You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Veranderd door genade  (55)

 

In het leven van de apostel Johannes vinden we een voorbeeld van ware heiligmaking. Tijdens de jaren van zijn omgang met Christus werd hij dikwijls door de Heiland gewaarschuwd en vermaand; en deze vermaningen nam hij ter harte. Doordat het karakter van de Godheid aan hem werd getoond, zag Johannes zijn eigen gebreken, en dit maakte hem nederig. Dag aan dag zag hij de tederheid en verdraag­zaamheid van Jezus, in tegenstelling tot zijn eigen felle geest, en hoorde hij Zijn lessen over nederigheid en geduld.

Van dag tot dag voelde zijn hart zich meer tot Christus aangetrokken, tot hij eindelijk zichzelf geheel vergat uit liefde voor zijn Meester. De macht en de liefde, de majesteit en de zachtheid, de kracht en het geduld die hij aanschouwde in het dagelijks leven van de Zoon van God vervulde zijn ziel met bewondering. Hij onderwierp zijn lichtgeraaktheid, zijn eer­zuchtige aard aan de vormende macht van Christus, en goddelijke liefde bewerkte in hem een verandering van karakter.

 

Een treffende tegenstelling met de heiligmaking die werkte in het leven van Johannes is de ervaring van zijn medediscipel, Judas. Evenals zijn metgezel gaf Judas voor een discipel van Christus te zijn, maar hij bezat slechts een gedaante van godzaligheid. Hij was niet ongevoelig voor de karakterschoonheid van Christus.

 

Dikwijls, als hij luisterde naar de woorden van de Heiland, werd hij zich van zijn zonde bewust. Maar hij wilde zijn hart niet buigen of zijn zonde belijden. Door de goddelijke invloed te weerstaan, onteerde hij zijn Meester, die hij voorgaf te dienen en lief te hebben. Johannes streed ernstig tegen zijn gebreken, maar Judas deed zijn geweten ge­weld aan en luisterde naar de verzoeking, waardoor hij steeds vaster aan zijn kwade gewoonten werd gebonden. De praktijk van de waar­heden die Jezus onderwees was in strijd met zijn wensen en begeerten, en hij kon er niet toe komen zijn gedachten prijs te geven, opdat hij wijsheid van de hemel zou mogen verkrijgen. In plaats van te wandelen in het licht, verkoos hij de duisternis. Kwade verlangens, gierigheid, wraakzuchtige gevoelens en sombere gedachten werden gekoesterd, totdat satan volledige zeggenschap over hem had.

 

Johannes en Judas zijn vertegenwoordigers van hen die voorgeven volgelingen van Christus te zijn. Beide discipelen hadden dezelfde mogelijkheden om het goddelijk Voorbeeld te bestuderen en na te vol­gen. Beiden waren nauw verbonden met Jezus en mochten luisteren naar Zijn woorden. Beiden bezaten ernstige karaktergebreken, en beiden konden beslag leggen op de goddelijke genade die het karakter ver­andert. Maar waar de één nederig van Jezus leerde, openbaarde de ander dat hij geen dader, maar slechts een hoorder des Woords was. De één, die dagelijks stierf voor de zonde en deze overwon, werd ge­heiligd door de waarheid; de ander, die de veranderende macht der genade weerstond en toegaf aan zelfzuchtige verlangens, werd een slaaf van satan.

 

Een karakterverandering zoals we deze zien in het leven van Johannes is altijd het resultaat van gemeenschap met Jezus. Er mogen duidelijke gebreken schuilen in het karakter van de persoon, doch wanneer hij een ware discipel van Christus wordt, verandert en heiligt de macht der goddelijke genade hem. Door de heerlijkheid des Heren te zien als in een spiegel, wordt hij veranderd van heerlijkheid tot heerlijkheid, tot hij gelijk is aan Hem die hij vereert.

