You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White
Dagen van moeiten en zorg   (28)

 

Dit hoofdstuk is gebaseerd op Hand. 19 :21-41; 20 :1

 

Gedurende meer dan drie jaren was Efeze het middelpunt van Paulus' werkzaamheden. Een bloeiende gemeente was hier tot stand gekomen, en vanuit deze stad breidde het evangelie zich uit over de provincie Asia, zowel onder Joden als onder heidenen.

 

De apostel had reeds sedert enige tijd een andere zendingsreis in de zin. Hij “nam zich voor door Macedonië en Achaje naar Jeruzalem te reizen, en hij zeide: Als ik daar geweest ben, moet ik ook Rome zien". In overeenstemming met dit plan “zond hij twee van zijn helpers, Timotheüs en Erastus, naar Macedonië". Maar omdat hij voelde dat het werk in Efeze zijn aanwezigheid nog vorderde, besloot hij tot na Pinksteren te blijven. Spoedig vond er echter een voorval plaats waardoor zijn vertrek werd verhaast.

 

Eenmaal in het jaar werden in Efeze, ter ere van de godin Diana (Artemis), bijzondere ceremoniën gehouden. Deze trokken een groot aantal mensen vanuit alle delen van de provincie. Gedurende deze tijd werd met de meeste pracht en praal feestgevierd. Dit feestgetij was een tijd van beproeving voor hen die kortgeleden tot het geloof waren gekomen. De groep gelovigen die in de school van Tyrannus bijeenkwam, werd beschouwd als een wanklank in het fees­telijk koor en de gelovigen werden dan ook openlijk met spot, verwijt en beledigingen overladen. Paulus' arbeid had de heidense eredienst een gevoelige slag toegebracht, en als gevolg hiervan viel er een merk­bare achteruitgang van het aantal bezoekers van het nationale feest en van de geestdrift der aanbidders waar te nemen. De invloed van zijn onderwijzingen strekte zich veel verder uit dan hen die tot op dat ogenblik tot het geloof bekeerd waren. Velen die de nieuwe leerstel­lingen niet openlijk hadden aanvaard, hadden wel zoveel voorlichting ontvangen dat ze alle vertrouwen in hun heidense goden hadden ver­loren.

 

Er bestond bovendien nog een andere reden tot ontevredenheid. Er was te Efeze door de vervaardiging en verkoop van tempeltjes en beeldjes, gemaakt naar het voorbeeld van de tempel en het beeld van Artemis, een uitgebreide en winstgevende handel ontstaan. Degenen die bij deze industrie geïnteresseerd waren, zagen hun inkomsten vermin­deren, en allen waren het erover eens dat deze ongewenste verande­ring aan het werk van Paulus moest worden toegeschreven.

 

Demetrius, een vervaardiger van zilveren tempeltjes, riep de lieden van dit vak bijeen, en zei: „Mannen, gij weet, dat wij aan dit werk onze welvaart danken, en gij ziet en hoort, dat deze Paulus een talrijke schare, niet alleen van Efeze, maar ook bijna van geheel Asia, over­gehaald en afkerig gemaakt heeft door te zeggen, dat goden, die met handen worden gemaakt, geen goden zijn; en wij lopen niet alleen gevaar, dat deze tak van arbeid niet meer in tel zal zijn, maar ook, dat het heiligdom van de grote godin Artemis van geen betekenis meer geacht zal worden, en dat zij ook van haar luister beroofd zal worden, zij, die door heel Asia en de ganse wereld als godin wordt vereerd". Deze woorden prikkelden de hartstocht van het volk. „Toen zij nu dit hoorden, riepen zij in heftige opwinding: Groot is de Artemis der Efeziërs!"

 

Een verslag van deze toespraak was spoedig verspreid, „De stad werd een en al verwarring". Men zocht naar Paulus, maar de apostel was nergens te vinden. Zijn broeders, van het gevaar in kennis gesteld, had­den hem zo snel mogelijk van die plaats verwijderd. Engelen van God waren gezonden om de apostel te beveiligen; zijn tijd om een marte­laarsdood te sterven, was nog niet gekomen.

