel". Ons leven is met Christus verborgen in God, zodat wij niet vrezen voor de macht van boze mensen, of voor de duivel zelf. Als wij ons aan Christus hebben overgegeven, en ons leven is met Hem ver­borgen, wat doet het er dan toe of ons leven spoedig wordt afgesneden of niet. Wij wandelen met Christus en Hij waakt over ons leven. Boze mensen of duive­len kunnen dan netzomin ons leven aan­tasten, als zij Christus in het graf kon­den houden.

O, dat wij de kracht van dat leven moch­ten gevoelen, en weten dat wij de Zijne zijn! Wanneer wij die kracht verkrijgen, dan. zal de kracht Gods de boodschap vergezellen als wij uitgaan om haar uit te dragen. Wat doet het er dan toe of de mensen schande over ons brengen, - wij zijn dood, en ons leven is verbor­gen met Christus in God; hét leven dat wij leven, leven wij in Hem en door het geloof in Hem. Dit is de kracht van het evangelie, en de hoop die een christen doet overwinnen, zelfs in de dood.
Het is de hoop in de opstanding; want wan­neer een mens dan opgeroepen wordt zich neer te leggen voor zijn laatste slaap, dan slaapt hij in Jezus. Zijn leven is even zeker, ja zelfs nog zekerder dan toen hij op aarde leefde. Zijn proeftijd is afgesloten; hij heeft de goede strijd gestreden; hij heeft de loop beëindigd en het geloof behouden. Terecht kon de apostel zeggen, dat hij niet bedroefd behoefde te zijn over degenen die ont­slapen zijn; als over zulken die geen hoop hebben.

Wanneer de gemeente Gods en de die­naren van God voor de wereld gestor­ven zijn en zij alles wat hun eigen leven betreft opgegeven hebben, dan behoren zij in daad en in waarheid Christus toe. Als Christus bereid is ons enige van die aardse dingen toe te vertrouwen - als wij nog een ogenblik op deze aarde gespaard blijven, dan is het goed.
Als Hij aan de andere kant denkt dat het beter is om ons weg te nemen, dan is het ook goed. Of wij nu slapen in het graf, of voor de meester werken doet niet ter­zake, want alles komt Christus toe. Als wij deze gedachten vasthouden en ze ons eigen maken, zodat ze ons ieder moment voor ogen staan, zullen ze kost­baar voor ons zijn. Nu wij de kosten berekend hebben van het opgeven van al die dingen die, ons zo dierbaar zijn, en wij bereid zijn dat alles schade te achten om de uitnemendheid der ken­nis van Jezus Christus onze Here, kun­nen wij onszelf geheel aan Christus overgeven. Even snel als wij gewillig zijn de kosten te berekenen, en ons met Christus te laten kruisigen, door het op­geven van een hovaardig leven, de be­geerten des vlezes, en al die dingen die betrekking hebben op ons oude leven, en wij geen voorziening meer treffen voor het vlees, zal de kracht van Chris­tus op ons komen. Maar wij leven toch op aarde! Zeker, maar wij hebben ons eigen leven opgegeven en alles wat ons overblijft, is de werking van Christus in ons.

Op hetzelfde moment dat een mens alles met betrekking tot dit leven verloochend, op dat moment kan hij zeggen dat Chris­tus hem toebehoort, en dat hij het leven van Christus bezit. Hoe hij dit weet? Door het geloof in de werking van hem, die Christus uit de dood heeft opgewekt! „Dit weten wij immers, dat onze oude mens mede gekruisigd is, opdat aan het lichaam der zonde zijn kracht zou ont­nomen worden en wij niet langer slaven der zonde zouden zijn; want wie ge­storven is, is rechtens vrij van de zonde. Indien wij dan met Christus gestorven zijn, geloven wij, dat wij ook met Hem zullen leven, daar wij weten, dat Chris­tus, nu Hij uit de doden is opgewekt, niet meer sterft: de dood voert geen heerschappij meer over Hem". Rom. 6. 6-9.

Het leven van Christus is een eeuwig leven. Hij begaf zich vrijwillig onder de heerschappij van de dood. .Door dit te doen openbaarde Hij Zijn macht over de dood. Hij ging in het graf om te laten zien, dat Hij juist daar, terwijl Hij gebonden was met de ketenen van het graf zelf, macht had om deze boeien vaneen te rukken, om vrij en als over­winnaar tevoorschijn te komen. Daarom moet het voor ons vaststaan, dat, nu Hij niet meer sterft, en wij Zijn zondeloze leven hebben aangenomen, wij dood zijn voor de zonde en slechts leven voor God, door Jezus Christus onze Heer. Zoals de dood nu geen heerschappij meer kan voeren over Hem, zo kan ook de zonde, welke de prikkel van de dood is, geen heerschappij meer hebben over ons.

