You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

GOD IS EEN GOD VAN ORDE

 

“Gevallen, gevallen is de grote stad Babylon en zij is geworden een woonplaats van duivelen, een schuilplaats van alle onreine geesten en een schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte En ik hoorde een andere stem uit de Hemel zeggen: “GAAT UIT VAN HAAR MIJN VOLK, opdat gij geen gemeenschap hebt aan haar zonden en niet ontvangt van haar plagen. Openbarin 18:2-4. “Gaat uit van haar Mijn volk”; en uitgegaan waren ze, de eerste Adventisten.

Noodgedwongen hadden velen in 1843 en 1844 de kerken verlaten, omdat zij daar niet langer werden gewenst. Zij hadden zich af moeten zonderen in hun voorbereiding op de Wederkomst van hun Heer. Hun band was de band van geloof en liefde. Er was geen organisatie waarbij ze als lid werden ingeschreven, maar het was de verbintenis van hun gemeen schappelijke verwachting, die hen samenbond. Het was nooit de bedoeling geweest van Miller en zijn medewerkers om een nieuwe kerk te stichten. Integendeel was er onder de Adventisten een sterk vooroordeel tegen enige vorm van Organisatie. Eén van de leiders George Storrs schreef:

 

“Let er wel op dat u niet probeert een nieuwe kerk te Fabriceren. Geen kerk kan georganiseerd worden door de vindingrijkheid van de mens of het wordt Babylon op hetzelfde moment dat zij georganiseerd wordt. Na de teleurstelling was er een algemene verwarring onder de Adventisten. Velen vielen af, keerden terug naar hun vroegere kerken of gaven het geloof voor goed op. Anderen verkondigden de vreemdste dwaasheden en ketterijen. Dit was zo onder Adventisten in het algemeen, maar, zoals we reeds zagen ook onder de kleine groep van Sabbatvierende Adventisten. Maar niemand wilde organisatie en de woorden van George Storrs werden vaak herhaald.

 

Een feit is dat slechts de band der liefde stand houdt. Geen organisatie, hoe voortreffelijk ook, is in staat een kerk te bouwen. Maar waar door de band der liefde een gemeenschap is gegroeid, daar zal Organisatie een natuurlijk gevolg zijn. Dat zou de ervaring blijken te zijn van onze eerste pioniers.

Tot 1848 bestond de groep van Sabbatvierende Adventisten uit enkele getrouwen hier en daar, die de teleurstelling hadden meegemaakt en die hadden vastgehouden aan hun geloof in Gods leiding in de Advent beweging. De zes conferenties van 1848 bond hen tezamen in een éénheid van geloof, die de toetst der tijden tot nu toe heeft doorstaan.

 

Van nu af aan begon de gemeente zich geleidelijk aan uit te breiden, niet in het minst door de publicatie van een blad. Waren het aanvankelijk in hoofdzaak nog Adventisten die werden bereikt, naarmate de tijd voortschreed begonnen er meer en meer mensen die van de teleurstelling in 1844 niets afwisten, binnen te komen in de jonge gemeenschap. En naarmate de gemeenschap groeide, groeiden ook de problemen. Maar God leidt Zijn gemeente stap voor stap.

 

MOEILIJKHEDEN IN EEN JONGE GEMEENTE

 

Wat waren die problemen, waarmee onze eerste pioniers hadden te kampen? Daar was allereerst de vraag hoe er gehandeld moest worden met ongeregelde elementen. Dit was een groot probleem voor de pioniers van de Adventbeweging na 1844.

Wat moest er gedaan worden met leden die onregelmatig wandelden en de kudde in beroering brachten. Wie zou er tucht uitoefenen ? Op welke wijze moesten duidelijke ketterijen en dwalingen worden bestreden ?

Aanvankelijk was de leiding van de “Geest der Profetie” de enige AUTORITEIT in de gemeente.

Uit een brief van James White van 11 Nov.1851 lezen we het volgende over een vergadering in Washington, New Hampshire op 31 Oktober daaraan voorafgaand. De last van de vergadering was gemeente orde, wijzende op de dwalingen van en het handelend optreden der gemeente met betrekking tot het gedrag van sommige broeders.

 

Ellen had een visioen. Zij zag dat het ongenoegen van God op ons rustte als volk, omdat het vervloekte in het kamp was, dat wil zeggen, dwalingen onder ons en dat de gemeente moet handelen en de enige weg om de broeders goed te doen was; OM DE GEMEENSCHAP MET HEN TE BREKEN IN HUN HUIDIGE STAAT. Allen handelden op het gegeven licht. Allen aanvaarden het visioen en zelfs tot op een enkele persoon na, staken allen de hand op om de gemeenschap met hen te breken.

 

Wie zal meten met hoeveel strijd en onder hoeveel tranen de dienstmaagd des Heeren zulke boodschappen aan Zijn volk bekend maakte? Maar er waren meer vraagstukken. Wie moest de predikers machtigen om hun werk te doen en op welke wijze? Deze vraag werd aanvankelijk opgelost doordat James White en Joseph Bates als leidende predikers een machtigingsbewijs verleenden, door henzelf ondertekend, aan diegenen die daartoe bekwaam werden geacht. Later werden deze machtigingsbewijzen ook ondertekend door J.N. Longhborough en wellicht andere voorstaande predikers. Een andere en misschien nog een belangrijker vraag was, wie als prediker mochten worden ingezegend en door wie dat gedaan moest worden.

Er waren enkele ingezegende predikers onder de vroege pioniers. James White was in 1843 ingezegend als, prediker in de “Christian Denomination”. Frederick Wheeler en John Byington waren ingezegend als Methodisten predikers en zo waren er nog enkele anderen.

 

Aan de beweging voor de teleurstelling van 1844 hadden honderden ernstige predikers van verschillende kerken deelgenomen. Er waren toen echter ook veel leken, die predikten zonder te zijn ingezegend. William Miller zelf was wel gemachtigd, maar nooit ingezegend als prediker.

Joseph Bates was noch het één noch het ander, voor zover valt na te gaan. de eerste gevallen van inzegening in de rijen van de Sabbatvierende Adventisten dateren van de jaren 1853 en 1854. Maar een regelmatig verslag van inzegening vinden wé toch pas na de definitieve organisatie van de gemeente in latere jaren. Andere vragen waren: Wie moest de eigendommen van de gemeente beheren? Zolang de gemeente niet was georganiseerd en ook door de staat erkend

als een wettig lichaam moesten al de eigendommem van de gemeente worden beheerd door individuele leden, met alle risico`s daarvan in geval van overlijden, afval e.d.

Waarvan moesten de predikers worden onderhouden? Wie moest hen betalen? Wie moest bepalen waar een bepaald prediker zou gaan werken? Deze en nog veel meer vragen werden met het verloop van de tijd steeds dringender, meer en meer werden de pioniers zich bewust van de noodzaak van regelmaat en orde.

 

ORDE EEN HEMELS BEGINSEL.

 

Reeds vroeg gaf God licht over dit onderwerp aan Ellen White. Zij schrijft wat God hierover toonde in een visioen van 24 December 1850 in een brief uit die tijd.

“Ik zag hoe groot en heilig God was. De engel zeide: “Wandel zorgvuldig voor Zijn Aangezicht, want Hij is hoog en verheven en de zoom van Zijn heerlijkheid vervult de tempel.”

“Ik zag dat alles in de Hemel in volmaakte orde verkeerde”. De engel zeide: “Zie toe, Christus is het hoofd, handel in orde, handel in orde! Laat alles een bedoeling hebben”, “Zie toe en weet hoe volmaakt, hoe prachtig, de orde is in de Hemel; volg die na.”

