You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

HOOFDSTUK 7.

VERS 1 - 24. PP ( 97 - 95) tot 104. DE DIEREN GAAN DE ARK BINNEN.
Engelen werden gezonden om de dieren uit de wouden en de velden te verzamelen, die God geschapen had. Engelen gingen voor deze dieren uit, en zij volgden, twee per twee van mannelijk en vrouwelijk geslacht, en van de reine dieren volgden er zeven. Deze dieren van de wildste, tot de tamste, gingen vredevol en plechtig binnen in de ark. De hemel scheen bewolkt wegens de vogels van alle soort. Zij vlogen naar de ark toe, twee per twee, van het mannelijk en vrouwelijk geslacht, en de reine vogels per zeven. De wereld keek dit aan met verwondering - sommigen met vrees, maar zij waren zo verhard, door opstandigheid, dat deze zeer buitengewone manifestatie van Gods macht slechts tijdelijk invloed op hen uitoefende. Gedurende zeven dagen kwamen deze dieren naar de ark, en Noah schikte ze in de voor hen voorbeschikte plaats.
En als het verdoemde geslacht de zon aanschouwde in haar glorie en de aarde, bekleed in bijna al haar schoonheid van de hof van Eden, schoven zij hun opkomende vrees weg door onstuimige vrolijkheid, en door hun daden van geweld, schenen zij de bezoeking van de reeds klaar zijnde wraak van God aan te moedigen. Alles was nu klaar om de ark te sluiten, wat door Noah niet kon gedaan worden van binnenuit. Een engel wordt gezien door de spottende menigte, van dehemel nederdalende, bekleed met schittering, gelijk de bliksem. Hij sluit deze massieve buitendeur, en neemt dan zijn weg terug naar de hemel.
Zeven dagen verbleef de familie van Noah in de ark vóór de regen begon te vallen op de aarde. In deze tijd bereidden ze zich voor hun lange verblijf voor, terwijl de wateren op de aarde zouden zijn. En deze waren dagen van godslasterende vrolijkheid voor de ongelovige menigte. Zij dachten, aangezien de voorspelling van Noah niet onmiddellijk in vervulling ging, wanneer hij in de ark binnenging, dat hij zich vergist had, en dat het onmogelijk was, dat de aarde door een vloed zou vernietigd worden. Voordien was er nog geen regen over de aarde gevallen. Een mist was van de wateren, die God geschapen had, opgekomen, die God had doen nederdalen, 's nachts in de vorm van een dauw, om de vegetatie te doen herleven en zijn groei te bevorderen. Niettegenstaande de plechtige vertoning, die zij meegemaakt hadden van Gods macht - van de onnatuurlijke toeloop van de dieren naar de ark vanuit de wouden en velden, die in de ark binnen gingen, en de engel van God bekleed met een schittering en schrikkelijk in majesteit van de hemel dalend en de deur sluitend; toch verhardden zij hun harten en gingen voort met te spotten en pret te maken over de buitengewone manifestaties van de macht van God.
Maar op de achtste dag verzamelde de hemel donkerheid. De rommelende donders en helle bliksems begonnen mensen en dieren te verschrikken. De regen begon uit de wolken boven neder te dalen. Dat was iets dat zij vooraf niet medegemaakt hadden, en hun hart begon te verzwakken van schrik. De dieren begonnen rond te_ dolen in de wildste schrik, en hun wanklinkende stemmen schenen hun eigen lot en dat van de mens te bekreunen. De storm breidde zich uit in hevigheid tot het water uit de hemel scheen te dalen lijk machtige watervallen. De grenzen van de rivieren werden verbroken en de wateren raasden naar de valleien. De grondvesten van de grote diepten werden verbroken. Waterstralen barstten uit de aarde met onbeschrijfelijke kracht, terwijl massieve rotsen honderden voet ( meters ) in de lucht geslingerd werden, om achteraf zichzelf te begraven diep onder de aarde.