Toen zij er niet in slaagden de persoon te ontdekken die de oorzaak was van hun woede, greep het gepeupel „Gajus en Aristarchus, Macedonische reisgenoten van Paulus" en met dezen “stormden zij als één man naar het theater.”

 

Paulus' schuilplaats was niet ver verwijderd, en weldra vernam hij van het gevaar waarin zijn geliefde broeders verkeerden. Niet denkend aan eigen veiligheid, wilde hij dadelijk naar het theater gaan, om de oproerkraaiers toe te spreken. Maar “de discipelen lieten hem dit niet toe". Gajus en Aristarchus waren niet de prooi die het volk zocht. Er was voor hen geen wezenlijk gevaar te duchten. Maar als men het bleke, bekommerde gelaat van de apostel zou zien, dan zouden de laagste hartstochten van het gepeupel terstond oplaaien, en er zou menselijkerwijze niet de geringste mogelijkheid bestaan om zijn leven te redden.

 

Paulus was nog steeds verlangend om tegenover de menigte de waar­heid te verdedigen. Maar hij werd uiteindelijk door een waarschuwing vanuit het theater van zijn voornemen weerhouden. “Enigen van de oversten van Asia, die hem welgezind waren, zonden hem de waar­schuwing, zich niet in het theater te wagen.”

 

Het tumult in het theater nam nog voortdurend toe. “Nu riep de een dit, de ander dat, want de volksvergadering was verward en de meesten wisten niet eens, waartoe zij samengekomen waren". Het feit dat Paulus en zijn metgezellen van Hebreeuwse afkomst waren, wekte in de Joden het verlangen om duidelijk te tonen dat zij met hem en zijn werk niet sympatiseerden. Daarom brachten ze iemand uit hun eigen midden naar voren om de zaak voor het volk te brengen. De spreker die gekozen werd, was Alexander, een der handwerkslieden, een koper­slager van wie Paulus later vermeldt, dat deze hem „veel kwaad heeft berokkend.” (2 Tim.4:14)

 

Alexander was een man van grote bekwaamheid en hij wendde al zijn energie aan om de woede van het volk, die uitsluitend tegen Paulus en zijn metgezellen was gericht, te keren. Maar de me­nigte die bemerkte dat hij een Jood was, stelde hem terzijde en „er ging één geroep van allen op, wel twee uren lang: Groot is de Artemis der Efeziërs!"

 

Louter door uitputting staakten zij ten slotte dit geroep, en er trad een ogenblik van stilte in. Toen nam de secretaris van de stad de aan­dacht van de menigte in beslag, en uit hoofde van zijn ambt verkreeg hij gehoor. Hij pakte hen aan met hun eigen argumenten, en toonde aan dat er geen reden tot oproer bestond. Hij deed een beroep op hun verstand. „Mannen van Efeze!" sprak hij, „wie ter wereld weet niet, dat de stad der Efeziërs de tempelbewaarster is van de grote Artemis en van het beeld, dat uit de hemel is gevallen? Daar dit nu buiten kijf is, hebt gij u kalm te houden en niets overijlds te doen. Want gij hebt deze mannen opgebracht, zonder dat zij tempelrovers zijn, of onze godin lasteren. Indien derhalve Demetrius en zijn vakgenoten iets tegen iemand hebben in te brengen, er worden rechtszittingen gehou­den en er zijn landvoogden; laten zij een aanklacht tegen elkander indienen. En indien gij nog iets meer te verlangen hebt, zal dit in de wettige volksvergadering worden beslist. Want wij lopen gevaar van oproer te worden aangeklaagd om de dag van heden, daar er geen enkele reden is aan te voeren, waarover wij verantwoording zullen kun­nen afleggen, ter zake van deze samenscholing. En met deze woorden ontbond hij de volksvergadering".

