You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
Paulus' laatste brief   (49)

 

Vanuit de rechtszaal van de keizer keerde Paulus terug naar zijn cel, in het besef dat hij slechts een kort uitstel verkregen had. Hij wist, dat zijn vijanden niet zouden rusten voordat hij dood was. Maar hij wist ook, dat voor korte tijd de waarheid had getriomfeerd. Het verkondigen van een gekruisigde en opgestane Heiland voor een grote menigte die naar hem had geluisterd, was op zichzelf een overwinning. Die dag was een werk begonnen dat zou groeien en sterker zou worden, en waar Nero en de andere vijanden van Christus tevergeefs tegen zouden strijden.

 

Terwijl hij dag aan dag in zijn sombere cel zat, en wist dat op een woord of teken van Nero zijn leven geofferd kon worden, dacht Paulus aan Timotheüs, en besloot hij hem te roepen. Aan Timotheüs was de zorg voor de gemeente te Efeze opgedragen, en hij was daar achter­gebleven toen Paulus zijn laatste reis naar Rome maakte.

Paulus en Timotheüs waren door ongewoon sterke banden met elkaar verbonden. Vanaf zijn bekering had Timotheüs de arbeid en het lijden van Paulus gedeeld, en de vriendschap tussen de twee was steeds sterker, dieper en heiliger geworden, totdat Timotheüs alles betekende voor de be­jaarde, vermoeide apostel wat een zoon kon zijn voor een liefdevolle en geëerde vader. Geen wonder dat Paulus naar hem verlangde in zijn eenzaamheid.

 

Onder de gunstigste omstandigheden moesten er toch nog enige maan­den verlopen aleer Timotheüs vanuit Klein-Azië Rome kon bereiken. Paulus wist dat de duur van zijn leven onzeker was, en hij vreesde dat Timotheüs te laat zou komen om hem te ontmoeten. Hij had nog belangrijke raad en advies voor de jonge man, aan wie zulk een grote verantwoordelijkheid was toevertrouwd. Terwijl hij er op aandrong dat hij zo spoedig mogelijk zou komen, dicteerde hij het laatste getuigenis dat hij mogelijk niet zelf meer zou kunnen uitspreken. Met zijn ziel vol liefdevolle bezorgdheid voor zijn zoon in het evangelie en voor de gemeente die onder zijn hoede stond, trachtte Paulus Timotheüs te doordringen van de belangrijkheid om trouw te zijn aan zijn heilig pand.

Paulus begon zijn brief met de groet: “Aan Timotheüs, mijn geliefd kind: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Here. Ik breng dank aan God, die ik, evenals mijn voorouders, met een rein geweten dien, dat ik u onophoudelijk mag gedenken in mijn gebeden, nacht en dag.”

 

De apostel drong toen aan bij Timotheüs op de noodzaak van vast te staan in het geloof. "Ik herinner u er aan de gave Gods aan te wakkeren, die door mijn handoplegging in u is. Want God heeft ons niet gegeven een geest van lafhartigheid, maar van kracht, van liefde en van be­zonnenheid. Schaam u dus niet voor het getuigenis van onze Here of voor mij, Zijn gevangene, maar wees mede bereid voor het evangelie te lijden in de kracht van God, die ons behouden heeft en geroepen heeft met een heilige roeping".

Paulus verzocht Timotheüs dringend, eraan te denken dat hij geroepen was met een heilige roeping om de macht te verkondigen van Hem die leven en onsterfelijkheid aan het licht heeft gebracht door het evangelie, waarvan ik, zo verklaarde hij, “ben aangesteld als verkondiger, apostel en leraar. Om die reden draag ik ook dit lijden en ik schaam mij daarvoor niet, want ik weet op wie ik mijn vertrouwen heb gevestigd, en ik ben ervan overtuigd, dat Hij bij machte is, hetgeen Hij mij toevertrouwd heeft, te bewaren tot die dag".