Het volk zag eerst de vernietiging van de werken hunner handen. Hun schitterende gebouwen, hun mooi geschikte tuinen en heilige wouden, waar zij hun idolen in geplaatst hadden, werden vernietigd door bliksems uit de hemel. Hun overblijfels werden overal rondgestrooid. Zij hadden altaren opgericht en heilige wouden en zij wijdden ze toe aan hun idolen, aan wie zij menselijke offers brachten. Deze, die God verafschuwden werden terneergestort in Zijn toorn voor hun voeten, en zij werden ertoe gebracht te beven voor de macht van de levende God, de Maker van de hemelen en de aarde, en het werd bekend gemaakt dat het hun abominaties waren en hun verschrikkelijke afgodenoffers, die hun vernietiging veroorzaakt hadden. De macht van de storm nam toe, en werd vermengd met de tegen elkaar strijdende elementen van de natuur en de weeklachten van het volk, dat de autoriteit van God miskend had. Bomen, gebouwen, rotsen en de aarde werden geslingerd in alle richtingen. De schrik van mens en dier was onbeschrijfelijk en zelfs Satan, die gedwongen werd te verblijven temidden van de strijdende elementen, vreesde voor zijn eigen bestaan. Hij had er zijn genoegen in geschept om met zoveel macht een ras te beheersen, en wenste hen dat zij leven zouden om hun eigen abominaties te verrichten en om hun rebellie tegen de God van de hemel te doen wassen. Hij uitte verwensingen tegen God, Hem beschuldigende van ongerechtigheid en wreedheid. Velen onder het volk, lijk Satan, lasteren God, en hadden zij hun opstandigheid kunnen uitwerken, zouden zij Hem afgesleurd hebben van Zijn troon van gerechtigheid.
Terwijl velen hun Schepper lasterden en vervloekten, waren anderen razend van angst, en strekten hun han
den uit naar de ark, smekend om toegang. MAar dit was onmogelijk. God had de deur gesloten, de enigen ingang, en Hij sloot Noah binnen en de goddelozen buiten. Hij alleen kon de deur openen. Hun angst en berouw kwam te laat. Zij waren verplicht te weten, dat er een levende God is, Die machtiger was dan de mens, Die zij hadden uitgedaagd en gelasterd. Zij riepen met ernst om Hem, maar Zijn oor was niet open voor hun geroep. Sommigen zochten in wanhoop om in de ark binnen te dringen, maar dat sterk gemaakt gebouw weerstond al hun pogen. Sommigen klampten zich vast aan de ark totdat zij weggespoeld werden door de geweldig rijzende wateren of hun houvast werd verbroken door de rotsen en de bomen, die in alle richtingen geslingerd werden. Dezen, die de waarschuwingen van Noah verwaarloosd hadden en deze gelovige prediker van gerechtigheid belachelijk gemaakt hadden, bekeerden zich te laat van hun ongeloof. De ark werd hevig gewiegd en heen en weer geslingerd. De beesten binnen in drukten door hun gevarieerde geluiden, de wildste schrik uit; toch temidden al de strijd van de elementen, het rijzen van het water het slingeren van bomen en rotsen, vaarde de ark veilig. Engelen, die in kracht uitmunten, leidden de ark en behoedde haar van schade. Ieder ogenblik van deze schrikaanjagende storm van veertig dagenen veertig nachten was het behoud van de ark een mirakel van de almachtige kracht. 107.

De dieren, die aan het tempeest blootgesteld waren, raasden naar de mens toe, en kozen het gezelschap van de mens, alsof zij hulp van hem verwachtten. Sommigen bonden zichzelf en hun kinderen op machtige dieren, wetend dat zij zouden hardnekkig vasthouden aan hun leven en dat zij tot op de hoogste toppen zouden klimmen om aan het stijgende water te ontkomen. De storm stilde zijn woestheid niet - de waters stegen beslister dan eerst. Sommigen maakten zichzelf vast aan hoge bomen op de hoogste punten van het land, maar deze bomen werden uitgerukt met wortel en al en met macht door de lucht geslingerd en schenen als door onstuimigheidgeslingerd met stenen en aarde in de aanzwellende brandende baren. Op de meest verheven hoogten streden mensen wezens en dieren om hun positie te behouden totdat allen samen geworpen werden in de schuimende waters, die ongeveer de hoogste punten van het land bereikt hadden. De hoogste punten werden weldra bereikt, en mens en dier kwamen om door de waters van de vloed.
