You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

De triomferende gemeente  (58)

 

Meer dan achttien eeuwen zijn voorbijgegaan sinds de apostelen te ruste zijn gelegd. Maar het verhaal van hun zwoegen en hun offers voor het werk van Christus is nog steeds een van de kostbaarste schatten der gemeente. Deze geschiedenis, die onder de leiding van de Heilige Geest werd neergeschreven, bleef bewaard opdat de volgelingen van Christus door de eeuwen heen hierdoor gedreven mochten worden tot grotere ijver en grotere ernst voor het werk van de Heiland. De opdracht die Christus aan de discipelen gaf, voerden ze uit. Toen deze boodschappers van het kruis uitgingen om het evangelie te pre­diken, was er een openbaring van Gods heerlijkheid als nooit te voren door een sterfelijk mens was aanschouwd. Door met Gods Geest samen te werken, verrichtten de apostelen een werk dat de wereld in op­schudding bracht. In één enkel geslacht werd het evangelie aan elk volk verkondigd.

 

De resultaten die het gevolg waren van het werk van de uitverkoren apostelen van Christus waren overweldigend. Aan het begin van hun dienstwerk waren sommige van hen ongeletterde mannen, maar hun toewijding aan het werk van hun Meester was zonder voorbehoud. Onder Zijn leiding werden ze voorbereid op de grote taak die hen wachtte. Genade en waarheid heersten in hun harten, inspireerden hun beweegredenen en beheersten hun daden. Hun leven was met Christus verborgen in God, en het eigen ik werd uit het oog verloren, opgelost in de diepten van oneindige liefde.

 

De discipelen waren mannen die oprecht wisten te spreken en te bidden, mannen die het verwachtten van de macht van Israëls Sterkte. Hoe nauw waren ze verbonden met de troon van God, en legden ze hun eigen eer aan de voet van Zijn troon! Jehova was hun God! Zijn eer was de hunne. Zijn waarheid was hun waarheid. Elke aanval die gericht was op het evangelie, voelden ze als een persoonlijke wond, en met heel hun wezen streden ze voor het werk van Christus. Ze konden het levende woord uitdragen, omdat ze de hemelse zalving ontvangen hadden. Ze verwachtten veel, en daarom waagden ze veel.

 

Christus had Zich aan hen geopenbaard, en tot Hem zagen ze op voor leiding. Hun kennis van de waarheid en hun macht om tegen­kanting te weerstaan waren evenredig met hun overeenstemming aan Gods wil. Jezus Christus, de wijsheid en de kracht Gods, was het onderwerp van elke toespraak. Zijn naam — de enige naam die onder de hemel gegeven is waardoor mensen zalig kunnen worden — werd door hen verhoogd. Wanneer ze de volmaaktheid van Christus de opgestane Heiland, predikten, werden de harten van mannen en vrou­wen bewogen en werden ze gewonnen voor het evangelie. Grote scha­ren die de naam van de Heiland hadden gelasterd en Zijn macht hadden veracht, beleden nu dat ze discipelen van de Gekruisigde waren.

 

Niet uit eigen kracht verrichtten de apostelen hun werk, maar door de kracht van de levende God. Hun werk was niet gemakkelijk. Het begin van het werk van de christelijke gemeente werd gekenmerkt door ont­beringen en bittere zorg. In hun werk kwamen de discipelen gedurig in aanraking met ontbering, laster en vervolging. Maar ze achtten hun leven niet te kostbaar, en ze waren blij dat ze voor Christus mochten lijden. Wankelmoedigheid, besluiteloosheid en onzekerheid vonden geen plaats in hun arbeid. Ze waren bereid om te geven en zich te laten gebruiken. Het besef van de verantwoordelijkheid die op hen rustte, zuiverde en verrijkte hun ervaring. Hemelse genade was zichtbaar in de overwinningen die ze behaalden voor Christus. God werkte almachtig door hen om het evangelie te doen triomferen.