 

Maar die tijd bleek nog niet rijp voor deze gedachten. Zij zou als een zuurdesem door werken. Aanvankelijk was echter de tegenstand tegen organisatie in welke vorm dan ook zeer groot. Wel werd reeds in 1851 een comité gekozen ter verzorging van de armen naar het voorbeeld van de eerste gemeente (Hand. 6) maar dit was toch geen organisatie van de gemeente.

 

Pas in het jaar 1853 vinden we de eerste sporen van Organisatie. Overal waren kleinen gemeenten ontstaan, her en der verspreid over de Noordoostelijke Staten van de V.S. Maar het gebeurde wel eens dat een gemeente niet vaker dan één keer per jaar door een prediker werd bezocht. Wie had in die tussentijd de leiding en wie was verantwoordelijk voor de viering van het avondmaal en de voetwassing?

Men begon met het verkiezen en aanstellen van diaken. Deze diaken vervulden aanvankelijk de taak van ouderling en diaken tegelijkertijd. De eerste gemeenten waarvan wordt vermeld dat deze praktijk werd ingevoerd, waren de gemeente van Joseph Bates in Fairhaven en ook in Dartmouth Masachusetts en korte tijd later in Jackson en Sylvan in Michigan.

Door de invoering van het diakenambt werd het echter al spoedig duidelijk dat de Bijbelse orde voor de gemeente zowel ouderlingen als diaken vereist en zo vinden we niet lang na de invoering van het diakenambt ook de invoering van het ambt van ouderling. De rapporten van Joseph Bates in de Review and Herald in de nu volgende jaren spreken vaak over de stichting van nieuwe gemeenten met verkiezing en aanstelling van ouderlingen en diakenen, want Joseph Bates was de grote pionier die met een ontembare ijver steeds verder doordrong in nieuwe velden.

 

In December van het jaar 1853 verschenen er in de Review and Herald vier artikelen van de hand van James White over “EVANGELIE ORDE”. Hij was hiertoe waarschijnlijk bewogen door hetgeen Ellen in visioen had gezien en door de noodzaak die zich van dag tot dag meer deed gevoelen. In één van deze artikelen drong hij onder meer aan op een inzegening van nieuwe predikers door oplegging der handen.

Niet lang daarna op 1 Januari 1854 schreef zuster White in een boekje getiteld “SUPPLEMENT OP ERVARING EN GEZICHTEN” (zie bl.33,34) een stuk over hetzelfde onderwerp “EVANGELIE ORDE”. Zij schreef hierin o.a. “De Heere heeft getoond dat Evangelie orde te veel is gevreesd en verwaarloosd. Vormelijkheid moet vermeden worden, maar door dat te doen, mag orde niet worden verwaarloosd. Er is orde in de Hemel. Er was orde in de gemeente toen Christus op aarde was en na Zijn vertrek werd er een strikte orde gehandhaafd onder Zijn apostelen.

 

“En nu in deze laatste dagen, terwijl God Zijn kinderen brengt tot de eenheid van het geloof, is er meer behoefte aan orde dan ooit tevoren.” De gemeente moet haar toevlucht nemen tot Gods Woord en gegrondvest worden op de orde van het Evangelie die over het hoofd is gezien en verwaarloosd. Dit is absoluut noodzakelijk om de gemeente tot de eenheid van het geloof te brengen”. (Dit artikel over “Evangelie orde is terug te vinden in het boekje “Eerste Geschriften”).

Ook hier was het Gods Geest die door de dienstmaagd des Heeren de gemeente langzamerhand voorbereidde om over te gaan tot een hechtere Organisatie. Maar hoewel getuigenis op getuigenis werd gegeven was de tegenstand sterk en het duurde geruime tijd en het koste grote inspanning alvorens het vooroordeel was overwonnen.

 

DIE HET EVANGELIE VERKONDIGEN ZULLEN VAN HET EVANGELIE LEVEN

 

Eén van de vragen die dringend om een oplossing vroegen was, hoe de predikers op een billijke onpartijdige wijze ondersteund konden worden. De praktijk om te vertrouwen op de vrijgevigheid van de gelovigen had grote verschillen ten gevolge voor de predikers, waarddoor de één veel meer kreeg dan de ander en in ieder geval was er haast voor niemand genoeg. Dikwijls werd de prediker slechts in natura ondersteund, kreeg hij een zak tarwe een half varken of een honigraat.

De leiders zagen in dat de tijd rijp was om een beter plan te vinden voor het onderhoud van de predikers In April 1858 werd er een studie groep gevormd in Battle Creek onder leiding van br. J.N. Andrews om de Schriften te onderzoeken naar licht over het onderwerp van de ondersteuning der predikers.

 

In januari van het volgend jaar werd een vergadering gehouden door de gemeente in Battle Creek waar hetzelfde onderwerp werd bestudeerd. Nadat deze vergadering had geluisterd naar br. Andrews, White en Frisbie werd besloten dat deze drie gezamenlijk een artikel zouden opstellen over het onderwerp van systematische ondersteuning dat gepubliceerd zou worden in het kerkblad. Dit artikel verscheen ook inderdaad op 3 februari 1859 in de R&H.

Het plan daarin uiteengezet werd voorgedragen op een conferentie die in Battle Creek werd gehouden in datzelfde jaar van 3-6 Juni. Op deze conferentie werd het plan goedgekeurd en aanbevolen bij alle gemeenten. Het voorstel hierin gedaan was om de raad van Paulus gegeven in l Cor.16:2 dat ieder op de eerste dag der week bij zichzelf iets zou wegleggen, zou worden gevolgd door alle leden. De bedoeling was dat ieder naar vermogen en volgens zijn eigen geweten iedere week een vast bedrag zou afzonderen voor het Evangelie werk. Dit plan werd vrijwel algemeen door de gemeenten aanvaard.

 

De volgende vraag was: “Wie moest het geld ontvangen en bewaren in de gemeenten? Een broeder uit Hilisdale Michigan schreef naar de R&H om te vragen wat hij met het geld moest doen. Het antwoord kwam van de redacteur van de Review, die aanraadde om in alle gemeenten, penningmeesters aan te stellen om de gelden te ontvangen en door te zenden. Een klein bedrag zouden de gemeenten zelf onder hun beheer houden om doorreizende predikers te helpen. Het systeem werkte maar was nog lang niet het stelsel van tienden zoals de Adventisten dat heden kennen. ook hier was het eigenlijk weer de “Geest der Profetie” die de richting wees. Ellen White had het stelsel van regelmatige ondersteuning warm aanbevolen en gebruikte daarbij de oproep die gevonden wordt in Maleachi hoofdstuk 3: “Breng de gehele tiende naar de voorraadkamer, opdat er spijze zij in mijn huis; beproeft Mij toch daarmede, zegt de HERE der heerscharen, of Ik dan niet voor u de vensters van de hemel zal openen en zegen in overvloed over u uitgieten.” Vers 10.

Dit leidde tot een diepere studie van het systeem van ondersteuning in de tijd van de patriarchen en van het Joodse volk. Zo begon langzamerhand het licht steeds duidelijker te schijnen en in 1861 in een blaadje met de naam “SAMARITAAN” schijnt voor het eerst het tienden stelsel te zijn voorgesteld.

 

Maar het zou nog tot 1878 duren alvorens het tienden stelsel ernstig aan de orde werd gesteld door de Generale Conferentie in Battle Creek. Een commissie van vijf mensen werd verzocht, een boekje te publiceren over het Bijbelse plan van systematische ondersteuning. Dit verscheen in het daarop volgend jaar 1879. Hierin werd het tienden stelsel sterk aanbevolen. Door een pamflet van br. George Butler in 1883 van 112 bladzijden en ondersteund door de getuigenissen van de Geest der Profetie werd tenslotte het tienden stelsel algemeen aanvaard en is door de jaren heen een steeds grotere zegen gebleken voor de verkondiging van het Evangelie Daarnaast hebben vrijwillige gaven een grote rol gespeeld.

