You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
Eerste Geschriften - De tijd van de inzameling (18) <> Eerste Geschriften - Dromen van Ellen G. White (19) <> Eerste Geschriften - De droom van William Miller (20)
 

Dromen van Ellen G. White   (19)


Ik droomde, dat ik een tempel zag, waar veel mensen zich heen spoedden. Alleen zij, die en schuilplaats zochten in die tempel, zouden behouden worden, wanneer de tijd tot een eind zou komen. Allen die er buiten bleven, moesten voor eeuwig verloren gaan. De menigten daarbuiten, die verschillende wegen volgden, belachten en bespotten hen, die  de tempel binnengingen en zeiden tot hen, dat dit veiligheidsplan een groot bedrog was en dat er feitelijk in het geheel geen gevaar was om te vermijden. Zij hielden zelfs sommigen vast teneinde hen te verhinderen zich binnen de muren te spoeden.

Bevreesd uitgelachen en bespot te worden, dacht ik dat het beste zou zijn om te wachten, totdat de menigte uiteenging, of totdat ik ongemerkt zou kunnen binnengaan. Maar het aantal mensen nam toe in plaats van af en bang om te laat te zijn, verliet ik haastig mijn woning en baande mij een weg door de menigte. In mijn verlangen de tempel te bereiken, lette ik niet op en stoorde  mij niet aan het gedrang van de mensen dat om mij heen was. Het gebouw binnentredend, zag ik, dat de ontzaglijke tempel rustte op een uitermate grote pilaar en daaraan was een Lam vastgebonden, dat verwond was en bloedde. Wij, die aanwezig waren, schenen te weten, dat dit Lam om ons verwond en verbrijzeld was. Allen, die de tempel inkwamen, moesten voor het Lam komen en hun zonden belijden.

Vlak voor het Lam waren verhoogde zitplaatsen, waarop een gezelschap van mensen zat, die er zeer gelukkig uitzagen. Het licht des hemels leek hun gezichten te beschijnen en zij loofden God en zongen liederen van blijde dank, die geleken op de muziek van engelen. Zij waren degenen, die vóór het Lam waren gekomen, hun zonden hadden beleden en vergiffenis ontvangen en die nu in blijde afwachting waren van de een of andere heerlijke gebeurtenis.

Zelfs na het gebouw binnengegaan te zijn, kwam er vrees over mij en had ik een gevoel van schaamte, dat ik mij voor al de mensen zou moeten verootmoedigen. Maar ik scheen gedwongen te worden naar voren te gaan en liep langzaam om de pilaar heen om vóór het Lam te komen, toen er op een bazuin geblazen werd: de tempel schudde, triomfkreten gingen op van de verzamelde heiligen, een vreselijk helder licht verlichtte het gebouw en toen werd alles dichte duisternis. De gelukkige mensen waren allen met het licht verdwenen en ik was alleen achtergelaten in de stille verschrikking van de nacht.

Ik ontwaakte in doodsangst en kon mijzelf nauwelijks overtuigen dat ik gedroomd had. Het scheen mij toe dat mijn verdoeming beslist was en de Geest des Heren mij verlaten had om nimmer terug te keren. Mijn neerslachtigheid verergerde nog, indien zo iets mogelijk was.

Spoedig hierop had ik een andere droom. Ik scheen in de grootste wanhoop neer te zitten, met mijn gezicht in mijn handen en peinsde als volgt: Indien Jezus op aarde was, zou ik tot Hem gaan, mij aan Zijn voeten werpen en Hem al mijn lijden vertellen. Hij zou zich niet van mij afkeren, Hij zou mij barmhartig zijn en ik zou Hem altijd liefhebben en dienen. Juist op dat ogenblik werd er een deur geopend en een persoon schoon van gestalte en aangezicht trad binnen. Hij zag vol mededogen op mij neer en zei: “Verlangt u Jezus te zien? Hij is hier en u kunt Hem zien, indien u dat wenst. Neem al wat u bezit en volg mij na.”

Ik hoorde dit met onuitsprekelijke blijdschap en blijmoedig verzamelde ik mijn kleine bezitting, ieder op prijs gesteld kleinood en volgde mijn gids. Hij leidde mij een steile en schijnbaar bouwvallige trap op. Toen ik de trap begon op te klimmen, waarschuwde Hij mij mijn ogen naar boven gevestigd te houden, anders zou ik duizelig worden en vallen. Vele anderen, die de steile trap opklommen, vielen eraf, voordat zij de top bereikten.

Eindelijk kwamen wij op de laatste trede en stonden voor een deur. Hier gaf mijn gids mij last al de dingen achter te laten, die ik met mij mede gebracht had. Ik legde ze blijmoedig neer, daarna opende hij de deur en zei dat ik moest binnengaan. In een ogenblik stond ik voor Jezus. Het was niet mogelijk zich te vergissen in dat schone gelaat. Zulk een stralende uitdrukking van goedertierenheid en majesteit kon aan  niemand anders toebehoren. Toen Zijn blik op mij rustte, wist ik onmiddellijk dat Hij bekend was met iedere omstandigheid van mijn leven en al mijn innerlijke gedachten en gevoelens.

Ik trachtte mij aan Zijn blik te onttrekken, daar ik mij niet bij machte voelde de blik van Zijn onderzoekende ogen te verduren, maar Hij kwam tot mij met een glimlach en zei, Zijn hand op mij legende: “Vrees niet.” Het geluid van Zijn zoete stem deed mijn hart trillen van een gelukzaligheid, zoals ik nooit tevoren gevoeld had. Ik was te blij een woord te uiten, maar overmeesterd door een gevoel van onuitsprekelijk geluk, zonk ik aan Zijn voeten neer. Terwijl ik daar hulpeloos neerlag, gingen tonelen van schoonheid en heerlijkheid aan mijn oog voorbij en ik scheen de veiligheid en de vrede van de hemel bereikt te hebben. Eindelijk keerde mijn kracht terug en stond ik op. De liefhebbende ogen van Jezus waren nog steeds op mij gevestigd en Zijn glimlach vervulde mijn ziel met blijdschap. Zijn tegenwoordigheid vervulde mij met heilige eerbied en onuitsprekelijke liefde.

Mijn gids opende nu de deur en samen traden wij naar buiten. Hij zei mij, dat ik al wat ik buiten de deur gelaten had, weer moest opnemen. Toen dit gedaan was, gaf hij mij een groen koord, dat stijf opgerold was.

Dit, zei hij, moest ik op mijn hart dragen en wanneer ik Jezus wenste te zien, moest ik het uithalen en het zo lang mogelijk uittrekken. Hij waarschuwde mij het niet lang opgerold te laten, opdat het geen knopen krijgen zou en het moeilijk zou worden om het weer los te winden.  Ik legde het koord op mijn hart en ging blij de nauwe trap weer af, de Heer lovende en vertelde vol vreugde aan iedereen, die ik ontmoette, waar zij Jezus vinden konden. Deze droom gaf mij hoop. Het groene koord stelde, in mijn gedachten geloof voor en de schoonheid en eenvoud van op God te vertrouwen begon aan mijn donkere ziel duidelijk te worden.  (Eerste Geschriften - E.G.White)