 

Johannes onderwees heiligheid, en in zijn brieven aan de gemeente legde hij onfeilbare regels vast voor het gedrag van christenen. “Een ieder, die deze hoop op Hem heeft", schreef hij, “reinigt zich, gelijk Hij rein is.”

 

“Wie zegt, dat hij in Hem blijft, behoort ook zelf zó te wandelen, als Hij gewandeld heeft.” (1 Joh. 3:3; 2:6)  Hij leerde dat christenen zuiver van hart en leven moeten zijn. Met een belijdenis alleen zou men nooit tevreden mogen zijn. Zoals God in Zijn sfeer heilig is, moet de gevallen mens, door geloof in Christus, heilig zijn in zijn sfeer.

 

“Want dit wil God", schreef de apostel Paulus, „uw heiligmaking.” (1 Thess. 4:3) De heiligmaking van de gemeente is het doel van God in al Zijn handelingen met Zijn volk.

Hij heeft Zijn volk verkozen van eeuwig­heid af, opdat het heilig zou zijn. Hij gaf Zijn Zoon om voor de mensen te sterven, opdat ze geheiligd mochten zijn door gehoorzaamheid aan de waarheid, ontdaan van alle eigen kleinheid. Hij eist van hen een persoonlijk werk, een persoonlijke overgave. God kan alleen dan geëerd worden door hen die voorgeven in Hem te geloven, als ze gevormd zijn naar Zijn beeld en geleid worden door Zijn Geest. Dan kunnen ze, als getuigen voor de Heiland, bekendmaken wat godde­lijke genade voor hen tot stand heeft gebracht.

 

Ware heiligmaking is het gevolg van een uitleven van het beginsel der liefde. “God is liefde, en wie in de liefde blijft, blijft in God en God blijft in Hem.” (1 Joh. 4:16)

Het leven van degene in wiens hart Christus woont, zal daadwerkelijke godsvrucht openbaren. Het karakter zal rein, verheven, veredeld en verheerlijkt zijn. Een zuivere leer zal samengaan met werken der gerechtigheid. Hemelse voorschriften zullen gepaard gaan aan heilige beginselen.

 

Zij die de zegen van heiligmaking deelachtig willen worden, moeten eerst de betekenis van zelfopoffering leren verstaan. Het kruis van Christus is de centrale steunpilaar waaraan “een alles verre te boven gaand eeuwig gewicht van heerlijkheid" hangt. “Indien iemand achter Mij wil komen", zegt Christus, “die verloochene zichzelf en neme zijn kruis op en volge Mij.” (2 Cor. 4:17; Matth. 16:24)

Het is de uiting van onze liefde voor onze medemens die onze liefde tot God kenbaar maakt. Het is volharding in het dienen dat rust brengt aan de ziel. Door nederige, vlijtige, getrou­we arbeid werd de welvaart van Israël bevorderd. God onderhoudt en sterkt hem die gewillig is om te gaan op de weg van Christus.

 

Heiligmaking is niet het werk van een ogenblik, een uur of een dag, maar van een leven lang. Het wordt niet verkregen door een gevoel van geluk, maar is het gevolg van een dagelijks sterven voor de zonde, en een voortdurend leven voor Christus. Verkeerde dingen kunnen niet worden rechtgezet, en evenmin kunnen veranderingen in het karakter worden bewerkstelligd door zwakke, met tussenpozen herhaalde po­gingen.

Alleen door volharding en inspanning, door strakke zelfbeheer­sing en ernstige strijd mogen we overwinnen. We weten de ene dag niet hoe zwaar de volgende dag de strijd zal zijn. Zolang we leven zal er geen rustpauze zijn, geen plaats waar we kunnen zeggen: Nu ben ik er. Heiligmaking is het gevolg van een levenslange gehoorzaamheid. Geen van de apostelen en profeten heeft ooit beweerd dat hij zondeloos was. Mannen die heel dicht bij God leefden, die liever hun leven prijs gaven dan bewust een zonde te bedrijven, mannen die door God werden geëerd met goddelijk licht en goddelijke kracht, beleden de zondigheid van hun natuur. Ze stelden geen vertrouwen in het vlees, zij beweerden niet over eigen gerechtigheid te beschikken, maar vertrouwden volkomen op de gerechtigheid van Christus.