Angstig wachtten Noah en zijn familie op het afnemen van het water. Zij verlangden opnieuw op de aarde te komen. Zij zonden een raaf uit die om en heen de ark vloog. Zij bekwamen de gewenste inlichtingen niet, en zij zonden een duif uit, die, geen rust vindend naar de ark terugkeerde. Na zeven dagen werd de duif opnieuw gestuurd, en als de olijftak werd ontwaard in haar bek, was er grote vreugde in de familie van acht, die zolang opgesloten geweest waren in de ark.
Opnieuw daalde een engel en opende de deur van de ark. Noah kon langs boven openen, maar kon de deur niet openen, die God gesloten had. God sprak tot Noah door de engel die de deur opende, en verzocht de familievan Noah uit de ark te gaan en met hen alle levende wezens mede te nemen.
The Story of Redemption 65 - 69.

VERS 1.
"Ik werd teruggevoerd naar de gelovige Noah. Als de regen kwam en de vloed overspoelde de aarde, was Noah en zijn familie in de ark binnen gegaan en God had hen opgesloten. Noah had getrouwvol de bewoners van de aarde verwittigd, die leefden vóbr de vloed, terwijl zij met hem gespot hadden. En als de wateren op de aarde spoelden, en de ene na de andere aan het verdrinken was, bezagen zij de ark, waarmede zij zoveel de spot gedreven hadden, die veilig boven de waters dreef en de gelovige Noah en zijn familie veilig behoedde. Zo zag ik dat het volk van God, dat gelovig de wereld gewaarschuwd had nopens Zijn komende wraak, zou bevrijd worden. God zou niet kunnen verdragen, dat de goddelozen, dezen, die opneming ten hemel verwachtten en die niet buigen voor het decreet van het beest of zijn merkteken ontvangen, dat deze vernietigd worden. Ik zag, als de goddelozen toegelaten werden om de he iligen te doden, Satan en gans zijn heir en allen die God haten, voldoening zouden krijgen. En 0, en welk een triomf het zou wezen voor zijn satanische majesteit, macht te hebben in de laatste afsluitende strijd, over dezen die zolang gewacht hebben om Hem te aanschouwen, die zij beminnen! ! Zij die gespot hebben met de gedachte, dat de heiligen zullen opvaren, zullen getuigen zijn van de zorg, welke God bewijst aan Zijn kinderen, en zullen hun heerlijke verlossing aanschouwen. Eerste Geschr. 339 - 40.
"Door de vervulling van de profetische waarschuwing, dat allen, die de geboden van de hemel niet zouden onderhouden, de waters van de vloed zouden drinken, wordt de waarheid van Gods Woord toegelicht". Fundamen
tals to Christian Education 504. PP. ( 117 ) 100.
"De Heer zegde van Noah en zijn familie, wie in de ark gered werden, "want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht". Gen. 7 : 1.
Noah had maar één vrouw, en hun verenigende familie discipline werd door God gezegend. Omdat de zonen van Noah rechtvaardig waren, werden zij beveiligd in de ark met hun rechtvaardige vader. God heeft geen polygamie toegestaan in geen enkel opzicht. Het is tegen Zijn wil. Hij weet dat het geluk van de mens erdoor verstoord wordt". The Story of Redemption 76.

VERS 11.
"In zijn eenzaam oord, was Johannes in staat, dieper dan vooraf, de openbaringen van de goddelijke macht te bestuderen, opgetekend in het boek van de natuur en in de geinspireerde bladzijden. Voor hem was het een genot te mediteren over het scheppingswerk en om de goddelijke Architekt te aanbidden. In de vorige jaren werden zijn ogen begroet bij het zien van de met bossen bedekte heuvels, de groene valleien, en de vruchtbare vlakten; en het was hem immer een vreugde geweest om in de schoonheid van de natuur de wijsheid en de bekwaamheid van God na te gaan. Hij was nu omgeven door taferelen, die voor velen somber en oninteressant zouden schijnen; maar voor Johannes was het anders. Al waren de omgevingen verlaten en woest, de blauwe hemel, die boven hem gespannen was, was zo helder en mooi als de hemelen boven het beminde Jerusalem. En de woeste ruige rotsen, en de verborgenheden van de diepten, in de heerlijkheden van het firmament, las hij belangrijke lessen. Alles droeg de boodschap van Gods macht en glorie.