 

Demetrius had in zijn toespraak gezegd dat hun beroep in gevaar was. Deze woorden betroffen de werkelijke oorzaak tot het oproer te Efeze en tevens de oorzaak van vele vervolgingen die de apostelen bij hun arbeid hadden te verduren. Demetrius en zijn vakgenoten zagen dat door de prediking en de verspreiding van het evangelie, het werk van de beeldjesfabricage in gevaar was gebracht. Het inkomen van de heidense priesters en handwerkslieden stond op het spel. Om deze oorzaak verwekten zij tegen Paulus de meest bittere tegenstand. De beslissing van de secretaris en van anderen die eervolle posities bekleedden, had Paulus voor het volk verklaard als onschuldig aan enige onwettige handeling. Dit beduidde opnieuw een triomf van het christendom over overtreding en bijgeloof. God had een groot ma­gistraat naar voren geschoven om Zijn apostel te rechtvaardigen en het oproerige gepeupel in bedwang te houden. Paulus' hart was met dank­baarheid jegens God vervuld, dat zijn leven gespaard was gebleven, en dat het christendom door het oproer te Efeze niet in discrediet was ge­bracht.

 

„Nadat nu de opschudding was bedaard, riep Paulus de discipelen tot zich en sprak hen bemoedigend toe. Daarop nam hij afscheid en begaf zich op reis naar Macedonië". Op deze reis werd hij vergezeld door twee trouwe broeders uit Efeze: Tychicus en Trophimus. Paulus' werkzaamheden te Efeze waren voleindigd. Zijn diensttijd aldaar was een periode geweest van gestage arbeid, veel beproevingen en felle zielsangst. Hij had de mensen in het openbaar en gaande van huis tot huis onderwezen, en onder veel tranen had hij hen onderwezen en gewaarschuwd. Aanhoudend ondervond hij tegenstand van de Joden, die geen gelegenheid lieten voorbijgaan om de openbare mening tegen hem op te zetten.

 

En  terwijl  hij  aldus  met tegenstand  had  te  kampen,  stuwde  Paulus met onvermoeide ijver het evangeliewerk vooruit, en waakte hij over de belangen van een in het geloof nog jonge gemeente, terwijl de zware verantwoordelijkheid voor alle gemeenten op hem drukte.

Berichten over afvalligheid in sommige gemeenten die door hem waren gesticht, veroorzaakten in hem diepe smart. Hij vreesde dat zijn moei­ten voor hen nutteloos waren geweest. Menige slapeloze nacht bracht hij door in gebed en ernstige overweging, wanneer hij vernam welke methoden men aanwendde om zijn werk te verijdelen.

Wanneer hij gelegenheid had en de toestand van de gemeente het vorderde, schreef hij aan hen, en gaf hun berisping, raad, vermaning en bemoediging. In deze brieven weidt de apostel niet uit over zijn eigen beproevin­gen, ofschoon hij zo nu en dan een vluchtige kijk geeft op zijn moeiten en lijden voor de zaak van Christus. Zweepslagen en gevangenschap, koude en honger en dorst, gevaren op het land en op zee, in de stad en in de wildernis, gevaar van zijn volksgenoten, van de heidenen en van valse broeders, — dit alles verdroeg hij ter wille van het evangelie.

Hij werd „gelasterd", „gescholden", gemaakt tot „aller voetveeg", was „om raad verlegen", „vervolgd", „in alles in de druk", „van uur tot uur in gevaar", „voortdurend aan de dood overgeleverd, om Jezus' wil".

Te midden van de voortdurende storm van tegenstand, het protest van vijanden en de ontrouw van vrienden, verloor de onverschrokken apostel bijna de moed. Maar hij zag terug naar Golgotha en ging met nieuwe ijver voorwaarts om de kennis van de Gekruisigde te verbrei­den. Hij bewandelde het met bloed bevlekte pad dat Christus vóór hem had betreden. Hij zocht geen ontheffing van de strijd, voordat hij zijn wapenrusting aan de voeten van zijn Verlosser zou afleggen.

("Van Jeruzalem tot Rome" - E.G.White)