 

EEN BEGIN VAN ORGANISATIE

 

Tot het jaar 1860 was er geen algemene organisatie. De gemeente had ook geen naam, maar werd aangeduid als de “KLEINE KUDDE” of de “VERSTROOIDE KUDDE” of “HET OVERBLIJFSEL” en soortgelijke uitdrukkingen.

Kerkgebouwen waren altijd particulier bezit. Ook de drukkerij was niet in eigendom van de kerk, maar stond op naam van James White. Natuurlijk was deze toestand op den duur onhoudbaar. Want welke zekerheid had de kerk in geval van overlijden of afval dat zij die bezittingen zou kunnen behouden? James White wilde verantwoordelijkheid niet langer dragen en schreef daarom in het begin 1860 een artikel in de R&H dat hij weigerde om verder persoonlijk de verantwoordelijkheid te dragen voor geld dat was geleend van het kantoor van de R&H. Verder drukte hij de hoop uit dat de tijd spoedig zou komen dat “dit volk in een positie zal zijn waarin zij genoodzaakt zullen worden om de eigendommen van de gemeenten te laten verzekeren, hun bedehuizen op de juiste wijze te beheren en dat die personen die hun wil opmaken en daarna verlangen een gedeelte van hun nalatenschap kunnen vermaken aan de drukkerij.”  Hij roept de broeders op om suggesties te geven hoe dit verwerkelijkt zou kunnen worden. Reacties bleven niet lang uit. Vele broeders hadden ernstige bedenkingen om de staat te verzoeken de kerk, of zelfs maar de drukkerij, een wettige en een rechtsgeldige positie te geven en als rechtspersoon te erkennen. Dit werd door velen beschouwd als een vereniging van kerk en staat, van Christus en Caesar; en sommigen wilden liever het risico lopen de eigendommen van de kerk te verliezen, dan zulk een stap te ondernemen.

 

Eén van de broeders die deze mening was toegedaan was broeder Cottrell, die zelfs een artikel instuurde voor de Review and Herald, dat geplaatst werd op 22 Maart 1860 getiteld: “ALS WIJ ONS EEN NAAM MAKEN”, waarin hij degenen die de kerk als rechtspersoon wilde laten inschrijven vergeleek met de torenbouwers van Babel. Dit artikel baarde veel opzien.

 

De discussies over dit onderwerp duurde de gehele zomer en daardoor werden vele bezwaren overwonnen. Eind september 1860 werd tenslotte een algemene vergadering gehouden in Battle Creek, waar vertegenwcordigers uit verschillende Staten aanwezig waren. De voorzitter van deze conferentie was, zoals gewoonlijk bij de conferenties uit die eerste dagen, Joseph Bates. Als secretaris trad broeder Uriah Smith op. Hij maakte en stenografisch verslag van deze vergadering volgens een systeem dat hij zelf had uitgedacht. Vandaar dat we van deze conferentie een uitvoeriger verslag bezitten dan van enige andere conferentie uit die eerste tijden. Vele opmerkingen zijn woordelijk opgetekend.

Br. Loughborough schijnt ongeveer de enige geweest te zijn aan wie duidelijk voor ogen stond wat noodzakelijk en juist was. De meeste broeders waren bevreesd voor erkenning van de kerk of de drukkerij als rechtspersoon en gaven ook uitdrukking aan deze gevoelens.

 

James White en Joseph Bates met nog één of twee andere broeders waren voor organisatie, maar wisten niet precies hoe dit zou moeten gebeuren en wilden ook niet graag de tegenstanders in het harnas jagen. Na een tamelijk uitgebreide discussie stelt br. Loughborough dan een Organisatie voor volgens de wetten van de Staat, van een groep mannen benoemd door de kerk om de eigendommen van de kerk te beheren. De kerk zal in dat geval het verkiezend lichaam zijn, maar de vereniging van deze mannen het wettige lichaam, verantwoordelijk aan de kerk voor al zijn daden. Nadat vele vragen zijn gesteld schijnen allen tenslotte bevredigd te zijn. Vervolgens wordt een comité van drie mannen aangewezen, juist van degenen die bezwaren hadden, om een definitief plan op te stellen en ook een naam voor te stellen voor de kerk, n.l. Andrews, Waggoner en Butler.

Natuurlijk zoekt dit comité het advies van Loughborough en James White. Op een volgende zitting stellen ze aan de vergadering voor om een wettige vereniging, zoals voorgesteld door br. Loughborough, te stichten. In de discussie die daarop volgde werden tenslotte de laatste bezwaren weggenomen en het plan werd aanvaard.

 

Het probleem van een naam had de commissie niet op kunnen lossen. In de vijfde zitting van de vergadering werd tenslotte ook hier een oplossing voor gevonden. De meest uiteenlopende en nietszeggende namen werden voorgesteld, zoals “DE BROEDERS” - “DE KLEINE KUDDE”  - “HET OVERBLIJFSEL”- “SABBATVIERDERS” en “DE KERK VAN GOD”.

Vooral deze laatste term scheen sommigen ideaal als officiële naam, ondanks het feit dat hij reeds werd gebruikt door verschillende kerken. Maar anderen verlangde een kenmerkende naam die uitdrukking zou geven aan hun belangrijkste geloofsovertuigingen en de naam ZEVENDE DAGS ADVENTIST” werd voorgesteld. Deze naam was in voorafgaande jaren reeds meermalen toegepast op de groep van Sabbatvierende Adventisten. Op een motie van David Hewitt werd tenslotte de naam ; “ZEVENDE DAGS ADVENTIST” aanvaard. Zr. .White bevestigd deze keuze later met de volgende woorden:

 

“GEEN NAAM DIE WIJ KUNNEN AANNEMEN ZAL PASSEND ZIJN, DAN DIE, WELKE IN HARMONIE IS MET ONZE BELIJDENIS, ONS GELOOF TOT UITDRUKKING BRENGT EN ONS TEKENT ALS EEN BIZONDER VOLK”. De naam ZEVENDE DAGS ADVENTIST is een bestendige terechtwijzing voor de Protestantse wereld.

 

De naam Zevende dags Adventist zet de ware kenmerken van ons geloof voorop en zal de onderzoekende geest overtuigen. Gelijk een pijl uit Gods pijlkoker, zal hij de overtreders van Gods wet verwonden en zal leiden tot bekering tot God en geloof in onze Heere Jezus Christus”. (Schatk. Deel 1 blz.80,81)

 

Een commissie van vijf personen werd op de conferentie aangewezen om ons uitgeverswerk op een wettige basis te stellen en als rechtspersoon te doen erkennen.  Dit gebeurde op 3 Mei 1861. Op die datum werd de “SEVENTH DAY ADVENTIST PUBLISHING ASSOCITION” (Zevende dags Adventisten Uitgevers Maatschappij) georganiseerd en erkend volgens de wetten van de staat Michigan.

James White droeg het eigendom van de uitgeverij aan deze uitgevers maatschappij over op 2 Juni 1861. In het begin van 1861 verscheen er een getuigenis, gebaseerd op een visioen dat zuster White had ontvangen op 23 december 1860, waarin de gemeente ernstig werd berispt wegens haar traagheid om tot organisatie te komen. Hierin werd aangedrongen op de noodzaak van organisatie en de tegenstanders van verdere organisatie werden vermaand.