Rondom hem zag de apostel getuigen van de zondvloed, die de aarde overspoeld had, omdat de inwoners valide aarde het gewaagd hadden de wet van God te overtreden. De rotsen, omhooggegooid vanuit de grote diepte en vanuit de aarde door het uitbarsten van de waters, brachten levendig voor zijn geest de verschrikkelijkheid van de uitstorting van Gods Wraak. Acts of the Apostels 571 - 72.

VERS 11 - 24.
Het is waar dat de overblijfsels, die in de aarde gevonden worden getuigen van het bestaan van de mens, de dieren en planten veel groter dan deze, die wij nu kennen. Deze worden aanzien als bewijzen van het bestaan van vegetarisch en dierlijk leven voor de tijd van de optekening van Mozes. Maar voor deze dingen geeft de bijbel ruime uitleg. Vóór de vloed was de ontwikkeling van plantaardig en dierlijk leven onmetelijk verhevener boven dat wat wij nu kennen. Bij de zondvloed werd de bodem van de aarde verwoest, merkelijke veranderingen grepen plaats, en in de hervorming van de aardkorst werden vele klaarblijkelijkheden bewaard van het leven dat vooraf bestond. 108.

De uitgestrekte bossen, die in de aarde bedolven werden door de vloed, en die sindsdien in kolen veranderden, vormen de uitgestrekte kolenvelden, en verschaffen de voorraden olie, die dienstig zijn voor onze welstand en ons gemak in deze tijd. Deze dingen, als zij aan het licht gebracht worden zijn zovele getuigen temeer, die zwijgzaam getuigen van de waarheid van het woord van God". Education 129.

VERS 18 - 19.
"Nadat de mens alles in het werk gesteld heeft om de gezondheid te bewaren, door het in toom houden van de eetlust en grote passies, zodat hij over een gezond brein kan beschikken en over een geheiligde inbeelding, zodat hij aan God een offerande kan opdragen in gerechtigheid, dan wordt hij alleenlijk gered door een wonder van Gods barmhartigheid, zoals dit het geval was met de ark op de stormachtige baren. Noah had alles gedaan, wat God hem vroeg, om de ark te beveiligen. Toen voltooide God, wat de mens niet kon doen en beschermde de ark door Zijn wonderlijke macht".

VERS 20 PP ( 112 ) 95 - 96.
Patr. Prof. Hoofdstuk De Zondvloed.
Patr. Prof. Hoofdstuk De Week 95 - 99.
Meer dan honderd en twintig jaar vóór de vloed zond de Heer een engel naar de getrouwe Noah, om bekend te maken aan hem dat Hij niet langer barmhartig zou zijn met het verdorven ras, maar Hij wilde hen niet in onwetendheid laten nopens Zijn plannen. Hij wilde Noah onderwijzen en van hem een gelovige prediker maken om de wereld van zijn komende vernietiging te verwittigen, opdat de bewoners van de aarde zonder verontschuldiging zouden kunnen gelaten worden. Noah moest prediken aan het volk en moest ook een ark gereedmaken, zoals God Hem zou tonen tot de redding van hemzelf en zijn familie. Hij moest niet alleen prediken, maar zijn voorbeeld in het bouwen van een ark moest allen overtuigen dat hij geloofde wat hij preekte. Noah en zijn familie waren niet alleen, die God vreesden en gehoorzaamden, maar Noah was de godvruchtigste en heiligste van deze die op de aarde woonden, en hij was het wiens leven God beschermde om Zijn wil te volbrengen,in het bouwen van een ark en in het waarschuwen van de wereld voor zijn komende ondergang. Methusalah de grootvader van Noah, leefde tot op het jaar zelf van de vloed, en er waren anderen, die de prediking van Noah geloofden, en hem hielpen in het bouwen van de ark, die stierven voor de waters van de vloed op de aarde kwamen. Noah veroordeelde de wereld door zijn prediking en zijn voorbeeld in het bouwen van de ark. God gaf aan allen een gelegenheid, die kozen zich te bekeren en zich tot Hem te wenden. Maar zij geloofden de prediking van Noah niet. Zij spotten met zijn verwittigingen, en maakten de bouw van deze zo grote boot op het droge land belachelijk. De poging van Noah om zijn naaste te hervormen werd niet nagekomen. Maar gedurende