Iemand mag misschien zeggen: „U stelt het voor, alsof wij nooit meer behoeven te zondigen, - U laat geen plaats meer voor de zonde". Maar is dat niet pre­cies wat de Bijbel zegt? „Immers, de zonde zal over U geen heerschappij voe­ren, want gij zijt niet onder de wet, maar onder de genade." Wij behoren toe aan de Here Jezus Christus. Hoe? Door de dood. „Wij wijden geen zorg aan het vlees, zodat begeerten worden opge­wekt." Er bestaat werkelijk zoiets als een volkomen overgave aan Christus, -als wij alles opgeven, en dan op Zijn kracht vertrouwen ons in die toestand te bewaren. Ik dank God, dat Hij bij machte is dat te doen.

Mensen ondernemen gevaarlijke expe­dities, - sommigen om een land te veroveren, en wanneer zij dat land berei­ken, verbranden zij de schepen waarin zij kwamen, zodat zij niet terug kunnen, zelfs al zouden zij dat willen. Ook voor ons is het goed om de kosten te bere­kenen. Het heeft geen zin zich blinde­lings in de strijd te werpen. Overweeg alles zorgvuldig. Hier is dit genot en daar nog die bevrediging, kan ik ze op­geven? Ze zijn mij erg dierbaar gewor­den. Zij zijn met mijn hele leven ver­vlochten. Zij hebben zich zozeer met mij vereenzelvigd, dat zij zelfs mijn ui­terlijk bepalen, ingegrifd zijn in mijn ka­rakter en een deel zijn van mijn wezen. Ik hang eraan zoals ik aan het leven zelf hang. Maar voor Christus was hier­in geen plaats, zij hebben niets gemeen met het leven van Christus.
Voor de vreugde die Hem voorgesteld was, ver­droeg Hij het kruis. Kan ik, om in deze vreugde te delen, dat kruis verdragen? Kan ik de tijdelijke genoegens opgeven, opdat ik moge delen in de rijkdom van Christus, in de vreugde van de verlos­sing? Dat zijn vragen, die wij onszelf moeten stellen.

Zie omhoog en richt uw ogen op Chris­tus en op de vreugde van de aangebo­den verlossing. Zij vormen de keerzijde van de medaille. Daar is de blijdschap over een oneindige kracht die in ons werkt. Willen wij voor de vreugde die wij nu kunnen bezitten, alle dingen op­geven, en deelgenoten worden aan het lijden van Christus, om ook deel te heb­ben aan Zijn dood, en aan de kracht van Zijn opstanding? Dit is een vreugde die eeuwig duurt; laten wij daarom de schepen en de bruggen achter ons ver­branden! Kunnen wij al de dingen, die ons zo dierbaar zijn, opgeven; kunnen wij ze voor altijd opgeven?

Dat is de beslissende vraag. Iemand zegt „Ik heb reeds eerder ge­probeerd om al deze dingen op te ge­ven, maar ik ben opnieuw gevallen; hoe weet ik nu dat ik niet weer zal vallen"? O, nee, U moet nu geen nieuw besluit nemen, U moet niet een nieuwe bladzij­de omslaan, en dan tegen Uzelf zeggen dat u het nu beter zult doen. U rnoet niets anders doen dan het oude leven met al zijn plannen laten varen. Zeg eenvoudig: er is kracht in God……. Ik wil mijzelf overgeven aan dezelfde kracht, die de wereld tot aanzijn riep, dezelfde kracht, die Jezus uit het graf tevoor­schijn bracht.
Door die kracht laat ik mij ondersteunen en in dit nieuwe leven be­waren. En als wij dag aan dag dat doen, dan zal ons hart in dankbaarheid tot God uitgaan voor Zijn wonderlijke kracht.

Het is niet onze taak om het vlees te verzorgen ten behoeve van zijn begeer­ten; wij moeten er afstand van doen en het leven van Christus aannemen en er­varen dat de kracht Gods in ons werkt. Wanneer wij ervaren dat die kracht in ons werkt, - het wonder dat in ons ge­wrocht is - ,dan zullen de verzoekingen waaraan wij zo dikwijls toegegeven heb­ben, de zondige praktijken, waarvoor wij bezweken zijn, worden overwonnen, dan zullen wij hen de baas zijn. Dan kunnen wij uitgaan in de wereld, in de kracht van Christus, en de boodschap in de wereld uitdragen zoals wij nooit tevoren gedaan hebben.