 

DE GENERALE CONFERENTIE

 

In oktober van dat zelfde jaar was er een bijeenkomst van de werkers in de Staat Michigan te Battle Creek. Zij organiseerden de Michigan conferentie, met Joseph Bates als voorzitter en Uriah Smith als secretaris. Dit was slechts een voorlopige organisatie en de samenstellende gemeenten werden officieel niet opgenomen in de conferentie tot de volgende vergadering, die plaats vond in de herfst van 1862; maar toch werd deze eerste bijeenkomst erkend als de stichtings – bijeenkomst  van de Michigan conferentie en zo werd de Michigan conferentie de eerste afdelingsconferentie  van onze kerk.

 

Het woord conferentie werd tot op die tijd alleen gebruikt voor een enkele bijeenkomst, maar van nu af aan zou dit woord ook de betekenis dragen van een georganiseerde gemeenschap van een aantal gemeenten. Deze dubbele betekenis van het woord “conferentie” kennen wij nu nog. Wij spreken over de Noord- of Zuid Nederlandse conferentie, maar ook over de conferentie in Utrecht of Amsterdam op die en die datum.

In andere Staten stagneerde echter het streven naar organisatie en in sommige Staten werd het zelfs openlijk tegengewerkt, zoals in New York, Pennsylvania, Ohio en anderen. Dit verdroot Ellen en James zeer, evenals andere leiders van het werk in Battle Creek. Speciaal in New York was de tegenstand groot. Ook hier liet Gods Geest zich niet onbetuigd en het volgende ernstige getuigenis van de Geest der Profetie uit die tijd vinden we in de “Getuigenissen deel 1 blz.270 e.v. : “3 augustus 1861 werd mij getoond dat sommigen hebben gevreesd dat onze gemeenten Babylon zouden worden indien zij zouden organiseren, maar diegenen in Centraal New York zijn volmaakt Babylon, verwarring, geworden.

 

En nu is het zo dat, tenzij de gemeenten zo georganiseerd worden dat zij de orde met kracht kunnen regelen en handhaven, zij niets hebben te hopen voor de toekomst; zij zullen noodgedwongen in stukken verstrooid worden.”

 

Voorafgaande lezingen hebben de elementen van onenigheid gevoed. Er is een geest van toekijken en beschuldigen gekoesterd, inplaats van een geest van opbouwen. Indien predikers van God eensgezind hun standpunt in zouden nemen en het met beslistheid zouden handhaven, zou er een verenigde invloed zijn onder Gods kudde.

 

Scheidsmuren zouden in stukken worden gebroken. Harten zouden ineenvloeien en zich verenigen gelijk waterdruppels. Dan zou er een kracht en sterkte zijn in de rijen der Sabbatvierders die alles overtreft, waarvan we tot nu toe getuige zijn geweest. De harten vin Gods dienaren worden bedroefd gemaakt als zij van

gemeente tot gemeente reizen, doordat zij daar de tegenwerkende invloed van andere broeders in het predikwerk ontmoeten. Deze en dergelijke ernstige getuigenissen bewerkte geleidelijk een ommekeer.

 

In september 1862, bijna een jaar nadat de voorlopige organisatie van een conferentie in Michigan was ter hand genomen, moest James White schrijven in de Review and Herald:

“Vrijwel alles wat gedaan is onder de Zevende Dags Adventisten met betrekking tot organisatie, is om het geschut, van diegenen die zich er tegen verzetten tot zwijgen te brengen en door harde strijd er in te slagen de “Uitgevers Maatschappij” te vormen. En daar is de zaak blijven hangen en we verkeren niet in zulk een goede toestand om met succes een algemene organisatie te bewerken als we tweeëneenhalf jaar geleden waren, toen het onderwerp voor het eerst te berde werd gebracht.”

 

In ditzelfde artikel wordt Michigan geprezen voor zijn vooruitstrevendheid op het gebied van organisatie en wordt vermeld dat het reeds vruchten daarvan plukt. De oproep van James White om tot organisatie te komen, droeg uiteindelijk vrucht, niet alleen onder predikers, maar ook onder leken die hun leiders berispten voor hun lafheid en traagheid en conferenties werden georganiseerd in TOWA, VERMONT, ILLINOIS / WISCONSIN, MINNESTOTA en ten slotte ook NEW YORK en OHIO.

Geen week na het verschijnen van bovenstaand artikel (30 Sept. 1862) kwamen de afgevaardigden van de Michigan conferentie weer bijeen te Monterey van 4 tot 6 oktober 1862 In het voorafgaande jaar waren vele gemeenten officieel georganiseerd en dit geschiedde doordat de leden van een gemeente de volgende belofte ondertekenden:

 

“Wij, ondergetekenden, verbinden ons bij deze tezamen als een gemeente, de naam aannemende van “Zevende Dags Adventisten”, ons verbindende de geboden Gods en het geloof van Jezus Christus te bewaren”. Men noemde deze handeling het “TEKENEN VAN HET VERBOND”.

 

Nu ging men over tot het vormen van een blijvende organisatie en de tijd zou tonen dat het voorbeeld hier gesteld een degelijk fundament zou blijken te zijn voor nakomende tijden. Het volgende werd besloten:

 

Tèn eerste: Om gemeenten op te nemen in de conferentie door stemming (bij deze gelegenheid werden 17 gemeenten die reeds waren gevormd in de Staat Michigan en één van Noord Indiana in de conferentie opgenomen.

 

Ten tweede: Werd er een regeling getroffen voor de inzegening van predikers en hun jaarlijkse machtiging door de conferentie.

 

Ten derde: Besloten de afgevaardigden de predikers een geregeld salaris te betalen, waarvan het bedrag ieder jaar werd vastgesteld door een commissie van Financieel beheer, terwijl rapporten van de werkers werden vereist.

 

Dit punt, hoewel voor ons heel normaal, ontmoette toentertijd veel kritiek. Sommige noemden het : “HANDEL DRIJVEN MET HET EVANGELIE”, anderen:

“HET MAKEN VAN HUURLNGEN”. Het was goed zo zeiden de tegenstanders om een collecte te houden voor een prediker, wiens gezin in nood was en gebrek, maar een salaris ook al was het slechts 5 euro`s per week was uit de boze.

 

Ten vierde: Besloot de Michigan conferentie: “Om de conferenties van de verschillende Staten uit te nodigen met ons samen te komen, door afvaardiging, in een generale conferentie, bij onze volgende jaarlijkse conferentie”. Dit was de door James, Ellen en andere leiders zolang gewenste stap.

 

De deur werd opengezet, om gelukkig niet weer gesloten te worden. De uitnodiging werd aanvaard. Het volgend jaar, 1863 van 20-23 Mei kwamen afgevaardigden bijeen uit Michigan, Iowa, Illinois -Wisconsin, Minnestota, New York en Ohio. De helft van de afgevaardigden kwam uit Michigan, omdat zij tegelijkertijd hun onderlinge conferentie hielden. Het was een harmonische, broederlijke bijeenkomst. Het getij was gekeerd.

Tenslotte had Gods Geest de overwinning bewerkt. Er was vastberadenheid in hun voornemen om eendrachtig het werk op te bouwen. een ieder voelde het belang van deze vergadering. Uriah Smith schreef achteraf in de Review and Herald van 26 mei 1863: “Denk aan al het goede dat geschreven is over iedere voorafgaande vergadering en pas het toe op deze”.

Dat alles zou waar zijn en nog meer dan dat. Wellicht werd geen vergadering waarover we ons voorheen hebben verheugd, gekenmerkt door zulk een eenheid van gevoelen en harmonie van inzicht.”

 

Het aantal afgevaardigden bedroeg 20. Hoe weinig in vergelijking met de 1215 afgevaardigden uit de gehele wereld op de Generale Conferenties van 1962, bijna 100 jaar later. Maar wie veracht de dag der kleine dingen. Het is het zaadje dat de kiem draagt voor de boom die de wereld met zijn takken omspant. De vergadering werd tot orde geroepen door de tijdelijke voorzitter, br. J.M. Aldrich van New York. Comité s werden aangewezen om constituties op te stellen voor de Generale Conferentie en de Staten conferenties, om predikers voor te dragen voor inzegening en om een uitvoerend bestuur voor te stellen. Een constitutie werd opgesteld en vervolgens stelde het comité voor benoemingen het volgende voor:

 

JAMES WHITE, president; URIAH SMITH, secretaries; E.S. WALKER, penningmeester.