meer dan honderd jaar hield hij vol met zijn pogingen om de mens tot bekering te brengen en tot God. Iedere hamerslag op de ark was een prediking voor het volk. Noah bestuurde, predikte, werkte, terwijl het volk stond te kijken met verwondering en hem aanzagen als een fanaticus. God gaf aan Noah de juiste afmetingen voor de ark, en uitdrukkelijke onderrichtingen nopens het bouwen ervan en dit in alle onderdelen. In vele opzichten was zij niet gemaakt als een boot, maar ingericht als een huis, de fundaties waren gelijk deze van een boot, daar zij op het water moesten drijven. Er waren geen vensters in de zijkanten van de ark. Zij was drie verdiepingen hoog, en het licht, dat zij ontving, kwam van de venster in de top. De deur was in de zijkant. De verschillende appartementen, die gemaakt werden om er verschillende soorten van dieren in te ontvangen, waren zo gemaakt dat zij allen licht konden ontvangen van de bovenvensters. De ark was gemaakt van cypres of gofier hout, dat geen verval zou kennen gedurende honderden jaren. Het was een gebouw van grote duurzaamheid, dat de wijsheid van mensen niet kon uitvinden. God was de tekenaar en Noah de uitvoerder. Nadat Noah alles gedaan had wat in zijn macht lag om ieder onderdeel van het werk juist af te werken, kon het onmogelijk uit zich zelf weerstand bieden tegen het geweld van de storm, die God in Zijn vurige toorn op de aarde zou brengen. Het werk om de ark te voltooien verliep langzaam. Ieder stuk hout werd goed gesloten en iedere spleet werd bedekt met pek. Alles wat de mens kon doen werd gedaan om het werk te volmaken. Maar na dit alles, kon God alleen het gebouw beschermen op de woeste hevige baren, door Zijn wonderwerkende macht. Een menigte in het begin, ontving de waarschuwing van Noah, maar keerden zich niet tenvolle tot God door ware bekering. Er werd hen een zekere tijd gegeven vóór de vloed kwam om op de proef gesteld te worden - om beproefd en onderzocht te worden. Zij doorstonden de proef niet. De overheersende degeneratie overwon hen, en ten laatste vervoegden zij anderen die verdorven waren, om Noah te bespotten en uit te lachen. Zij wilden hun zonden niet nalaten en gingen verder in polygamie en in het toegeven aan hun verdorven passies.
Hun genade tijd was bijna ten einde. De ongelovige, spottende bewoners van de wereld moesten een speciaal
teken hebben van Gods goddelijke macht. Noah had getrouw de onderrichtingen gevolgd die God hem gegeven had. De ark was voltooid juist zoals God het aangewezen had. Hij had een zeer grote voorraad van voedsel aangelegd voor mens en dier. En als dat was volbracht, beval God de getrouwe Noah "Ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor mijn aangezicht in dit geslacht". Gen. 7 : 1. Engelen werden gezonden om de dieren, die God geschapen had te verzamelen uit de wouden en de velden. ` Engelen gingen voor deze dieren en zij volgden, twee per twee, mannelijk en vrouwelijk, en van de reine dieren zeven. Deze dieren van de wildste, en de aangename en ongevaarlijke wandelden vredig en plechtig in de ark. De hemel scheen bewolkt met vogels van alle soort. Zij kwamen al vliegende naar de ark, twee per twee, mannetje en wijfje, en van de reine waren er zeven. De wereld keek met verwondering - sommigen met vrees, maar zij waren zo verhard geworden, door opstandigheid, dat dit buitengewoon teken van Gods openbaring van Zijn macht maar een momentele invloed had op hen. Gedurende zeven dagen kwamen deze dieren in de ark, en Noah schikte hen in de afdelingen die voor hen voorbereid waren. En als het veroordeelde ras de zon zag schijnen in al haar heerlijkheid, en de aarde bekleed met bijna al haar schoonheden van Eden, schoven zij hun opkomende vrees weg door luidruchtige vrolijkheid; en door hun daden van geweld schenen zij de bezoeking van de reeds klare, ontwa
kende wraak van God op hen aan te moedigen. 109.

