You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Gewin dat verlies betekent   (20)

 

Lucas 12:13-21

 

Christus onderwees en zoals gewoonlijk hadden behalve zijn discipelen ook anderen zich rondom Hem verzameld. Hij had met de discipelen gesproken over de gebeurtenissen waarin zij spoedig een aandeel zouden hebben. Zij moesten de waarheden, die Hij hun had toevertrouwd, overal bekendmaken en zij zouden in botsing komen met de regeerders van deze wereld. Ter wille van Hem zouden zij voor rechters, voor gezaghebbers en koningen worden gebracht. Hij had hun een wijsheid beloofd die niemand kon tegenspreken. Zijn eigen woorden, die de harten van de schare ontroerden en zijn sluwe tegenstanders in verwarring brachten, getuigden van de macht van die inwonende Geest die Hij aan zijn volgelingen had beloofd.

 

Er waren echter velen die de gunst van de hemel verlangden om hun eigen zelfzuchtige plannen te dienen. Zij erkenden de wonderbaarlijke macht van Christus, toen Hij de waarheid in een helder daglicht plaatste. Zij hoorden dat Hij zijn volgelingen wijsheid beloofde om te spreken voor heersers en gezagsdragers. Zou Hij zijn macht niet beschikbaar stellen voor hun tijdelijk welzijn?

 

“Iemand uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg tot mijn broeder dat hij de erfenis met mij dele.” God had bij monde van Mozes aanwijzingen gegeven over de overdracht van eigendommen. De oudste zoon ontving een dubbel aandeel van de goederen van zijn vader (Deut.21:17), terwijl de jongere broeders een gelijk aandeel ontvingen. Deze man meent dat zijn broer hem met de erfenis heeft bedrogen. Hij is er niet in geslaagd te verkrijgen wat hij als zijn rechtmatig aandeel beschouwt, maar als Christus tussenbeide komt zal het doel zeker bereikt worden. Hij heeft de treffende oproep van Christus gehoord. Hij heeft gehoord hoe Christus de schriftgeleerden en Farizeeën heeft berispt in strenge bewoordingen. Als zulke woorden tot zijn broer gesproken zouden worden, zou deze het niet durven wagen om aan de verongelijkte man zijn deel te onthouden.

 

Tijdens het ernstig onderricht dat Christus had gegeven, had deze man zijn zelfzuchtige gesteldheid geopenbaard. Hij kon de bekwaamheid van de Heer die zijn eigen tijdelijk voordeel in de hand kon werken, waarderen, maar de geestelijke waarheden waren niet doorgedrongen tot zijn verstand en zijn hart. Het verkrijgen van de erfenis nam hem geheel in beslag. Jezus, de Koning der heerlijkheid, die rijk was, doch om onzentwille arm was geworden, hield hem de schat van goddelijke liefde voor. De Heilige Geest werkte aan zijn hart opdat hij een erfgenaam zou worden van die onverderfelijke erfenis, die niet vergaat. (1 Petr.1:4)   Hij had de bewijzen van Christus’ macht gezien. Nu had hij de gelegenheid te spreken tot de grote Leraar, om het verlangen te uiten dat oppermachtig in hem leefde. Maar evenals de man uit Bunyans verhaal, hield hij zijn ogen op de grond en op het stof gericht. Hij zag niet de kroon boven zijn hoofd. Evenals Simon de tovenaar waardeerde hij Gods gave als een middel om werelds gewin te verkrijgen.

 

Het werk van de Heiland op aarde naderde snel zijn einde. Er bleven Hem nog slechts weinige maanden om te voltooien waarvoor Hij was gekomen, om het koninkrijk van zijn genade op te richten. Toch zou menselijke hebzucht Hem van zijn werk hebben afgetrokken om Zich bezig te houden met de twist over een stuk land. Jezus liet Zich echter niet van zijn werk afhouden. Hij antwoordde: “Mens, wie heeft Mij tot rechter of scheidsman over u aangesteld?”