Hoe komt het dat wij dan meer kracht bezitten? Omdat wij weten, dat als God dat wonder in óns tot stand kan bren­gen, Hij dat in iedereen kan doen. Van menselijk standpunt uit bezien is ons werk onmogelijk; moeilijkheden rijzen aan alle kanten op; maar wij weten uit ervaring wat de kracht Gods kan doen, en daarom gaan wij voort in het geloof dat Hij, die de bedenksels van ons hart en elke tegenstand die zich tegen de kennis van God verheft, kan neerwerpen; die iedere gedachte gevangen kan nemen tot gehoorzaamheid aan Chris­tus, dat Hij datzelfde werk ook voor an­deren kan doen, zoals Hij dat voor ons heeft gedaan. Het is dezelfde kracht, die maakte dat de muren van Jericho om­vielen voor het volk van God. Ik ben zo dankbaar dat de God, die ons geroepen heeft tot zijn dienstknechten, een God is die oneindige kracht bezit. Grijp die kracht en beproef ze voor uzelf!

,.Zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wél dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus." Zo moet het ook voor u vaststaan.... Wat moet ook voor ons vaststaan? Ge­lijk Christus uit de doden opgewekt is om nooit meer te sterven zo moet het ook voor ons vaststaan, dat wij dood zijn voor de zonde om nooit meer te zondigen. Is dat war? Bedenk het goed……dat de Zonde niet langer over u heerst.” Dat is wat de Bijbel zegt.

Fr is kracht in Christus. Wat is die kracht? Let wel op Genade is een gunst. In de gunst van God is leven Wat is dus de kracht der genade van Christus? Het is de kracht van een onvernietigbaar leven. Als de mens werkelijk gelooft. dat Christus uit de doden is opgewekt. dan kan hij ook geloven dat hij dood is voor de zonde, maar levend voor God en vrij van de zonde. Bedoelt de apostel vrij van de zonde? Het is een plechtige, een heerlijke gedachte.
Hoe dankbaar behoorde de mens te zijn dat hij zulk een vertrouwen kan hebben op de kracht van God door Christus, dat hij zonder welk voorbehoud ook, de­ze zaak kan aannemen en het geloven. Ja, geloof deze woorden; „Want wie gestorven is, is vrij van zonde..... zo moet het ook voor u vaststaan, dat gij wel dood zijt voor de zonde, maar levend voor God in Christus Jezus."

Maar is het waar, dat de mens kan le­ven zonder zonde? In het laatste deel van dit hoofdstuk lezen we: „Want toen gij slaven waart der zonde, waart gij vrij van de gerechtigheid". Wij weten allemaal wat dit betekent. Het is niet zo plezierig om aan onze ervaring in het verleden terug te denken. Er is niets goeds te noemen. Welnu, waarom waren wij vrij van de gerechtigheid? Omdat wij dienstknechten van Satan waren.
„Nu echter, vrijgemaakt van de zonde, zijt gij in dienst gekomen van de gerechtig­heid". Christus is de bron van de ge­rechtigheid. De dienst die wij verrichten behoort Hem. Wat zijn wij: dienstknech­ten van Satan of dienstknechten van Christus? Toen wij dienstknechten van Satan waren, deden wij helemaal geen gerechtigheid. Maar nu wij dienstknech­ten van God zijn?

,.Stelt u ten dienste van God, als mensen, die dood zijn ge­weest, maar thans leven, en stelt uw le­den als wapenen der gerechtigheid ten dienste van God". ,,Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoor­zamen als slaven, hetzij dan van de zon­de tot den dood, hetzij van de gehoor­zaamheid tot gerechtigheid"? Er zijn maar twee soorten dienst. De dienst aan Satan, welke is de zonde tot de dood, en de dienst aan Christus, wel­ke is gehoorzaamheid tot gerechtigheid. Iemand kan geen twee heren dienen. Dat gelooft iedereen. Dus is het onmo­gelijk om tegelijkertijd én de zonde te dienen en de gerechtigheid. Welnu, wij noemen onszelf Christenen. Dat betekent: volgelingen van Christus.
Maar in onze hele christelijke levenservaring hebben wij wel hier en daar kleine ach­terdeurtjes voor de zonde opengelaten. Wij hebben nooit het standpunt durven innemen te geloven dat het christelijke leven een zondeloos leven behoort te zijn. Wij hebben het niet durven gelo­ven noch het durven prediken.

Maar in dat geval kunnen wij de wet van God niet volledig prediken. Waarom niet? Omdat wij de kracht van de rechtvaar­diging door het geloof niet verstaan. Want het is onmogelijk de wet van God in zijn volle omvang te prediken zonder de rechtvaardiging door het geloof. Want de prediking van de rechtvaardiging door het geloof doet geen afbreuk aan de wet, veelmeer is zij het enige dat de wet verhoogt.