 

De apostelen bouwden de gemeente van God op het fundament dat Christus zelf gelegd had. In de Schrift wordt de oprichting van een tempel dikwijls gebruikt als een beeld voor de bouw van de gemeente. Zacharia verwijst naar Christus als de Spruit die de tempel des Heren zou bouwen. Hij spreekt ervan dat de heidenen zouden helpen met dit werk:

“Die verre zijn, zullen aan de tempel des Heren komen bouwen"; en Jesaja verklaart: „Vreemdelingen zullen uw muren herbouwen.” (Zach. 6:12,15; Jes. 60:10)

Petrus zegt, als hij over de bouw van deze tempel schrijft: “En komt tot Hem, de levende steen, door de mensen wel verworpen, maar bij God uitverkoren en kostbaar, en laat u ook zelf als levende stenen gebruiken voor de bouw van een geestelijk huis, om een heilige pries­terschap te vormen, tot het brengen van geestelijke offers, die Gode welgevallig zijn door Jezus Christus.” (1 Petr. 2:4,5)

 

In de steengroeve van het jodendom en van de heidenwereld werkten de apostelen, en hakte ze stenen uit om deze te metselen op het fun­dament. In zijn brief aan de gelovigen te Efeze zegt Paulus: “Zo zijt gij dan geen vreemdelingen en bijwoners meer, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten, terwijl Christus Jezus zelf de hoeksteen is. In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woon­stede Gods in de Geest.” (Ef. 2:19-22)

 

En aan de Corinthiërs schreef hij: “Naar de genade Gods, die mij gegeven is, heb ik als een kundig bouwmeester het fundament gelegd, waarop een ander voortbouwt. Maar ieder zie wel toe, hoe hij daarop bouwt. Want een ander fundament, dan dat er ligt, namelijk Jezus Christus, kan niemand leggen. Is er iemand, die op dit fundament bouwt met goud, zilver, kostbaar gesteente, hout, hooi, of stro, ieders werk zal aan het licht komen. Want de dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken.” (1  Cor. 3:10-13)

 

De apostelen bouwden op een vast fundament. Zij bouwden op de Rots der Eeuwen. Naar dit fundament brachten ze de stenen die ze uithouwden uit de wereld. De bouwers werkten echter niet zonder hinderpalen. Hun arbeid werd buitengewoon bemoeilijkt door de tegen­standers van Christus. Ze moesten strijden tegen de dweepzucht, het vooroordeel en de haat van hen die op een verkeerde grondslag bouwden. Velen die bouwden aan de kerk, konden vergeleken worden met de bouwers aan de muur in de dagen van Nehemia, van wie ge­schreven staat: “De lastdragers verrichtten hun arbeid zo, dat ze met de ene hand het werk deden en met de andere hand de werpspies vasthielden.” (Neh. 4:17)

 

Koningen en stadhouders, priesters en heersers probeerden de tempel van God te vernietigen. Maar met gevangenschap, marteling en dood voor ogen droegen getrouwe mannen het werk voorwaarts. En het bouwwerk groeide in schoonheid en symmetrie. Bij tijden waren de arbeiders bijna verblind door de mist van bijgeloof die hen omgaf. Bij tijden werden ze haast overweldigd door het geweld van hun tegen­standers. Maar met onwankelbaar geloof en nimmer falende moed gingen ze voort met het werk.

 

De ene voorman onder de bouwers na de ander viel door de hand van de vijand. Stefanus werd gestenigd; Jacobus werd met het zwaard gedood; Paulus werd onthoofd; Petrus werd gekruisigd; Johannes werd verbannen. Toch groeide de gemeente. Nieuwe arbeiders namen de plaats in van hen die gevallen waren, en de ene steen na de andere werd aan het bouwwerk toegevoegd. Op deze wijze groeide de tempel van Gods gemeente gestadig.

 

Eeuwen van felle vervolging volgden op de stichting van de christelijke kerk, maar er was nooit gebrek aan mensen die het bouwen aan Gods tempel belangrijker achtten dan hun eigen leven. Van hen staat ge­schreven: “Anderen weder hebben hoon en geselslagen verduurd, daarenboven nog boeien en gevangenschap. Ze zijn gestenigd, op zware proef gesteld, doormidden gezaagd, met het zwaard vermoord; ze hebben rondgezworven in schapevachten en geitevellen, onder ont­bering, verdrukking en mishandeling — de wereld was hunner niet waardig — zij hebben rondgedoold door woestijnen, en gebergten, in spelonken en de holen der aarde.” (Hebr, 11:36-38)

 

De vijand der gerechtigheid liet niets ongedaan in zijn pogingen om het werk dat aan Gods bouwlieden was opgedragen, stop te zetten. Maar God liet zich niet “onbetuigd.” (Hand. 14 ; 17) Arbeiders werden opgeroepen die vol bekwaamheid de waarheid die eens aan de heiligen was over­geleverd, verdedigden.