 

Zo zal het allen gaan die Christus aanschouwen. Hoe dichter we bij Jezus komen en hoe beter we de zuiverheid van Zijn karakter onder­scheiden, des te helderder zullen we de slechtheid der zonde zien, en des te minder zullen we wensen onszelf te verheffen. De ziel zal voort­durend verlangen naar God, en een ernstige, oprechte belijdenis van zonden en een vernederen van het hart voor Hem zal plaatsvinden.

Bij elke voorwaartse stap in ons christelijk beleven zal ons berouw dieper worden. We zullen beseffen dat onze bekwaamheid slechts is in Christus, en de belijdenis van de apostel zal de onze zijn: “Ik weet dat in mij, dat wil zeggen in mijn vlees, geen goed woont". „Maar ik moge ervoor bewaard blijven te roemen anders dan in het kruis van onze Here Jezus Christus, door wie de wereld mij gekruisigd is en ik der wereld.” (Rom. 7:18; Gal. 6:14)

 

Laten de engelen die alles vermelden, de historie van de heilige strijd en van de gevechten van Gods volk neerschrijven; laat hen hun ge­beden en tranen vermelden; maar laat God nooit onteerd worden door de verklaring van menselijke lippen: “Ik ben zondeloos; ik ben heilig.” Geheiligde lippen zullen nimmer zulke aanmatigende woorden uitspre­ken.

 

De apostel Paulus was opgenomen geweest in de derde hemel, en had dingen gezien en gehoord die niet te vertellen waren. Toch zegt deze man Gods: “Niet, dat ik het reeds zou verkregen hebben of reeds volmaakt zou zijn, maar ik jaag er naar.” (Filip. 3:12) De hemelse engelen mogen schrijven over de overwinningen die Paulus behaald had in de strijd des geloofs. De hemel mag zich verblijden over zijn vastbesloten opwaartse gang en over het feit dat hij, met de prijs voor ogen, al het andere als waardeloos beschouwde.

Engelen vermelden vol vreugde zijn overwinningen, maar Paulus beroemt zich niet op hetgeen hij be­reikt heeft. Deze houding van Paulus moet elke volgeling van Christus aannemen, als hij strijdt om de onverderfelijke kroon.

 

Laten zij die geneigd zijn zich als heilig te beschouwen, een blik wer­pen in de spiegel van Gods wet. Wanneer ze haar verstrekkende eisen zien, en begrijpen hoe deze wet de gedachten en bedoelingen van het hart ontleedt, zullen ze zich niet beroemen op zondeloosheid. “Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben", zegt Johannes, die geen afstand bewaart van zijn broeders, “misleiden wij onszelf en de waar­heid is in ons niet".

“Indien wij zeggen, dat wij niet gezondigd hebben, maken wij Hem tot een leugenaar en Zijn woord is in ons niet".

“In­dien wij onze zonden belijden, Hij is getrouw en rechtvaardig, om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid.” (1 Joh. 1:8,10,9)

 

Sommigen geven voor heilig te zijn, en verklaren dat ze de Here vol­ledig toebehoren en recht hebben op de beloften van God, terwijl ze weigeren om Zijn geboden te gehoorzamen. Deze overtreders der wet leggen beslag op alles wat aan Gods kinderen is beloofd; maar dit is een aanmatiging hunnerzijds, want Johannes deelt ons mee dat ware liefde tot God zich openbaart in gehoorzaamheid aan al Zijn geboden. Het is niet voldoende de theorie der waarheid te geloven, te beweren in Christus te geloven, en te geloven dat Jezus geen bedrieger is en dat de godsdienst van de Bijbel niet bestaat uit kunstig verdichte fabelen.