Welnu, kunnen wij dienstknechten van Christus zijn terwijl wij zonde blijven doen, en voorzieningen treffen om het vlees en zijn begeertes te bevredigen? Is Christus een dienstknecht van de zon­de? Wiens knechten zijn wij als wij zon­de doen? Dan zijn wij de knechten van de zonde en de zonde is van Satan.
Welnu, indien een Christen (?) bij tijd en wijle zonde doet, en voor de rest gerechtigheid, dan zouden Christus en Sa­tan moeten samenwerken, zodat hij slechts één meester heeft, want hij kan geen twee heren dienen. Maar er is geen gemeenschap tussen het licht en de duisternis, tussen Chris­tus en Belial. Er bestaat een dodelijke vijandschap tussen hen, zij zijn eikaars tegenstander, en zij hebben een strijd gevochten tot in de dood. Het is onmo­gelijk voor beiden te kiezen. Het is onmogelijk voor de mens om deze twee heren te dienen. Hij moet zich óf aan de ene zijde bevinden óf aan de an­dere zijde. „Weet gij niet, dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid, ook moet gehoorzamen als slaven, hetzij dan van de zonde tot de dood, hetzij van de gehoorzaamheid tot gerechtigheid"? Wat het betekent een slaaf van de zonde te zijn, weten wij maar al te goed, onszelf over te geven als instrumenten van de ongerechtigheid tot zonde.

Daarom nu de vraag: hoe kan ik een dienstknecht van Christus worden, en in staat zijn om mijn oude leven af te ster­ven? „Dat gij hem, in wiens dienst gij u stelt als slaven ter gehoorzaamheid ook moet gehoorzamen als slaven." In de Statenvertaling wordt het woord „dienstknecht" gebruikt, wat in werkelijkheid „slaaf" betekent. Op het moment dat ik mij aan Christus overgeef om zijn dienstknecht te worden, op dat zelfde moment wordt ik zijn slaaf, en behoor ik Hem toe. Hoe weet ik, dat Christus mijn dienst wil aanvaarden, als ik ze aan Hem geef? Omdat Hij die dienst gekocht heeft en de prijs er voor betaald.

En al die jaren, dat ik mijzelf als slaaf aan de zon­de overgegeven heb, heb ik Hem on­rechtmatig, frauduleus zijn rechten ont­houden. Toch is Hij gedurende al die tijd, dat ik mijn dienst Hem onthouden heb, uit gegaan om mij op te zoeken, en om mij tot zich te trekken. Als wij zeggen, „Here, Here hier ben ik, ik geef mijzelf aan U over," op datzelfde mo­ment heeft Christus ons gevonden, want Hij heeft ons gezocht, en zijn wij Zijn dienstknecht. Maar hoe weten wij, dat wij in Zijn dienst kunnen volhouden? Hoe weten wij, dat wij het leven van Christus kunnen leven? Precies op de­zelfde wijze als wij weten, dat wij het leven der zonde hebben kunnen leven. Als wij overwegen, wiens dienstknech­ten wij willen zijn, dan moeten wij daar­bij de krachten van de twee meesters overwegen. Toen wij slaven der zonde waren, waren wij vrij van de gerechtig­heid, omdat Satan ons beheerste en ons gebruikte op de wijze die hij verkoos; wij waren overgeleverd aan de wille­keur van zijn kracht. Is zonde sterker dan gerechtigheid? Is Satan sterker dan Christus?
NEEN

Christus heeft bewezen dat Hij de sterk­ste is van de twee; toen wij slaven van de zonde waren, bezat de zonde kracht om ons weg te houden van de gerech­tigheid. Even zeker is het dat Christus, als wij ons overgeven als zijn slaven, Hij kracht heeft om ons te vrijwaren van zonde. Het is niet onze strijd, het is Gods strijd. Ik heb reeds gezegd, dat tussen Christus en Satan geen deelgenootschap bestaat, integendeel de bitterste vijand­schap.
Wij zijn allen bekend met de woorden, „De grote strijd tussen Chris­tus en Satan". Onder ons is dit een be­kend gezegde. Waar gaat de grote strijd om? Het gaat om de zielen der mensen en de aarde waarop zij leven. De strijd gaat erom, wie uw of mijn dienst zal bezitten. De strijd is tussen Christus en Satan. Zij zijn niet alleen de hoofdper­sonen, maar de gehele strijd speelt zich alleen tussen hen af, en tussen niemand anders.