De geschiedenis vermeldt het verslag van het succes en de moed van deze mannen. Evenals de apostelen vielen velen van hen op hun posten, maar het bouwen aan de tempel ging gestadig voorwaarts. De werklieden werden gedood, maar het werk ging door. De Waldenzen, John Wycliffe, Huss en Hieronymus, Maarten Luther en Zwingli, Cranmer, Latimer en Knox, de Hugenoten, John en Charles Wesley, en een schare anderen brachten materialen naar het fundament die de eeuwigheid zullen trotseren. Ook in latere jaren hielpen degenen die moedig de verbreiding van Gods Woord bevorder­den, en zij die door hun werk in de heidenlanden de weg bereidden voor de verkondiging van de laatste grote boodschap, mee om het gebouw te voltooien.

 

In de eeuwen die verlopen zijn sinds de dagen der apostelen is het bouwen aan Gods tempel nooit stopgezet. We kunnen achter ons zien, en de levende stenen ontdekken die licht uitstralen in het duister van dwaling en bijgeloof. In de eeuwigheid zullen deze kostbare juwelen met steeds grotere pracht schijnen, en aldus getuigen van de macht van Gods waarheid. Het flikkerend licht van deze gepolijste stenen openbaart het grote verschil tussen licht en duister, tussen het goud van de waarheid en het schuim van de dwaling.

 

Paulus en de andere apostelen, zowel als de rechtvaardigen die sinds die tijd hebben geleefd, hebben hun aandeel bijgedragen in de bouw van de tempel. Maar het gebouw is nog niet voltooid. Wij die in deze laatste dagen leven, hebben een werk dat gedaan moet worden. Wij moeten naar dit fundament materiaal aandragen dat de toets van het vuur kan doorstaan — goud, zilver en kostbare stenen, “gebeeldhouwd als voor een paleis.” (Psalm 144 : 12)

Tot hen die aldus bouwen voor God, spreekt de apostel Paulus woorden van bemoediging en waarschuwing: “Indien het werk, dat hij er op gebouw heeft, stand houdt, zal hij loon ont­vangen, maar indien iemands werk verbrandt, zal hij schade lijden, doch hij zelf zal gered worden, maar als door vuur heen.” (1 Cor. 3:14,15)

De christen die getrouw het woord des levens uitdraagt en mannen en vrouwen voert op de weg van heiligheid en vrede, draagt materiaal aan voor het fundament dat zal blijven bestaan, en in het koninkrijk van God zal hij als een wijs bouwmeester geëerd worden.

 

Van de apostelen staat geschreven: “Zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die er op volgden.” (Marc. 16:20) Zoals Christus Zijn discipelen uitzond, zo zendt Hij heden de leden van Zijn gemeente uit. De macht die be­schikbaar was voor de apostelen, is ook voor hen beschikbaar. Als ze God tot hun sterkte willen maken, zal Hij met hen samenwerken, en hun arbeid zal niet tevergeefs zijn. Laat hen beseffen, dat het werk waar­aan ze bezig zijn een werk is waarop God Zijn zegel heeft geplaatst. God zei tot Jeremia:

“Zeg niet, ik ben jong, want tot een ieder, tot wie Ik u zend, zult gij gaan, en alles wat Ik u gebied, zult gij spreken. Vrees niet voor hen, want Ik ben met u om u te bevrijden, luidt het woord des Heren. Toen strekte de Here Zijn hand uit en roerde mijn mond aan, en de Here zeide tot mij: Zie, Ik leg Mijn woorden in uw mond.” (Jer. 1:7-9) En Hij gebiedt ons om uit te gaan en de woorden te spreken die Hij ons geeft, terwijl Hij ook onze lippen aanraakt.

 

Christus heeft aan de gemeente een heilige taak gegeven. Elk lid moet een kanaal zijn waardoor God aan de wereld de schatten van Zijn genade, de onnaspeurlijke rijkdom van Christus, kan mededelen. De Heiland verlangt niets liever dan vertegenwoordigers te vinden die aan de wereld Zijn geest en Zijn karakter willen bekend maken. Er is niets dat de wereld meer nodig heeft dan de openbaring van de liefde van de Heiland door de mens. Heel de hemel wacht op mannen en vrouwen waardoor God de macht van het christendom kan bekendmaken.

 

De gemeente is Gods middel voor de verkondiging der waarheid, door Hem bekrachtigd om een bijzonder werk te doen. Als ze trouw is aan Hem, gehoorzaam aan al Zijn geboden, zal de uitnemendheid van Gods genade in haar wonen. Als ze waarachtig is in haar trouw en de God van Israël de eer geeft die Hem toekomt, zal geen macht ter wereld voor haar kunnen bestaan.