Gedurende zijn lange dienst had Paulus nimmer geweifeld in zijn trouw aan de Heiland. Waar hij zich ook bevond — hetzij voor smadende Farizeeën of voor Romeinse autoriteiten; voor de woedende menigte te Lystre of voor berouwvolle zondaars in de Macedonische kerker; sprekende tot de door paniek getroffen matrozen op het ge­strande schip, of staande voor Nero om te pleiten voor zijn leven — nimmer had hij zich geschaamd voor de zaak waarvoor hij streed. Het ene grote doel in zijn christelijk leven bestond uit het dienen van Hem wiens naam hem eens met verachting had vervuld; tegenwerking noch vervolging waren in staat geweest hem hiervan af te brengen. Zijn geloof, gesterkt door oefening en gezuiverd door het brengen van offers, ondersteunde en sterkte hem.

 

“Gij dan, mijn kind", ging Paulus verder, “wees krachtig in de ge­nade in Christus Jezus, en wat gij van mij gehoord hebt onder vele getuigen, vertrouw dat toe aan vertrouwde mensen, die bekwaam zul­len zijn om ook anderen te onderrichten. Lijd met de anderen als een goed soldaat van Christus Jezus.”

 

De ware dienstknecht van God zal geen moeite of verantwoordelijkheid schuwen. Uit de Bron die immer de oprechte zoeker naar goddelijke kracht laaft, put hij kracht die hem in staat stelt verzoeking te weer­staan en te overwinnen, en de taak te verrichten die God op zijn schouders heeft gelegd.

De aard van de genade die hij deelachtig wordt, vergroot zijn capaciteit om God en Diens Zoon te kennen. Zijn ziel gaat in diep verlangen uit naar een dienst die door de Meester aanvaard wordt. En terwijl hij vordert op het christelijk pad, wordt hij sterk in de genade in Christus Jezus. Deze genade stelt hem in staat om een getrouw getuige te zijn van de dingen die hij gehoord heeft. Hij veracht of verwaarloost niet de kennis die hij van God gekregen heeft, maar geeft deze kennis door aan betrouwbare mensen, die op hun beurt anderen onderwijzen.

 

In deze laatste brief van Paulus aan Timotheüs houdt hij deze jonge arbeider een hoog ideaal voor ogen, terwijl hij wijst op de plichten die op hem afkomen als een dienaar van Christus. “Maak er ernst mede u wél beproefd ten dienste van God te stellen", schreef de apostel, “als een arbeider, die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het woord der waarheid.” Schuw de begeerten der jeugd en jaag naar gerechtigheid, naar trouw, liefde en vrede met hen die de Here aanroepen uit een rein hart. Maar wees afkerig van de dwaze en onverstandige strijdvragen; gij weet immers dat ze twisten teweeg brengen; en een dienstknecht des Heren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, bekwaam om te onderwijzen, geduldig, met zachtmoedigheid de dwarsdrijvers bestraffende. Het kon zijn, dat God hun gaf zich tot erkentenis der waarheid te keren.”

 

De apostel waarschuwde Timotheüs voor de valse leraars die zouden trachten de kerk binnen te komen. “Weet wel", verklaart hij, „dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen: want de mensen zullen zelfzuchtig zijn, geldgierig, pochers, vermetel, kwaadsprekers, aan hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig,... die met een schijn van godsvrucht de kracht daarvan verloochend hebben; houd ook deze op een afstand.”