 

Jezus had deze man precies kunnen zeggen wat goed was. Hij kende ook in dit geval het recht, maar de broers twistten omdat beiden hebzuchtig waren. In feite zei Christus: Het is niet mijn werk om strijdvragen als deze op te lossen. Hij was gekomen met een ander doel, en wel om het evangelie te prediken en zo de mensen zich bewust te doen worden van de waarde van eeuwige dingen.

 

In deze handelwijze van Christus schuilt een les voor allen die voor Hem werken. Toen Hij de twaalf uitzond, had Hij gezegd: “Gaat en predikt en zegt: Het koninkrijk der hemelen is nabij gekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet.” (Matth.10:7,8)  Zij moesten zich niet bezighouden met het oplossen van wereldse zaken van de mensen. Hun taak was de mensen bij te brengen dat zij zich met God moesten verzoenen. In dit werk lag hun kracht om een zegen voor de mensheid te zijn. Het enige geneesmiddel voor de zonden en het lijden van de mensen is Christus. Het evangelie van zijn genade alleen kan het kwaad genezen dat een vloek is voor de maatschappij. Het onrecht van de rijken tegenover de armen, de haat van de armen jegens de rijken, dit alles heeft zijn grond in zelfzucht en deze zelfzucht kan alleen worden weggedaan door zich aan Christus te onderwerpen. Hij alleen kan in plaats van het zelfzuchtige zondige hart een nieuw hart vol liefde geven. De dienstknechten van Christus moeten het evangelie prediken met de Geest, die uit de hemel is gezonden, en werken zoals Christus heeft gewerkt voor het welzijn van de mensen. Dan zullen resultaten zichtbaar zijn in het zegenen en verheffen van de mensheid, die onmogelijk door menselijke kracht tot stand kunnen komen.

 

Onze Heer raakte de kern van de zaak waarmee de vragensteller zich bezighield, en van alle soortgelijke, toen Hij zei: “Ziet toe dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand onvervloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit.”

 

En Hij sprak tot hen een gelijkenis en zei: Het land van een rijk man had veel opgebracht. En hij overlegde bij zichzelf en zei: “Wat moet ik doen, want ik heb geen ruimte om mijn vruchten te bergen. En hij zei: Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk. Maar God zei tot hem: Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist en wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn? Zo vergaat het hem, die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.”

 

Door de gelijkenis van de rijke dwaas liet Christus de dwaasheid zien van hen die de wereld tot hun alles maken. Deze man had alles van God gekregen. De zon had zijn land beschenen, want haar stralen vallen zowel op de rechtvaardigen als op de onrechtvaardigen. De regen valt op de bozen en de goeden. De Here had het gewas doen gedijen en de velden hadden overvloedig voortgebracht. De rijke man wist niet wat hij moest doen met zijn producten. Zijn schuren waren overvol en hij had geen plaats om de rest van zijn oogst te bergen. Hij besefte niet dat God hem tot een beheerder van zijn goederen had gemaakt, opdat hij de behoeftigen zou kunnen helpen. Hij had een prachtige gelegenheid om uitdeler te zijn van Gods goederen, maar hij dacht alleen aan het dienen van zijn eigen gemak.

 

De toestand van de armen, de wezen en weduwen, de lijdenden en beproefden werd onder de aandacht van deze rijke man gebracht. Er waren heel wat plaatsen waar hij zijn goederen kon brengen. Hij had zich gemakkelijk van een deel van zijn overvloed kunnen ontdoen en heel wat gezinnen zouden voor gebrek gespaard zijn gebleven; velen die honger hadden zouden gespijzigd zijn, vele naakten zouden zijn gekleed, vele harten zouden verblijd zijn, tal van gebeden om eten en kleding zouden zijn beantwoord en een loflied zou naar de hemel zijn opgestegen. De Heer had de gebeden van de behoeftigen gehoord en Hij had uit zijn goedheid voor de armen gezorgd. (Psalm 68:10)

Er was in de zegeningen die aan deze rijke man waren gegeven overvloedig voorziening getroffen voor velen. Maar hij sloot zijn hart toe voor het geroep van de behoeftigen en zei tot zijn knechten: “Dit zal ik doen; ik zal mijn schuren afbreken en grotere bouwen en ik zal daarin al het koren en al mijn goederen bergen. En ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk.”