Uitvoerend bestuur; JAMES WHITE, JONH BYINGTON, J.N. LOUGHBOROUGH, waaraan werden toegevoegd: J.N. ANDREWS en G.W. AMADON. Dit voorstel zou zeker zijn aanvaard als niet James White pertinent en zonder te wijken had geweigerd om president te worden van de pas opgerichte Generale Conferentie.

Beschuldigingen waren al verspreid dat hij, die zo zeer had geijverd voor organisatie van de gemeente, de ongekroonde koning wilde worden. Om elke beschuldiging van kracht te beroven weigerde hij hardnekkig om deze benoeming te aanvaarden. Tenslotte verkoos men br. John Byington in zijn plaats als eerste president van de Generale Conferentie der Zevende Dags Adventisten.

Eindelijk na 19 jaar nadat de derde engel boodschap zijn loop begon en 13 jaar nadat Ellen White voor het eerst door Gods Geest was voorgelicht over het grote belang van orde in Gods gemeente werd het doel bereikt: Een alles omvattende Organisatie van de laatste gemeente op aarde. De pioniers hebben gestreden en door Gods genade gewonnen. Jaar op jaar plukken wij in steeds rijkere mate de vruchten van hun werk. En ook hierin was het Gods Geest die de gemeente leidde, door het werktuig dat  God Zich had verkoren, om het volk Gods te leren dat hun God een God van orde is.

 

DE RECHTERARM VAN DE BOODSCHAP

 

De dagen van onze voorvaders waren dagen van veel ziekten. Tuberculose, difterie, cholera en andere plagen eisten een zware tol. De geneeskunst was gebrekkig, vergeleken bij die van latere tijden. Aderlatingen en lapmiddeltjes hadden de overhand.

Vele vreemde opvattingen deden opgeld. Het gebruik van water hetzij inwendig of uitwendig, werd afgekeurd. Baden werden beschouwd als gevaarlijk. Nachtlucht werd buitengesloten. Men sliep bij voorkeur in hermetisch gesloten kamers. Daarnaast werd weinig aandacht besteed aan de aard van het dieet. Vooral onder de bevolking van de Verenigde Staten gebruikte men veel vlees, vet en kruiden. Alcohol tabak, thee en koffie waren toen evengoed als nu, geliefkoosde middelen. Maar wie zag er veband tussen al deze dingen en de pijnigingen van het vlees die men moest verduren? Zeker waren al die ziekten niets anders dan besturengen van een alwijze Voorzienigheid om de goddelozen te teisteren en de heiligen te vervolmaken en hen voor te bereiden op het Paradijs.

 

Ook onze pioniers leden onder ziekten. Was er niemand onder hen met gezalfde ogen, niemand die kon onderscheiden? Ja, toch! Eén was er onder hen die onaantastbaar scheen te zijn, één die geen ziekte kende, één die steeds voortging, waar anderen onder de last bezweken. De ene was de vroegere scheepskapitein; JOSEPH BATES. Een hervormer bij uitstek. Terwijl hij nog op zee voer, had hij reeds tabak en alcohol vaarwel gezegd. Later volgden koffie, thee, vlees, kruiden en zoetigheden Op het punt van alcohol en tabak liet hij de bazuin helder klinken, maar in de andere dingen was zijn getuigenis over het algemeen van een stille aard.

Sommigen die zijn voorbeeld volgden waren echter minder omzichtig en veroorzaakten door hun uitgesproken standpunt beroering. Het enige waarvan alle Adventisten overtuigd waren was dat ze geen alcohol moesten gebruiken. Ook tabak werd door de meesten verafschuwd.

 

Reeds in de herfst van 1848 ontving Ellen White licht over de schadelijke gevolgen van tabak, thee en koffie. Als gevolg daarvan namen James en Ellen openlijk hun standpunt in tegen het gebruik van deze stimulantia. Over het gebruik van tabak schreef zuster White enkele jaren later met deze ernstige woorden: “Ik heb in een visioen gezien dat tabak een vies kruid is en dat het terzijde gelegd moet worden of opgegeven. Tenzij het wordt opgegeven, zal het misnoegen van God rusten op degenen die het gebruikt en hij kan niet verzegeld worden met het zegel van de Levende God”. (brief van 14 December 1851)

 

In 1853 vinden we verschillende artikelen en aanhalingen uit de kranten in de Review and Herald tegen het gebruik van tabak. Had dit alles resultaat? Zeker.

Op een conferentie in 1855 gehouden in Vermont stemden de aanwezigen zelfs voor om diegenen die tabak bleven gebruiken de gemeenschap te ontzeggen, maar daar dit toch grote moeilijkheden en narigheden bleek op te leveren werd het volgend jaar besloten om : “Met volharding iedere broeder en zuster die zich overgaf aan het gebruik daarvan, te overreden zich verder te onthouden.”

 

Op 12 Februari 1854 ontving Ellen White verder licht op het belang van een gezond leven. De nadruk werd gelegd op reinheid en op het schadelijk effect van te rijk voedsel en verfijnd voedsel, raadgevingen die heden nog steeds evenzeer van belang zijn. De raad werd gegeven:


Eet grof voedsel vrij van vet.

Zo werd stap voor stap, regel op regel en gebod op gebod, het fundament gelegd voor en meer uitgebreide gezondheids reformatie in latere jaren, waarbij deze vroege raadgevingen en waarschuwingen betrekking hadden op de ernstigste misbruiken

 

DAGEN VAN ZIEKTE EN DROEFENIS

 

Ondanks deze raadgevingen leefden de pioniers, uitgezonderd Joseph Bates, zeer ongezond, onmatig in dieet en in arbeidsgewoonten. Van de nacht werd dikwijls een dag gemaakt. s Avonds werd er laat gegeten, wat de nachtrust ook niet ten goede kwam. Het voedsel was vaak vet en zwaar. Sterke kruiden waren een geliefkoosd middel om de smaak te prikkelen. Van ventilatie had men geen verstand. Ramen en deuren werden s nachts zorgvuldig gesloten. Andrews schreef later in 1871: “In minder dan vijf jaar was ik volkomen uitgeput. Mijn stem was vernietigd, naar ik dacht voorgoed; mijn gezichtsvermogen was erg aangetast; ik kon overdag niet rusten en s nachts niet goed slapen; ik leed ernstig aan een slechte spijsvertering en wat betreft de geestelijke neerslachtigheid die met die ziekte gepaard gaat, denk ik dat ik er genoeg mee kennis heb gemaakt om er verder afstand van te doen.”

Maar het was niet alleen Andrews die onder de last bezweek. James en Ellen White hadden voortdurend te kampen met ziekte. James White had in de jaren van zijn arbeid drie maal een aanval van verlamming, Ellen vijf maal. Loughborough kreeg een inzinking. Hiram Edson en broeder D.T. Bourdeau werden invalide

 

Ook anderen leden. Ziekte sloeg vaak toe en sommigen werden reeds zeer jong ten grave gedragen. Robert Harmon, de andere broer van Ellen, overleed in 1852 in de leeftijd van 27 jaar. Een broer en zuster van James White, Nathaniel en Anna, die op het kantoor van de Review and Herald waren komen helpen, stierven respectievelijk in 1853 en 1854, Nathaniel in een leeftijd van 22 jaar.