 

IJver voor God en Zijn werk bewoog de discipelen te getuigen voor het evangelie met grote kracht. Behoort niet eenzelfde ijver onze harten in vuur te zetten met het besluit om de geschiedenis van reddende liefde te verkondigen, te spreken van Christus en Die gekruisigd? Het is het voorrecht van elke christen niet alleen uit te zien naar de komst van de Heiland, maar deze te verhaasten.

 

Als de gemeente zich bekleedt met het kleed van Christus' gerechtig­heid en zich losmaakt van de gemeenschap met de wereld, licht voor haar de morgenstond van een heerlijke dag. Gods belofte aan haar zal voor altijd blijven bestaan. Hij zal haar maken tot een eeuwige heerlijkheid, tot een vreugde voor vele geslachten. De waarheid die door velen gesmaad en veracht is, zal triomferen. Hoewel bij tijden schijnbaar vertraagd, is haar vooruitgang nooit stopgezet.

 

Wanneer Gods boodschap tegenstand ontmoet, schenkt Hij bijzondere kracht, zodat ze een grotere invloed uitoefent. Begiftigd met goddelijke ener­gie zal ze haar weg banen door de sterkste barrières, en over elk beletsel zegevieren.

 

Wat ondersteunde Gods Zoon tijdens Zijn leven van strijd en opoffering? Hij zag de gevolgen van de arbeid van Zijn ziel, en dat stemde Hem tevreden. Terwijl Hij vooruitzag naar de eeuwigheid, zag Hij het geluk van hen die door Zijn vernedering vergiffenis en eeuwig leven hadden ontvangen. Zijn oor ving het gejuich der verlosten op. Hij hoorde hoe de vrijgekochten het Lied van Mozes en van het Lam zongen.

 

 

We kunnen nu reeds een inzicht in de toekomst, in het geluk van de hemel hebben.  In de Bijbel worden gezichten van toekomstige heer­lijkheid geopenbaard, tonelen die door Gods hand geschilderd zijn en die voor Zijn gemeente alles betekenen. In het geloof mogen we staan op de drempel van de eeuwige stad, en het genadig welkom horen dat tot hen wordt gericht die in dit leven samenwerken met Christus en het als een eer beschouwen te lijden voor Hem. Wanneer de woorden worden gesproken:

“Komt, gij gezegenden Mijns Vaders", werpen ze hun kronen aan de voeten van de Verlosser, terwijl ze uit­roepen, “Het Lam, dat geslacht is, is waardig te ontvangen de macht en de rijkdom, en de wijsheid en de sterkte, en de eer en de heerlijk­heid en de lof.….. Hem, die op de troon gezeten is, en het Lam zij de lof en de eer en de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheden.” (Matth. 25:34;  Openb. 5:12,13) Daar zullen de verlosten hen begroeten die hen tot de Heiland hebben geleid, en allen zullen zich verenigen in een lofprijzing aan Hem die stierf, opdat menselijke wezens het leven zouden mogen bezitten van de Vader. De strijd is voorbij. Verdrukking en strijd behoren tot het ver­leden. Overwinningsliederen vullen de hemel als de verlosten zich ver­enigen in het zegelied: Waardig, waardig is het Lam, dat geslacht was, en weer leeft als triomferende Overwinnaar.

 

“Daar zag ik en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, uit alle volk en stammen en natiën en talen stonden voor de troon en voor het Lam, bekleed met witte gewaden en met palmtakken in hun handen. En zij riepen met luider stem en zeiden: De zaligheid is van onze God, die op de troon gezeten is. en van het Lam!" (Openb. 7:8,10)

 

“Dezen zijn het, die komen uit de grote verdrukking; en zij hebben hun gewaden gewassen en die wit gemaakt in het bloed des Lams. Daarom zijn zij voor de troon van God en ze vereren Hem dag en nacht in Zijn tempel; en Hij, die op de troon gezeten is, zal Zijn tent over hen uitspreiden. Zij zullen niet meer hongeren en niet meer dorsten, ook zal de zon niet op hen vallen, noch enige hitte, want het Lam, dat in het midden van de troon is, zal hen weiden, en hen voeren naar water­bronnen des levens; en God zal alle tranen van hun ogen afwissen". „En de dood zal niet meer zijn, noch rouw, noch geklaag, noch moeite zal er meer zijn, want de eerste dingen zijn voorbijgegaan.” (Openb. 7:14-17; 21:4)

("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)