 

De plannen van deze man stonden niet hoger dan die van de dieren die vergaan. Hij leefde alsof er geen God, geen hemel, geen eeuwig leven was, alsof alles wat hij bezat zijn eigendom was en alsof hij niets verschuldigd was aan God of aan mensen. De Psalmist had het over deze rijken toen hij schreef: “De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God.” (Psalm 14:1)

 

Deze man had geleefd en plannen gemaakt voor zichzelf. Hij ziet dat er voor de toekomst overvloedig is gezorgd. Hij heeft nu niets anders te doen dan zijn schatten op te bergen en te genieten van de vrucht van zijn werk. Hij beschouwt zich als begunstigd boven andere mensen en geeft zichzelf de eer voor zijn verstandig beheer. Hij wordt door zijn medemensen geëerd als iemand met een juist oordeel en als een voorspoedig burger.

 

Maar de wijsheid van deze wereld is dwaasheid bij God. (1 Cor.3:19)  Terwijl de rijke man uitziet naar jaren van genot, maakt de Heer heel andere plannen. Deze ontrouwe rentmeester krijgt de boodschap: “Gij dwaas, in deze eigen nacht wordt uw ziel van u afgeëist.” Hier is sprake van een eis die met geen geld kan worden voldaan. De rijkdom die hij vergaderd heeft kan deze eis niet ongedaan maken. In een enkel ogenblik wordt alles waarvoor hij heel zijn leven heeft gezwoegd waardeloos voor hem. ‘Wat gij gereedgemaakt hebt, voor wie zal het zijn?’ Zijn uitgestrekte velden en goed gevulde schuren ontglippen aan zijn greep. “Zij garen bijeen en weten niet, wie het tot zich nemen zal.” (Psalm 39:7)

 

Het enige wat voor hem van waarde zou zijn, heeft hij niet. Door voor zichzelf te leven, heeft hij die goddelijke liefde verworpen, die in barmhartigheid tot zijn medemensen zou zijn gestroomd. Zo heeft hij het leven verworpen. God is liefde, en liefde is leven. Deze man heeft het aardse boven het geestelijke gekozen en hij gaat met het aardse ten onder. “De mens die met al zijn praal geen inzicht heeft, is gelijk aan de beesten die vergaan.” (Psalm 49:21)

 

“Zo vergaat het hem die voor zichzelf schatten verzamelt en niet rijk is in God.” Dit beeld geldt voor alle tijden. U kunt plannen maken om uitsluitend uzelf goed te doen, u kunt schatten verzamelen, grote en rijke huizen bouwen, zoals de bouwers van het oude Babylon, maar u kunt geen muur bouwen die zo hoog, geen poort die zo sterk is dat de boden van het noodlot buiten worden gesloten. Koning Belsassar vierde feest in zijn paleis en roemde zijn goden van goud, zilver, koper, ijzer, hout en steen. Maar de hand van Iemand die onzichtbaar was schreef op de muur van zijn paleis de woorden van ondergang, en de voetstappen van het vijandelijke leger werden aan de poort van zijn paleis vernomen. “In diezelfde nacht werd Belsassar, de koning der Chaldeeën, gedood.” (Dan.5:30)

 

Voor zichzelf leven betekent ondergang. Hebzucht, het verlangen naar zegeningen terwille van zichzelf, snijdt de mens af van het leven. Het is Satans geest om te krijgen, voor zichzelf te nemen. De geest van Christus is de geest van geven, zich opofferen voor het welzijn van anderen. “En dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven; wie de Zoon van God niet heeft, heeft het leven niet.” (1 Joh.5:11,12)

Daarom zegt Hij:  “Ziet toe dat gij u wacht voor alle hebzucht, want ook als iemand overvloed heeft, behoort zijn leven niet tot zijn bezit."  
("Lessen uit het Leven van Alledag" - E.G. White)