 

“Slechte mensen en bedriegers zullen van kwaad tot erger komen", gaat hij verder, “zij verleiden en worden verleid. Blijft gij echter bij wat u geleerd en toevertrouwd is, wél bewust van wie gij het hebt geleerd, en dat gij van kindsbeen af de heilige schriften kent, die u wijs kunnen maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Elk van God ingegeven schriftwoord is ook nuttig om te onderrichten, te weerleggen, te verbeteren en op te voeden in de gerechtigheid; opdat de mens Gods volkomen zij, tot alle goed werk volkomen toegerust".
God heeft middelen in overvloed verschaft voor een succesvolle strijd tegen het kwaad dat in de wereld is. De Bijbel is de wapenrusting waarmee we ons moeten toerusten voor de strijd. Onze lendenen moeten om­gord zijn met de waarheid; ons borstwapen moet gerechtigheid zijn. In onze hand moet het schild der geloofs zijn; op ons hoofd de helm der zaligheid; en met het zwaard des Geestes — het Woord Gods — moeten we ons een weg banen door de versperring en netten der zonde.

 

Paulus wist dat tijden van grote gevaren voor de kerk in het verschiet lagen. Hij wist dat getrouw, ernstig werk gedaan zou moeten worden door hen die de verantwoording droegen voor de gemeenten. Hij schreef aan Timotheüs: “Ik betuig u nadrukkelijk voor God en Christus Jezus, die levenden en doden zal oordelen, met beroep zowel op Zijn ver­schijning als op Zijn koningschap: verkondig het woord, dring er op aan, gelegen of ongelegen, wederleg, bestraf en bemoedig met alle lank­moedigheid en onderrichting.”

 

Deze plechtige opdracht, gericht tot iemand die zo ijverig en getrouw was als Timotheüs, is een krachtig getuigenis voor de belangrijkheid en de verantwoordelijkheid van het werk van de evangeliedienaar. Ter­wijl hij Timotheüs daagt voor de rechterstoel van God, gebiedt hij hem het Woord te prediken, en niet de meningen en gebruiken van men­sen; om bereid te zijn te getuigen voor God, wanneer de gelegenheid zich zou voordoen — voor grote aantallen toehoorders, en voor kleine groepen, langs de weg en in huis, aan vriend en vijand, in veiligheid zowel als onder moeite en gevaar, smaad en verlies. Bevreesd dat de zachtmoedige aard van Timotheüs hem ertoe zou brengen een noodzakelijk deel van zijn arbeid te mijden, vermaande Paulus hem getrouw te zijn in het bestraffen van zonde, en zelfs in scherpe bewoordingen diegenen te bestraffen die schuldig waren aan grove zonden. Toch moest hij dit doen “met alle lankmoedigheid en onderrichting". Hij moest het geduld en de liefde van Christus open­baren, en zijn vermaningen verklaren en bekrachtigen door de waar­heden van het Woord.

 

De zonde haten en bestraffen, en gelijktijdig medelijden en tederheid openbaren voor de zondaar, is een uiterst moeilijke aangelegenheid. Hoe meer ernst we maken om heilig te zijn in hart en leven, des te scherper zal ons besef van zonde zijn, en des te vastbeslotener onze afkeuring voor elke afwijking van het recht. We moeten ons hoeden voor onnodige gestrengheid jegens de kwaaddoener. Maar we moeten ook oppassen dat we de grote zondigheid van het kwaad niet uit het oog verliezen. Er is behoefte aan het tonen van christelijk medelijden en goddelijke liefde voor de dwalende, maar er bestaat tevens het gevaar dat we zoveel verdraagzaamheid tonen voor zijn dwaling, dat hij zich zal beschouwen als iemand die geen bestraffing verdient, en deze als onnodig en onrechtvaardig zal bezien.

 

Dienaars van het evangelie doen soms groot kwaad doordat hun verdraagzaamheid jegens de dwalende overgaat in het tolereren van zonde, en soms zelfs in het deelhebben daaraan. Aldus worden ze ertoe ge­bracht om dat wat God veroordeelt, te verontschuldigen en te ver­goelijken. En na een tijd worden ze zo verblind, dat ze hen aanbevelen die ze op Gods bevel zouden moeten vermanen. Hij wiens geestelijk gevoel is afgestompt door een zondige toegevendheid jegens hen die door God worden veroordeeld, zal binnen niet al te lange tijd een grotere zonden van gestrengheid en hardheid begaan jegens hen die onder Gods goedkeuring leven.