 

Maar ook in het gezin van Ellen en James White deed de dood zijn intrede. Op 20 September 1860 werd hun vierde kind geboren, een zoon met de naam Herbert. Maar het was het gelukkige ouderpaar niet vergund om dit kind te zien opgroeien. Nog voor dat het kindje drie maanden oud was werd het weggenomen door de dood op 14 December van hetzelfde jaar.

 

Ellen schreef: “Hoe onze harten bloedden, toen die tedere twijg werd afgebroken, kan niemand begrijpen, behalve diegenen die hun kleinen, zo vol belofte voor de toekomst, naar het graf zijn gevolgd”. Maar een zwaardere slag zou nog volgen. In de winter van 1862-63 woedde er een epedemie van difterie en twee van de kinderen werden ernstig ziek. Toevallig las broeder White in een dagblad een brief van een zekere Dr. Jackson die aanwijzingen gaf voor de behandeling van difterie:

 

“gen pillen en poeders, maar hete baden, koele omslagen, vloeibaar voedsel, voldoende water om te drinken, ventilatie, rust en goede verzorging. De White volgden de aanwijzingen met succes op. Vervolgens werd zuster White een verpleegster voor de buren door ook hun kinderen, die door de ziekte waren getroffen, op dezelfde wijze te behandelen en de behandeling zonder medicijnen nam in aanzien toe.

 

De volgende winter vertoefden Ellen en James voor enige tijd bij hun ouders in Topsham Maine. Daar kreeg Henry, de oudste van de jongens, een longontsteking en stierf binnen enkele dagen onder de behandeling van een plaatselijke arts op 8 December 1863. Naar aanleiding van dit verlies schreef Ellen later: “ O, toen onze edele Henry stierf, op de leeftijd van 16 jaar, toen onze zoete zanger naar het graf werd gedragen en wij zijn vroege zang niet meer hoorden, was ons huis eenzaam. Beide ouders en de overblijvende zonen (Edson en William) voelden de slag allerpijnlijkst. Maar God troostte ons in onze zware verliezen en met geloof en moed streefden we voorwaarts in het werk dat Hij ons had gegeven, in de heerlijke hoop onze kinderen, die van ons gescheurd waren door de dood, weer te zien in die wereld waar ziekte en dood nooit zullen komen.”

 

De diepbedroefde ouders keerden terug naar Battle Creek waar hun kind werd begraven. Zeer spoedig daarna kreeg Willie, het jongste kind, dezelfde ziekte. Het leek erop dat ook hij niet lang meer te leven had. Tezamen met enkele vrienden baden de angstige ouders om hulp. Toen besloten zij om liever de eenvoudige water behandelingen toe te passen dan de hulp van een dokter in te roepen die toch alleen maar medicijnen voor zou schrijven. Ze pasten deze behandelingen ijverig toe.

Op een nacht kon moeder Ellen de slaap niet vatten, hoewel ze uitgeput was. De kamer was als gewoonlijk potdicht. Tenslotte gooide ze de deur open en onmiddelijk voelde ze zich opgelucht en viel in slaap. In haar slaap kreeg ze een droom. Een dokter van hogere orde stond naast het bed van haar zieke kind. Hij beloofde genezing en zei: “Dat wat u opluchting heeft geschonken zal ook uw kind helpen. Hij heeft lucht nodig. U hebt hem te warm gehouden.” Ellen White volgde deze raad op en het kind genas. Opnieuw werd haar hulp door velen ingeroepen om te helpen bij het verplegen van zieke kinderen en dat kostte haar zeer veel tijd, zodat soms haar andere bezigheden er onder moesten lijden.

 

EEN BELANGRIJK VISIOEN

 

Een half jaar voor de dood van Henry en slechts enkele weken na de organisatie van de Generale Conferentie vond er iets zeer belangrijks plaats voor de ontwikkeling van de gezondheids reformatie onder de Adventisten. James en Ellen waren met een gezelschap voor de Sabbat naar Otsego, ongeveer 50 km ten Noordwes ten van Battle Creek, gegaan om daar een serie tentvergaderingen bij te wonen. Aan het begin van de Sabbat was een flink gezelschap bijeen in het huis van broeder A. Hilliard.

 

James White was zeer teneergeslagen en zijn gezondheid was slecht. Zuster White werd verzocht voor te willen gaan in het gebed. Zij deed dit op een zeer roerende wijze. Terwijl ze tot God pleitte, o.a. om herstel van James, werd zij in visioen opgenomen en in deze staat bleef ze ongeveer drie kwartier. Een ooggetuige, die dit bijwoonde, zegt dat het scheen alsof een hemelse atmosfeer het vertrek vervulde. De neerslachtigheid van James White trok weg. Hier op 6 Juni 1863 ontving Ellen White haar eerste grote visioen over de noodzaak van een verstrekkende gezondheids reformatie.

 

Niet lang daarna schreef ze in een brief met betrekking tot dit visioen: “Ik zag dat het een heilige plicht was om aandacht te schenken aan onze gezondheid en om anderen op te wekken tot hun plicht.......we hebben een plicht om te spreken, om op te komen tegen iedere vorm van onmatigheid, onmatigheid in werken, in eten , in drinken, in het gebruik van medicijnen en hen dan te wijzen op Gods grote medicijn, water, zuiver zacht water, voor ziekten, voor gezondheid, voor reinheid, voor genot we behoren niet te zwijgen over het onderwerp van gezondheid, maar behoren de mensen wakker te schudden over dit onderwerp.”

 

In 1864 verschenen er verschillende artikelen en traktaten van de hand van zuster White over het belang en de wijze van een gezondheids reformatie. Het eerste werkje wat over dit onderwerp verscheen was het boekje: “ EEN OPROEP AAN MOEDERS”. Hierin sprak ze over de wetten die de ontwikkeling en de groei beheersen en ook het verband met de wetten die op de voeding betrekking hebben. In dit pamflet wordt ook voor het eerst gewezen op het verband tussen het dieet en het geestelijk leven.

 

Niet lang daarna verschenen deel drie en vier van de serie:”SPIRITUAL GIFTS”. (geestelijke gaven). In het vierde deel was een lang artikel over: “GEZONDHEID”, waarin de geschiedenis van de bedorven eetlust vanaf Adam en Eva tot op onze huidige tijd wordt geschetst. Hierin werd varkensvlees in het bijzonder veroordeeld, maar uiteindelijk alle vleesvoeding, alsmede te rijk gebak, vet voedsel en kruiden.

Een eenvoudig gezond dieet werd aanbevolen, met als hoofdbestanddelen, granen, peulvruchten, groenten, vruchten en noten, met een matig gebruik van melkproducten en eieren, welke geleidelijk steeds minder moeten worden gebruikt. Twee maaltijden per dag inplaats van drie werd eveneens aanbevolen om de spijsverterings organen meer rust te geven. Genezing met bedwelmende middelen werd veroordeeld. Als belangrijkste factoren voor herstel van ziekten en ook voor het bewaren van de gezondheid werden genoemd: reinheid, zonlicht, frisse lucht, een verstandig gebruik van water, de kracht van de wil gebaseerd op vertrouwen in het Vaderschap van God.

 

In 1865 verscheen een serie van zes pamfletten, later gebundeld in één band, onder de titel “GEZONDHEID” of  “HOE  WIJ  MOETEN  LEVEN”.

De onderwerpen waren respectievelijk: VOEDING, BADEN, BEDWELMENDE MEDICIJNEN, LUCHT, KLEDING en JUISTE   LICHAAMSBEWEGING. Ieder van deze pamfletten bezat eerst een artikel van de hand van Ellen White en vervolgens artikelen en fragmenten uit werken van doktoren en gezondheids hervormers. Deze pamfletten werden ten beschikking gesteld tegen een zeer lage prijs en zo werden alle leden van de gemeente in staat gesteld kennis te nemen van het licht dat God in Zijn goedertierenheid liet schijnen over het belang van een hervorming op het gebied van gezondheid.

