04 Na Één Jaar Uitproberen – Vruchten Geplukt

(1864) Sp. Gifts IV, 153, 154
4. Ik heb jarenlang gedacht dat ik, om kracht te krijgen, afhankelijk was van een vleeshoudend dieet. Tot voor minder dan drie maanden at ik drie maaltijden per dag. Het was voor mij heel moeilijk om van de ene maaltijd naar de andere te gaan, zonder dat ik leed aan flauwte in mijn maag en duizeligheid in mijn hoofd. Eten deed deze gevoelens weggaan. Ik stond mezelf maar zelden toe iets tussen mijn vaste maaltijden door te eten, en ik maakte er een gewoonte van om zonder avondeten naar bed te gaan. Maar tussen ontbijt en middageten had ik veel last van verlangen naar eten, en ik ben dikwijls flauwgevallen. Als ik vlees at, gingen dit flauwe gevoel voor een tijdje weg. Daaruit trok ik de conclusie dat in mijn geval vlees onmisbaar was.

Maar sinds de Heer mij in juni 1863 heeft voorgehouden, welk verband er tussen het eten van vlees en onze gezondheid bestaat, ben ik met het eten van vlees gestopt. Een tijdlang kostte het mij tamelijk veel moeite om brood lekker te gaan vinden. Dat kon mij vroeger maar weinig bekoren. Maar door volhouden is het me gelukt. Ik leef nu bijna een jaar zonder vlees. Sinds ongeveer zes maanden bestaat het meeste brood bij ons op tafel uit ongezuurde koeken, gemaakt van ongebuild tarwemeel (= tarwemeel, waar de zemelen en kiemen nog in zitten, vert.) en water, met een klein beetje zout. We eten onbeperkt fruit en groente. Sinds acht maanden leef ik op twee maaltijden per dag.
Ik heb mezelf gedurende langer dan een jaar hoofdzakelijk op schrijven toegelegd. Acht maanden lang waren vrijwel uitsluitend besteed aan schrijven. Mijn hersenen werden constant belast en ik heb maar weinig lichaamsbeweging gehad. Toch is mijn gezondheid nog nooit zo goed geweest als de afgelopen zes maanden. Mijn vroegere flauwe gevoel en mijn duizeligheid zijn verdwenen. Ieder voorjaar had ik last van verlies aan eetlust. Afgelopen lente had ik hiermee geen moeite.
Het eenvoudige voedsel, dat wij twee keer per dag eten, smaakt ons heerlijk. Wij hebben geen vlees, taart of enig ander overdadig voedsel op tafel. Wij gebruiken geen reuzel, maar in plaats daarvan melk, room en wat boter. We bereiden ons voedsel met maar een klein beetje zout, en zijn gestopt met alle soorten specerijen. Wij ontbijten om zeven uur en eten ons middagmaal om één uur. Ik heb maar zelden een flauw gevoel. Mijn trek is gestild. Ik eet mijn maaltijden met meer plezier dan ooit tevoren.
[Enig zout is essentieel voor ons bloed – 571, 572]