 

Door de trots van menselijke wijsheid, door verachting voor de invloed van het Heilige Geest, en door de waarheid van Gods Woord niet te waarderen zullen velen die voorgeven christenen te zijn en die zich bekwaam achten om anderen te onderwijzen, ertoe gebracht worden zich af te wenden van de eisen van God.

 

Paulus verklaarde aan Timotheüs: “Er komt een tijd dat (de mensen) de gezonde leer niet (meer) zullen verdragen, maar, omdat hun gehoor verwend is, naar hun eigen begeerte zich (tal van) leraars zullen bijeenhalen, dat zij hun oor van de waarheid zullen afkeren en zich naar de verdichtsels keren.De apostel verwijst hier niet naar degenen die openlijk ongodsdienstig zijn, maar naar belijdende christenen die zich laten leiden door hun neigingen, en zo slaven van zichzelf worden. Deze mensen zijn bereid alleen naar die leerstellingen te luisteren die hun zonden niet be­straffen, noch hun liefde voor een leven van genietingen veroordelen. Ze voelen zich beledigd door de duidelijke woorden van de getrouwe dienaars van Christus, en verkiezen leraars die hen loven en vleien. En onder evangeliedienaars zijn er die de meningen van mensen in plaats van het Woord van God prediken. Terwijl ze ontrouw zijn aan de hun gegeven opdracht, voeren ze hen die naar hen opzien voor geestelijke leiding, op een dwaalspoor.

 

In de voorschriften van Zijn heilige wet heeft God een volmaakte levensregel gegeven. Hij heeft verklaard, dat tot het einde van de tijd de eisen van deze wet, die in geen jota of tittel veranderd zal worden, voor alle mensen zal blijven gelden. Christus kwam om de wet te verheerlijken en haar groot te maken. Hij toonde dat ze gebaseerd is op de grondslag van liefde tot God en tot de mens, en dat gehoorzaamheid aan haar voorschriften de enige plicht van de mens is. In Zijn eigen leven toonde Hij een voorbeeld van gehoorzaamheid aan Gods wet.

In de bergprediking liet Hij zien hoe haar eisen verder gaan dan uiterlijke vormen, en rekening houden met de gedachten en bedoelingen van het hart.

 

Wanneer de wet gehoorzaamd wordt, brengt ze mensen ertoe om “goddeloosheid en wereldse begeerten" te verzaken, en „bezadigd, recht­vaardig en godvruchtig in deze wereld te leven.” (Titus 2:12)   Maar de vijand van alle gerechtigheid heeft de wereld in zijn greep, en heeft mannen en vrouwen ertoe gebracht de wet ongehoorzaam te zijn. Zoals Paulus reeds voorzag, hebben talloos velen zich afgewend van de duidelijke waarheden van Gods Woord, en hebben zij leraars gekozen die hen de verdichtsels brengen waarna ze verlangen. Velen onder voorgangers en onder het gewone volk vertreden Gods geboden onder hun voeten. Zo wordt de Schepper der wereld beledigd, en satan lacht triomferend bij het slagen van zijn opzet.

 

God heeft Zijn wil bekendgemaakt, en het is de dwaasheid van de mens om in twijfel te trekken wat uit Zijn mond is uitgegaan. Nadat de Oneindige Wijsheid gesproken heeft, blijven er voor de mens geen vragen van twijfel meer over, en zijn er geen onzekerheden recht te zetten. Alles wat van hem gevraagd wordt, is een eerlijk, oprecht in­stemmen met de geopenbaarde wil van God. Gehoorzaamheid is het eerste voorschrift zowel voor het verstand als voor het geweten.