 

STRIJD EN OVERWINNING

 

De oproep tot een gezondheids reformatie vond een goede weerklank zowel onder de predikers als onder de leden in het algemeen, hoewel een aantal niet zo snel bereid was om de nieuwe inzichten te aanvaarden, evenals er ook nog heden altijd mensen zijn die het moeilijk vinden hierin hun wil ondergeschikt te maken aan het licht door God geschonken.

Vele pioniers begonnen echter direkt de nieuwe beginselen in praktijk te brengen in hun gezinsleven. De vrouwen van de pioniers hielpen hierin mee en zij experimenteerden met tal van nieuwe recepten. Dit was de tijd dat moutkoffie, laurierthee en volkoren brood gangbaar werden op de tafels van onze eerste pioniers. De resultaten waren overeenkomstig de toewijding waarmee het licht werd aanvaard.

De gezondheid van vele van deze mannen en vrouwen nam zienderogen toe. Aanvallen van tal van ziekten werden minder en minder. Andrews beschrijft de totale ommekeer in zijn leven. Zijn zoon die kreupel was herstelde op wonderbare wijze. Loughborough vermeldt een soortgelijke ervaring. Vele andere leiders plaatsten zich zonder voorbehoud aan de zijde van de gezondheids reformatie. Joseph Bates verheugde zich uitermate toen hij zag hoe de beginselen, die hij min of meer in stilte altijd alleen had doorgevoerd, nu door zijn medestrijders in de Adventboodschap werden aanvaard.

 

Bij velen bracht de verandering wel strijd, niet in het minst voor Ellen White zelf, die altijd een sterk vlees dieet gewend was geweest. Zij gaf niets om eenvoudig, gezond voedsel. Zij had altijd gedacht dat ze vlees nodig had om kracht te winnen, want  ze had veel last van flauwtes en verloor soms het bewustzijn onder haar werk. Na het visioen was ze vast besloten om de beginselen, haar daarin getoond, in haar eigen familie in praktijk te brengen. De kokkin kreeg opdracht dat er geen vlees meer zou worden gegeten en deze opdracht werd prompt uitgevoerd. Een paar uur later kwam de familie aan tafel, die rijkelijk gedekt was met al het goede der aarde, maar zonder een stukje vlees. Zuster White dacht dat zij honger had maar nu besloot ze dat het niet zo was en verliet de tafel. Bij de volgende maaltijd werd de familie weer bijeengeroepen. Nu wist ze zeker dat ze honger had. Maar nadat ze over de tafel had gekeken en daar geen vlees vond, besloot ze dat ze er toch niets om gaf om te eten en ze verliet de tafel weer zonder iets aan te roeren. Ze had alleen maar trek in vlees.

 

Toen ze weer moesten eten rende zuster White begerig naar de tafel. Er was echter geen vlees en ze verlangde er hartstochtelijk naar. De eenvoudige voedingsartikelen waren onaantrekkelijk voor haar. Ze beschrijft deze ervaring zelf met de volgende woorden: “ik was een grote vleeseter, maar toen ik mij wee voelde plaatste ik mijn armen over mijn maag en zei:”ik zal geen stukje vlees meer aanraken. Ik zal eenvoudig voedsel eten of ik eet helemaal niet.”

 

Van brood had ik een afkeer. Zelden kon ik een stuk eten zo groot als een dollar. Met sommigen dingen in de gezondheids reformatie kon ik wel overweg, maar wanneer ik bij het brood kwam, raakte ik in verzet. Toen ik deze veranderingen doorvoerde moest ik. een bijzondere strijd voeren. De eerste twee of drie maaltijden kon ik niet eten. Ik zei tegen mijn maag: “Je kunt wachten tot je brood kunt eten”. Binnen korte tijd  kon ik brood eten en nog wel volkoren brood. Dit kon ik voor die tijd niet eten, maar nu smaakt het goed en ik heb mijn smaak niet verloren.

 

Dat was de strijd van onze pioniers, maar door het geloof en door vastberadenheid, vindingrijkheid en volharding behaalde zij de overwinning over dat wat de Bijbel noemt: “Begeerte des Vlezes” (1 Joh.2:16).  Zullen wij de overwinning op een andere wijze kunnen behalen?

 

DE NASLEEP VAN DE BURGEROORLOG: VERBLIJF TE DANSVILLE.

 

Van 1861 tot 1865 werden de V.S. geteisterd door een burgeroorlog. Dit was een tijd van beproeving voor de jonge Adventgemeente. Het koste de leiders hun uiterste krachten om onze jonge mannen van dienst op Sabbat en het opnemen van wapenen vrijgesteld te krijgen., -40-

 

In deze tijd kwam de organisatie van de Generale Conferentie. Het evangelie werk werd belemmerd door de oorlogsomstandigheden. Kortom deze jaren waren zeer afmattend voor de leiders. Toch wilden de predikers zodra de oorlog in het voorjaar van 1865 was beëindigd er op uit gaan. Maar een flink aantal van hen was te zwak om veel werk te kunnen verzetten. Ook James en Ellen waren zeer vermoeid, maar toch reisden zij samen met Loughborough naar Illinnoirs, Wisconsin en Iowa. Op deze reis ontmoetten zij veel moeilijkheden. Zij keerden doodmoe terug naar Battle Creek, waar ook alweer enorm veel werk lag te wachten. Dit was teveel vor James. Op 16 Augustus werd hij getroffen door een zware aanval van verlamming. Ook Loughborourgh onderging bijna een zelfde lot.

 

Een maand lang poogde Ellen James thuis te verplegen, maar daarna werd besloten om naar de inrichting van Dr. Jackson te Dansville in de Staat New York te gaan. Ook Loughborough en Uriah Smith gingen mee om te herstellen. Drie van de leiders waren weg uit Battle Creek en anderen waren ziek. Het gevolg was dat gedurende bijna en jaar het aantal aanwezige leden van het dagelijks comité van de Generale Conferentie te klein was om over één of andere zaak een geldige stemming te kunnen houden. Hoe vreemd klinkt dat voor ons die gewend zijn aan een soepele, nimmer stiltaande organisatie.

 

Wie ook meeging naar het Dansville Instituut was Dr. Horatio S. Lay. Hij had reeds twaalf jaar lang een medische praktijk uitgeoefend in Allegan, Michigan toen hij zuster White hoorde spreken over de gezondheids beginselen en genezing van natuurlijke middelen. Hij richtte vol belangstelling zijn aandacht hierop en toen in 1864 zijn vrouw ernstig ziek was ging hij samen met haar naar het Dansville Instituut. Hij werd daar toegevoegd aan de medische staf en leerde de beginselen van behandeling door dieet en toepassingen van water. Als lid van de staf reisde hij naar Battle Creek om de nieuwe patienten te vergezellen op hun reis naar Dansville.

 

Hun verblijf in hét Instituut van Dr. Jackson en zijn collega Dr. Trall was een leerzame tijd voor de leiders der Adventbeweging. Vele dingen die zuster White in visioen had gezien zagen zij hier in praktijk gebracht. Maar zij zagen ook duidelijke punten van verschil. Dr. Jackson ging bijvoorbeeld in zijn veroordeling van kruiden zover dat hij daarin zelfs zout daarin betrok. Ellen White, die met een zoutloos dieet experimenteerde, bevond het schadelijk voor de gezondheid. Ook met betrekking tot ontspanning voor de patiënten waren er verschillen. Dr. Jackson schreef aan zijn patienten, spelen, kaarten, schouwburgbezoek en dansen voor als heilzame ontspanning. Hij en zijn collega`s moesten niet veel hebben van godsdienst en zij schreven broeder White voor om al zijn bezigheden voor de kerk te laten rusten en ook zijn gedachten niet teveel te laten gaan over de godsdienstige zaken.