Johannes schrijft: “Wie zegt: Ik ken Hem, en Zijn geboden niet bewaart, is een leugenaar en in die is de waarheid niet; maar wie Zijn woord bewaart, in die is waarlijk de liefde Gods volmaakt. Hier­aan onderkennen wij, dat wij in Hem zijn". “En wie Zijn geboden be­waart, blijft in Hem en Hij in hem.” (1 Joh. 2:4,5; 3:24)

 

Johannes vertelde niet dat de zaligheid verkregen kan worden door gehoorzaamheid maar dat gehoorzaamheid de vrucht is van geloof en liefde. “Gij weet, dat Hij geopenbaard is, opdat Hij de zonden zou wegnemen, en in Hem is geen zonde. Een ieder, die in Hem blijft, zondigt niet; een ieder, die zondigt, heeft Hem niet gezien en heeft Hem niet gekend.” (1 Joh. 3:5,6)  Als we in Christus blijven, als de liefde Gods in onze harten woont, zullen onze gevoelens, onze gedachten, onze daden in harmonie zijn met de wil van God. Het geheiligde hart is in over­eenstemming met de voorschriften van Gods wet.

 

Er zijn velen die ernaar streven om Gods geboden te gehoorzamen maar toch weinig vrede of blijdschap kennen. Dit tekort in hun be­leven is het resultaat van een falen in het beoefenen van geloof. Ze wandelen als het ware in een dor land, in een woestijn. Ze eisen weinig, terwijl ze veel zouden kunnen vragen; want Gods beloften kennen geen beperkingen. Zij vertegenwoordigen op onjuiste wijze de heiligmaking die komt door gehoorzaamheid aan de waarheid. De Here wenst dat al Zijn zonen en dochters gelukkig, vreedzaam en gehoorzaam zijn. Door de oefening van geloof komt de gelovige in het bezit van deze zegenin­gen. Door het geloof kan in elk tekort van het karakter worden voor­zien, kan elke verontreiniging worden gereinigd, kan elk gebrek ver­beterd en elke bekwaamheid ontwikkeld worden.

 

Het gebed is het door de hemel verschafte middel tot succes in de strijd tegen de zonde en voor de ontwikkeling van het karakter. De goddelijke invloed die komt in antwoord op het gebed, zal dat in de ziel van de smekeling tot stand brengen, waarvoor hij pleit. Om ver­geving van zonden, om de Heilige Geest, om een christelijke natuur, om wijsheid en kracht ten einde Zijn werk te doen, om elke gave die Hij beloofd heeft, mogen we bidden; en de belofte luidt: „Gij zult ont­vangen.”

 

Toen Mozes met God op de berg was, aanschouwde hij het voorbeeld van dat wondere bouwwerk waar God wilde vertoeven. Het is op de berg met God — in de stilte van het gebed — dat we Zijn heerlijk ideaal voor de mensheid mogen overdenken. In alle tijden heeft God door middel van deze gemeenschap met de hemel Zijn plannen voor Zijn kinderen uitgewerkt, door geleidelijk voor hun geest de leerstel­lingen der genade te ontvouwen. De wijze waarop Hij de waarheid meedeelt, wordt geïllustreerd in de woorden:

“Als de dageraad is Zijn opgang.” (Hosea 6:3)  Wie zich daar plaatst waar God hem kan verlichten, gaat als het ware voorwaarts van de schemering van de morgenstond naar het volle licht van het middaguur.

 

Ware heiligmaking betekent volmaakte liefde, volmaakte gehoorzaam­heid, volmaakte overeenstemming met de wil van God. We moeten door God geheiligd worden door gehoorzaamheid aan de waarheid. Ons ge­weten moet gereinigd worden van dode werken om de levende God te dienen. We zijn nog niet volmaakt. Maar het is ons voorrecht om los te raken van de strikken van zelfzucht en zonde en voorwaarts te gaan naar de volmaaktheid. Grote mogelijkheden, hoge en heilige pres­taties worden binnen het bereik van een ieder geplaatst.