 

Paulus vervolgde zijn opdracht: “Blijf gij echter nuchter onder alles, aanvaard het lijden, doe het werk van een evangelist, verricht uw dienst ten volle". Paulus stond op het punt zijn loop te eindigen, en hij wenste dat Timotheüs zijn plaats zou innemen, de gemeente zou behoeden voor de fabels en ketterijen waardoor de vijand op verschillende ma­nieren zou trachten hen af te brengen van de eenvoud van het evan­gelie. Hij raadde hem aan alle tijdelijke genoegens en strikken te vlieden die zouden kunnen verhinderen dat hij zich volledig gaf aan zijn werk voor God; om blijmoedig de tegenstand, smaad en vervolging te verduren waaraan zijn trouw hem zou blootstellen; om zijn be­diening waar te maken door elk middel te gebruiken dat in zijn macht lag om goed te doen voor hen voor wie Christus gestorven was.

 

Het leven van Paulus diende als voorbeeld van de waarheden die hij onderwees. Hierin lag zijn macht verborgen. Zijn hart was vervuld met een diep en blijvend gevoel van zijn verantwoordelijkheid; en hij ar­beidde in nauwe verbinding met Hem die de bron van recht, genade en waarheid is. Hij klemde zich vast aan het kruis van Christus als de enige zekerheid voor succes. De liefde van de Heiland was de on­sterfelijke drijfveer die hem staande hield in de strijd van zijn eigen leven. In de strijd tegen het kwaad, zowel als in de dienst van Christus, ging hij onweerstaanbaar voorwaarts, ondanks de onverschilligheid van de wereld en de vijandschap van zijn tegenstanders.

 

De behoefte van de kerk in deze dagen vol gevaar is aan een leger van werkers die zich evenals Paulus hebben bekwaamd tot bruikbare krach­ten, met een diepgaande ervaring in de dingen van God, en vervuld met ernst en ijver. Er is behoefte aan geheiligde, zichzelf opofferende mannen, die niet zullen terugschrikken voor beproevingen en verant­woordelijkheid; mannen die moedig en getrouw zijn; mannen die Chris­tus, “de Hoop der heerlijkheid", in hun hart hebben en van wie de lippen aangeraakt zijn met heilig vuur, zodat ze het woord zullen verkondigen. Het werk van God lijdt door gebrek aan zulke arbeiders, en fatale misleidingen besmetten als een dodelijk gif de moraal van de mensen en vernietigen de hoop van een groot deel van het menselijk geslacht.

 

Wie zal de lege plaatsen innemen, wanneer de getrouwe, vermoeide banierdragers hun leven opofferen ter wille van de waarheid? Zullen onze jonge mensen deze heilige plicht uit de handen van hun vaders aanvaarden? Zijn ze bereid om de lege plaatsen in te nemen die ontstaan zijn door de dood der getrouwen? Zal men acht geven op de opdracht van de apostel; zal de oproep tot de taak worden gehoord te midden van de aansporingen tot zelfzucht en ambitie die onze jeugd verlokken?

 

Paulus besloot zijn brief met persoonlijke boodschappen voor ver­schillende personen, en herhaalde het dringend verzoek dat Timotheüs spoedig tot hem zou komen, zo mogelijk voor de winter. Hij sprak van de eenzaamheid doordat sommige van zijn vrienden hem verlaten hadden en andere noodzakelijk afwezig waren. In geval Timotheüs zou aarzelen, uit vrees dat de gemeente te Efeze hem nodig mocht hebben, verzekerde Paulus dat hij reeds Tychicus had gezonden om de lege plaats in te nemen.

 

Nadat hij sprak van zijn verhoor voor Nero, van het vertrek van zijn broeders en de ondersteunende genade van een God die het verbond bewaart, besloot Paulus zijn brief door zijn beminde Timotheüs aan te bevelen aan de hoede van de Overste Herder, die, al zouden de onder­herders verslagen worden, toch voor Zijn kudde zou blijven zorgen.

("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)