32 - Wat leert de Bijbel over de toestand van de d

Het probleem van de dood was ten allen tijde voor de mensen een mysterie. Vanaf de vroegste tijden hebben mensen getracht een antwoord te geven op de vraag: „Wat is er na de dood?" De pogingen om de sluier van de dood op te lichten, heeft aanleiding gegeven tot de meest uiteenlopende beschouwingen vanaf de prikui tiefste voorstellingen van het heidendom, tot op de latere p''ëseheuwngen der theologen en de moderne leerstellingen dér'spiritnálísten.Bij alle veeklaringen die men over het raadsel van de dood heeft trachten te' géven, speelde de vooropgestelde gedachte van de natuurlijke onsterfelijkheid van de ziel een grote rol. Maar er bestaan omtrent dit vraagstuk zoveel uiteenlopende en zelfs tegenstrijdige meningen, dat het moeilijk is zich een juiste voorstelling te vormen. In werkelijkheid blijft het raadsel van de dood onoplosbaar, zonder de kennis van hetgeen de Bijbel daarover zegt. Alle andere beschouwingen omtrent het leven na de dood zijn min of meer speculatief, omdat er niemand gevonden wordt, die van de doden Is teruggekeerd. Om een voldoend en afdoend antwoord te vinden op dit grote probleem, dat tenslotte alle mensen aangaat, Is het nodig dat er iemand uit het dodenrijk zou terugkeren, om uit eigen ervaring te. getuigen. De Bijbel nu maakt ons met zo iemand bekend.Openbaiiiig 1: 12-13: „En ik keerde mij om, om te zien de

Psalm 89: 49Alle mensen dalen in het graf.Jes. 38 10-11De vrome koning Hizkia wist dat hij naar

Gen. 37:5het graf zou gaan.
De zielsbedroefde Jacob, die meende datJozef. gestorven was, zesde: „Want ik zal 3.

stem, die mèT ij-gesprókeiï had; en zag zeven gouden kandelaren, en in het midden van de zeven kandelaren een, de Zoon des Mensen gelijk zijnde . . . "
Johannes zag in dit gezicht Jezus Christus. En Deze zesde tot: hem (Openbaring 1 : 17-18): „Vrees niet, Ik ben de eerste en de laatste, en die leef, en Ik ben dood geweest en zie, Ik ben levend in alle eeuwigheid".
Lukas 24: 6: ,Hij is de enige die terugkeerde uit het rijk der doden om daarna als de eeuwig levende Zijn getuigenis te geven.Zoals we in de vorige lessen gezien hebben, werd de Bijbel door mensen geschreven, die door de Heilige , Géest geïnspireerd werden. De Heilige Geest is één met de Vader en de Zoon. Hetgeen de Bijbel ons leert omtrent de toestand der doden is dus het getuigenis van Jezus Christus Zelf.

1. De Bijbel laat ons niet in onzekerheid omtrent de toestand na de dood lEr zijn in de Bijbel zoveel duidelijke uitspraken over dit onderwerp, dat men niet begrijpen kan, waarom er zoveel onzekerheid op dit punt bestaat. Zowel het Oude als het Nieuwe Testament leert ondubbelzinnig, dat de doden zich bevinden in de SHEOL (Hebreeuws) of .„in de HADES" (Grieks).
Belde woorden hebben dezelfde betekenis en doelen op het „graf". De Statenvertaling van de Bijbel heeft deze Hebreeuwse en Griekse woorden dan ook 32 maal vertaald door graf. Op vele andere plaatsen vooral in het N. Testament, Is. het woord „Hades" vertaald door 't woordje „Hel". Lezen we eens aandachtig de volgende teksten:rouwdragende tot mijn zoon in het graf nederdalen".
Deze teksten bewijzen dus het geloof van de Oud Testamentische gelovigen.De bekende professor Bavinck schreef dan ook in zijn Magnalia Dei, blz. 662: „Het Oude Testament handelt nooit over de z.g.n. onsterfelijkheid der ziel en voert geen enkel bewijs daarvoor aan . . . "
Dr. H. Bavinck In de.. Gereformeerde Dogmatiek, 2e druk, 1911: „De Sheol is het ene graf, dat alle graven der gestorvenen omvat, het rijk der doden, de onderwereld, en daárom ten onrechte in onze Statenvertaling dikwijls door Hel'





