Dit moet ons duidelijk zijn: geen van beide kan ons tegen onze wil in dienst nemen. Van ons zelf hebben we geen kracht om Satan te weerstaan; dat heb­ben we al geprobeerd. Wij hebben geen kracht om hem het hoofd te bieden; wij kunnen niet tegen hem op en hem overwinnen. Wij hebben helemaal geen kracht; maar eveneens weten wij, dat wij niet zijn slaven be­hoeven te zijn. Wij moeten niet alleen zeggen dat het niet nodig is, dat wij zijn slaven zijn, maar wij moeten zeggen: ik zal zijn slaaf niet zijn. In plaats van onze kracht tegen Satan te gebruiken, geven wij onszelf over aan Christus en herhalen steeds weer opnieuw, zoals zoals David de Psalmist deed: „Ach Here, waarlijk, ik ben Uw knecht, ik ben Uw knecht, de zoon van Uw dienstmaagd, Gij hebt mijn banden losgemaakt". Psm. 116,16.

Wat wil dat zeggen? Ik was een slaaf van Satan, maar juist op het zelfde moment, dat ik tot Christus zei, „Ik wil uw dienstknecht zijn", op dat moment heeft Hij mijn banden los gemaakt, en nam Hij de verantwoordelijkheid op zich om mij te beschermen tegen Satan, die geen recht op mij heeft. Als Satan dan komt om mij terug te halen, om mij weer een slaaf van hem te maken, dan treedt Christus hem tegemoet, zoals Hij hem tegemoet trad, toen Hij hier op aarde was. Zeg dus eenvoudig tegen uw hart en tegen Satan, dat u van Christus bent, en dat Hij uw banden heeft losgemaakt. Dan bent u inderdaad vrij. U hebt de kosten berekend en nu kunt u de woor­den van David nemen en ze steeds weer opnieuw herhalen.

Uw leven is niet langer meer van u, het is van Christus. Zijn leven, Zijn hele bestaan is in strijd tegen Satan opgesteld. De strijd speelt zich af boven onze hoof­den, want wij zijn dood, en ons leven is met Christus verborgen in God. De Psalmist zegt: „Gij verbergt hen in het verborgene van uw aanschijn voor de samenscholing der mensen; Gij bergt hen in een hut voor het getwist der tongen". De strijd tussen Christus en Sa­tan wordt gestreden boven onze hoof­den, en wij zijn verborgen in het bin­nenste van zijn hut.

Dit is de overwinning die de wereld overwint, want Christus heeft de overwinning over Satan behaald. Als wij in het geloof de beloften van Christus vastgrij­pen, het leven van Christus aannemen, dan is de overwinning over Satan, de onze.

Zegt Christus niet dat Hem alle macht in de hemel en op aarde gegeven is? Lees de kostbare woorden in Efez 1:19-21. „Hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse ge­westen, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en allen naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw."

Wat heeft die zelfde kracht, die Hem verhoogde tot die verheven positie, wel­ke is boven alle overheid en macht, voor ons gedaan? „Mede levend gemaakt met Christus, en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten, in Christus Jezus." Waar hebben wij een plaats ontvangen? Ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt.

Dan is onze overwinning in Christus, en Hij heeft de overwinning reeds behaald. Hij heeft een vrede voor ons bevochten. Even zeker als Hij ons zijn vrede geeft, zo zeker heeft Hij voor ons de overwin­ning behaald. Daarom hebben wij in het uur van beproeving een overwinning, die reeds behaald is. Terecht mogen wij zeggen dat de strijd zich boven ons hoofd afspeelt, en dat onze vrede groot is. Er is voortdurend vrede. De kracht van de christen ligt in de on­derwerping - de overwinning in de over­gave aan Christus, zodat Hij ons in zijn tegenwoordigheid kan behouden, en ons verbergen in zijn hut voor het getwist der tongen. Dan doet het er niet toe hoe groot de moeilijkheden mogen zijn; als wij Christus bezitten, zal er vrede in ons hart zijn.

O, dat ieder in dit huis vervuld moge zijn met de wens Christus en zijn gerechtigheid te bezitten, en wij op deze avond zijn woerd mogen aannemen en geïnspireerd mogen zijn door zijn Geest. Dan zullen wij het leven van Christus bezitten en in staat zijn het uit te leven. Dan kunnen wij als zendelingen voor Christus uit gaan en goed doen. Wan­neer wij deze kracht aannemen, die wij bezitten door het geloof in Hem, dan zal het niet lang meer duren tot het werk in gerechtigheid zal worden afgesloten, en wij Hem zien, die wij nog niet gezien hebben en Hem liefhebben. (E.J. Waggoner)