 

De oorzaak dat velen in deze tijd niet méér vorderingen maken in het goddelijk leven, ligt in het feit dat ze de wil van God uitleggen naar hun eigen mening. Terwijl ze hun eigen wensen volgen, stellen ze zich gerust met de gedachte dat ze doen wat God van hen vraagt. Ze heb­ben geen innerlijke strijd. Er zijn anderen, die voor een tijd succes hebben in hun strijd tegen hun zelfzuchtig verlangen naar genot en gemak. Ze zijn ernstig en oprecht, maar worden vermoeid van het lang­durig pogen, van een dagelijks sterven, van onophoudelijke strijd. Traag­heid schijnt aanlokkelijk, afsterven van het eigen ik weerzinwekkend. Ze sluiten hun slaperige open, en vallen ten prooi aan de verzoeking in plaats van deze te weerstaan.

 

De aanwijzingen die gevonden worden in het Woord van God laten geen plaats voor een overeenkomst met het kwaad. De Zoon van God werd geopenbaard, opdat Hij allen tot Zich zou trekken. Hij kwam niet om de wereld in slaap te sussen, maar om te wijzen op het smalle pad dat een ieder moet gaan die eenmaal de poorten van de stad Gods wil bereiken. Zijn kinderen moeten volgen waar Hij voorging. Het doet er niet toe welk offer ze moeten brengen voor gemak of zelfzucht, wat de prijs ook moge zijn van arbeid of lijden, ze moeten een voortdu­rende strijd met het eigen ik voeren.

 

De hoogste eer die God de mensen kan bewijzen, is dat zij toegewijde kanalen worden waardoor Hij werken kan. Spoedig gaat de tijd over in de eeuwigheid. Laat ons God niet onthouden waarop Hij recht heeft. Laat ons Hem niet datgene weigeren wat, hoewel het geven ervan geen verdienste is, bij het terughouden ons nadeel berokkent. Hij vraagt om het gehele hart; geef het Hem; het is van Hem, zowel door de schepping als door de verlossing. Hij vraagt om uw verstand; geef het Hem; het komt Hem toe. Hij vraagt om uw geld; geef het Hem; het is van Hem. U bent niet van uzelf, „want gij zijt gekocht en betaald.” (1 Cor. 6:19,20)

 

God vraagt de hulde van een geheiligde ziel die zich door het oefenen van een geloof dat door de liefde werkt, heeft voorbereid op Zijn dienst. Hij houdt ons het hoogste ideaal, de volmaaktheid, voor ogen. Hij vraagt ons om ons zonder voorbehoud vóór Hem te verklaren in deze wereld, zoals Hij voor ons in staat voor God. „Want dit wil God: uw heiliging.” (1 Thess. 4:3)  Is dit ook uw wil?

 

Het kan zijn dat uw zonden als bergen voor u staan; maar als u uw hart ver­nedert en uw zonden belijdt, vertrouwend op de verdiensten van een gekruisigde en opgestane Heiland, zal Hij u vergeven, en u reinigen van alle ongerechtigheid. God vraagt van u een volkomen overeen­stemming met Zijn wet. Deze wet is de echo van Zijn stem, die tot u zegt: Heiliger, ja, nog heiliger. Verlang naar de volheid van Christus' genade. Laat uw hart gevuld zijn met een intens verlangen naar Zijn gerechtigheid, waarvan Gods Woord verklaart dat het vrede is, en waarvan de uitwerking rust en zekerheid voor altijd betekenen. Wanneer uw ziel smacht naar God, zult u meer en meer van de on­naspeurlijke rijkdom van Zijn genade ontdekken. Terwijl u over deze rijkdommen nadenkt, zullen ze in uw bezit komen, en zullen ze de verdiensten van het offer van de Heiland, de bescherming van Zijn gerechtigheid en de volheid van Zijn wijsheid openbaar maken, om u aan de Vader voor te stellen, “onbevlekt en onberispelijk.” (2 Petr. 3:14)

("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)