 

James, altijd zeer actief, vond dit erg moeilijk en zijn vrouw zag dat de voorgeschreven absolute rust voor zijn herstel niet bevorderlijk was. Op dit punt verschilde zij dan ook in zienswijze met Dr. Jackson en was er voor dat James lichte bezigheden zou hebben zowel voor lichaam als geest.

 

TOEWIJDING VAN EEN ECHTGENOTE

 

Hoewel Dr. Jackson het niet met haar eens was, wist zuster White hem te bewegen er mee in te stemmen dat ze naar vrienden in Rochester zouden gaan om daar haar theorie te beproeven. En zo vertrokken ze op 7 December 1865 naar Rochester om daar hun intrek te nemen in het huis van br. Bradley Lanson. Hier werden ernstige bidstonden gehouden voor het herstel van broeder White. Langzamerhand nam hij in kracht toe zodat hij op 1 Januari  1866 in staat was om naar Battle Creek te reizen. Zijn vrienden vonden dat hij aanzienlijk was verbeterd en hoewel hij preekte en zich ook enigszins met de zaken van de kerk bezighield, was hij nog verre van genezen.

 

De doktoren, die hem hadden verpleegd, hadden zelfs aan Ellen en zijn vrienden verklaard, dat hij nooit meer in staat zou zijn zulk werk te doen als hij tevoren gedaan had. In die tijd is het zijn vrouw geweest die met een sterk geloof zich met al haar krachten en vermogens heeft gewijd aan het herstel van haar man, naast het werk wat zij deed voor de gemeente en de zorgen voor haar gezin. Anderen wilden haar ontlasten van deze enorme taak, maar daar dacht ze niet over. Zij schreef in die tijd: “Zolang als ons beiden het leven wordt gespaard, zal ik mij iedere inspanning getroosten, die in mijn vermogen ligt, om hem te redden. Die meesterlijke geest mag niet aan de ondergang overgelaten worden. God zal voor mij en mijn kinderen zorgen, en Hij zal mijn echtgenoot opwekken en u zult ons opnieuw zij aan zij zien staan in de preekstoel, om de woorden de waarheid ten eeuwige leven te verkondigen.”

 

Ondanks zijn zwakheid werd broeder White in Mei 1866 verkozen als president van de Generale Conferentie. Twee jaar lang zou hij die taak vervullen. Maar over het algemeen was hij er niet toe in staat. In latere jaren zou hij nog twee maal die functie vervullen met zijn volle kracht. Voorlopig moest Ellen strijden om hem een weinig actief te houden. Daartoe maakten ze in de zomer van 1866 korte reizen.

Met de terugkeer van de winter ging de gezondheids toestand van James weer snel achteruit….. Zuster White besloot na enige tijd toch om weer met James op reis te gaan. De vrienden in Battle Creek verzetten zich hiertegen heftig. Maar Ellen zette door en in een felle sneeuwstorm vertrok ze met James in een arreslee, bestuurd door br. Rogers, naar Wright, honderd veertig km naar het Noorden. Hier kwamen ze twee dagen later op 21 december 1866 veilig aan en vonden een welkom onthaal in het huis van br. E.H. Root.

 

Nu brak een zeer drukke tijd aan voor Ellen. Dagelijks verpleegde ze haar man, gaf hem baden, ging met hem wandelen en rijden en deed al het mogelijke om hem te stimuleren. Daarnaast sprak ze voortdurend in de gemeenten in Noord –Michigan  en hield lezingen over matigheid, gezondheid en Christelijk leven. En verder besteedde ze ieder uur dat haar overschoot aan het schrijven van getuigenissen, artikelen en brieven. Boven dit alles kwam nog de last van valse geruchten die over haar werden verspreid door enkele leidende broeders in Battle Creek, die niet verzoend waren met haar zelfstandige en in hun ogen onverantwoordelijke handelwijze. Niemand weet welke lasten zij in die winter heeft gedragen. Ongetwijfeld is dit één van de zwaarste jaren, zo niet het zwaarste jaar van haar leven geweest.

 

Haar geloof en inspanning werden echter beloond. Geleidelijk nam James toe in krachten en in Wright begon hij voor het eerst weer te spreken. Ellen schrijft:

“Ik zag dat mijn echtgenoot steeds sterker werd, helderder van geest en zijn spreken steeds meer samenhangend”. En toen hij bij een gelegenheid gedurende een uur sprak met helderheid en kracht, met de last van het werk op hem als voor zijn ziekte, was ik niet in staat om mijn gevoelens van dankbaarheid te uiten”. Wie zal de liefde en toewijding kunnen meten van deze moedige vrouw, die door de genade Gods in staat was om tegelijkertijd haar taak te vervullen als boodschapster van God, echtgenote, verpleegster en openbaar spreekster en dat als een vrouw, die eens door de doktoren was opgegeven met nog enkele jaren te leven.

 

Bij terugkeer in Battle Creek waren de geruchten nog toegenomen. Zuster White, vermoeid van al haar arbeid, wérd teneer gedrukt door de achterdocht en tegenstand die zij ontmoette. Zij spreekt zelf over deze ervaring als de grootste verslagenheid die zij ooit meemaakte. Onder tranen en gebed zocht zij Gods hulp. En uiteindelijk werd haar handelwijze gerechtvaardigd. James White was onder meer ervan beschuldigd dat hij rijk was en nog steeds meer aan zijn bezittingen toevoegde.

 

Bij nader onderzoek door de broeders bleek deze beschuldiging, evenals vele andere, geheel vals. De broeders in Battle Creek beleden hun fouten in een openbare vergadering en gaven een officiële verklaring uit, ondertekend door Andrews, Loughborough, Joseph Bates, Bourdeau, Hutchins en John Byington, waarin werd erkend en verklaard dat zij verkeerd hadden gehandeld door broeder en zuster White te veroordelen en valse geruchten over hen te verspreiden en dat zij vast besloten waren hen opnieuw te ondersteunen. Zo kwam er een einde aan één van de moeilijkste ervaringen in het leven van James en Ellen en werd de gemeente door Gods genade behoed voor scheuring en verdeeldheid.

 

James was echter nog lang niet geheel genezen. Ellen White stelde voor dat zij ergens op het land zouden gaan wonen. Zij kochten een boerderij in de buurt van Greenville (Michigan) en verkochten hun huis in Battle Creek. Vier jaar lang hebben ze op deze boerderij gewoond en gewerkt, naast al het andere werk wat zuster White had te doen. Ze had de boerderij gekocht met de bedoeling dat James geleidelijk weer zijn krachten zou oefenen en dat gelukte wonder wel. Hun zoon Willie, twaalf jaar oud, was hun trouwe helper.

Edson achttien jaar oud, was het grootste deel van de tijd in Battle Creek als drukkers leerling. Toen de tijd kwam om te hooien wilde James de buren vragen om te helpen. Maar Ellen liet Willie de buren afgaan om te vragen of ze wilde zeggen dat ze het te druk hadden om te helpen. Ze stemden hier slechts node mee in, maar Ellen White kreeg haar zin en zo kon men haar al spoedig daarna op een berg hooi zien staan terwijl haar man haar het hooi toestak. Zo werkte Ellen dag en nacht aan het herstel van haar man en de vrucht van haar inspanning was dat vijftien jaren aan het leven van haar, man werden toegevoegd, waarvan hij de laatste tien even actief was als voorheen. Zo. ervoer zij in haar eigen leven dat Gods zegen rust op de getrouwe naleving van de gezondheids beginselen en dit stelde haar in staat om met nog meer overtuiging te spreken over de noodzakelijkheid van een totale hervorming op het gebied van de gezondheid.