vertaald: De Sheol is de plaats waar alle gestorvenen zonder uitzondering komen." Deel 4, blz..658. Belangrijk is de uitspraak van Dr. A. Kuyper, die in De Heraut van 15 februari 1914 schreef: „Wie in de vreze des Heren sterft komt naar onze opvatting nimmer in de hel. Daar nu intussen naar luidt het Oude Testament ook de minnaars des Heren na hun dood in, de Sheol komen, klopt het woord „hel" niet met wat in het O. Testament met Sheol bedoeld wordt.. . we moeten daaronder verstaan de verblijfplaats die na .de dood aan alle gestorvenen, gelovigen en ongelovigen, wordt aangewezen".
2. Het woord „Hades" Is in het Nieuwe Testament vele malen door „hel" vertaald. Daar dit Griekse woord dezelfde betekenis heeft als het Hebreeuwse woord „Sheol", moet ook hier het graf bedoeld zijn. Hades komt o.a. In de volgende teksten voor in de Statenvertaling: Matth. 11 : 23 tot de hel toe nedergestoten. Matth. 16: 19 de poorten der hel zullen haar niet overwel
digen.
Lukas 10: 15 gij zult tot de hel toe nedergestoten worden. Lukas 16: 23 als hij in de hel zijn ogen ophief. Hand. 2 : 27 zult Mijn ziel in de hel niet verlaten. 1 Kor. 15 : 55 Hel waar is uw overwinning. Openb. 1 : 18 de sleutels der hel.
Openb. 6 : 8 de hel volgde hem na.Openb. 20: 13 de dood en de hel gaven de doden weer.Openb. 20: 14 de dood en de hel werden geworpen in de
poel des vuurs.
Overal waar in deze teksten het woord „hel" staat, staat
in het Grieks, de oorspronkelijke taal dus, „Hades". In alle
nieuwere vertalingen heeft men het woord „hel" vervangen
door „dodenrijk" of „graf".
In de dood is geen wetenschap of bewustzijn.
Van het boek Job wordt aangenomen, dat het het oudste
geschrift in de Bijbel is. in dit boek wordt de dood vergeleken met een slaap. Job 14: 10-12. Prediker 9 : 5-6. De wijze prediker Salomo heeft eveneens over dit probleem nagedacht en kwam tot de volgende conclusie: dat in de dood geen gedachtenis of geen bewustzijn meer is.Genesis 2 : 7. De voorwaarde tot het bewuste leven Is de verbinding van de geest met het lichaam. Wanneer de geest van het lichaam gescheiden wordt, houdt het bewustzijn ook op.Psalm 146: 4. Bij de dood verlaat de geest het lichaam en de mens keert weer tot de aarde.





Prediker 12: 7: „en dat het stof wederom tot de aarde keert zoals het geweest is en de geest weder tot God keert die hem gegeven heeft."
Psalm 115: 17. De doden kunnen de Here niet prijzen. De dood. is een slaap tot aan de morgen der opstanding zoals we in de volgende lessen 'zullen zien.

4. Loerde Christus dat de doden leven of predikte Hij de opstanding der doden ?
Om de leer van het bewuste -voortleven na de dood te bewijzen beroept men zich gaarne op de woorden van Christus die we vinden in Mattheus 22:32. „Ik ben de God van Abraham en de God van Izaak en de God van Jacob. God ia:niet eet God der doden maar der levenden." Teneinde; een duidelijk inzicht in deze tekst te hebben, moeten we de samenhang in aanmerking nemen.. Wat was hier het geschilpunt waarom het ging? Dit wordt ons duidelijk wanneer we de voorgaande teksten lezen. Mattheus 22: 23-32 geven een volkomen beeld. De Sadduceeën loochenden het feit van de opstanding der doden en stelden Jezus een strikvraag (zie vers 23). Teneinde nu hun dwaling aan te tonen, haalde Christus hun eigen woorden alsmede een uitspraak van Mozes aan, niet om een bewust voortleven na de dood te bewijzen, maar de opstanding der doden. Immers, in de dagen van Jezus was omtrent de toestand der doden de Oud Testamentische gedachte gangbaar. Het geschilpunt was de opstanding en daarom mogen we geen andere betekenis aan de woorden van Jezus geven.Markus. 12 : 18-27. Het' verslag van Marcus geeft eveneens te verstaan dat Jezus geloofde in de opstanding der doden.Lukas 20: 27--40. Hier is hetzelfde bericht en daar lezen we: »En dat de doden opgewekt zullen worden heeft ook Mozes aangewezen bij het doornenbos, als hij de Here noemt de God van Abraham, Izai.k en Jacob". Jezus bedoelde te zeggen, dat Zijn Vader, de God van Abraham, I ~ en Jacob Is, niet omdat hij geloofde dat zij leefden, maar omdat God de dingen roept die niet zijn alsof ze zijn en deze vrome mannen naar Zijn besluit leven zullen na de opstanding om het eeuwige leven te beërven. Johannes. 5 : 28-29. Jezus geloofde in de opstanding der doden, 'waarna de gelovigen het eeuwige leven zullen deelachtig worden.
De volgende les handelt over: Wat is ziel? Wat is geest?