Alles was nu klaar voor het sluiten van de ark, dat door Noah niet van binnenuit kon gedaan worden. Er wordt een engel waargenomen door de spottende bende, nederdalende uit de hemel, bekleed met schittering gelijk de weerlicht. Hij sluit deze massieve houten deur, en dan neemt hij zijn vlucht terug naar de hemel. De familie van Noah was zeven dagen in de ark vooralleer de regen op de aarde begon te vallen. Gedurende deze tijd maakten ze zich klaar voor de lange tijdspanne, waarop de regen op de aarde zou vallen. En dit waren dagen van godslasterende vrolijkheid bij de ongelovige menigte. Zij dachten, dat, gezien de profetie zich niet onmiddellijk vervulde als Noah de ark binnen ging, dat hij bedrogen was, en het was onmogelijk, dat de aarde kon vernietigd worden door een zondvloed. Vooraf was er geen regen gevallen op de aarde. Er was altijd een mist, die van de waters opsteeg, die God 's nachts veroorzaakte, gelijk een dauw, die vegetatie deed herleven en die de bloei bevorderde.
Niettegenstaande zij de plechtige uitvoering van Gods macht hadden meegemaakt, - de onnatuurlijke toeloop van dieren uit wouden en de velden naar de ark en de engel bekleed met schittering, en vreselijk in majesteit, die van de hemel neerdaalde en de deur dicht maakte; toch verhardden zij hun harten, en gingen verder met pret maken en lachen met de buitengewone manifestaties van goddelijke macht. Maar de achtste dag verzamelden de hemel en duisternis. De rommelende donder, en hevige bliksems, begonnen mens en dier te verschrikken. De regen begon uit de wolken boven neer te vallen. Dit was iets, dat zij nooit meegemaakt hadden en hun hart verzwakte van de vrees. De dieren liepen rond in de wildste schrik, en hun verschillende stemmen schenen hun eigen lot en dat van de mens uit te roepen. De storm nam in hevigheid toe, tot water van de hemel scheen neer te komen als watervallen.
Noah vergat niet hoe God hen zo genadevol beschermd had, maar richtte onmiddellijk een altaar op en nam van ieder rein dier en iedere reine vogel, en offerde brandoffers op het altaar, hiermede zijn geloof betuigend in Christus, het grote offer, en zijn dankbaarheid aan God betuigend voor hun wonderbare bescherming. D'offerande van Noah steeg op tot God als een welriekende geur. Hij aanvaardde het offer en zegende Noah en zijn familie. Hier is een les gegeven voor allen, die nog op de aarde zouden leven, dat, voor iedere uiting van Gods barmhartigheid en liefde jegens hen, de eerste daad, vóór alle andere zou moeten zijn dankbaarheid te betuigen tegenover Hem en nederige aanbidding.
En opdat de mens niet zou verschrikt zijn als er wolken zich verzamelen, en als er regen valt, en niet bestendig in vreselijk angst zou zijn, dat een andere zondvloed zou komen, gaf God genadevolle opbeuring aan de familie van Noah door de belofte. "En Ik richt mijn verbond op met u dat niet meer alle vleesch door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid, en dat er geen vloed meer zijn zal om de aarde te verderven. En God zeide: Dit is het teeken des verbonds, dat Ik geef tusschen Mij en tusschen ulieden en tusschen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten: mijnen boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teeken des verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde. En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde breng, dat deze boog zal gezien worden in de wolken. Dan zal Ik gedenken aan mijn verbond, hetwelk is tusschen Mij en tusschen u en tusschen alle levende ziel van alle vleesch; en de wateren zullen niet meer wezen tot eenenvloed om alle vleesch te verderven. Als deze boog in de wolken zal zijn, zoo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tusschen God en tusschen alle levende ziel, van alle vleesch, dat op de aarde is". Gen. 9 : 12 - 16. Welk een afdalen ( neerbuigende minzaamheid ). Welk een medelijden met de dwalende mens, van de schone, geschakeerde regenboog in de wolken te plaatsen, een teken van het verbond van de grote God met de mens! Deze regenboog was om het feit klaarblijkelijk te maken voor alle generaties, dat God de bewoners van de aarde vernietigde door een vloed, wegens hun grote zondigheid.
Het was Zijn bedoeling, dat als de kinderen van opeenvolgende generaties de boog zouden zien, en naar de oorzaak van deze heerlijke cirkel zouden vragen, die de aarde omvat, dat hun ouders aan hen de vernietiging van de oude wereld door een vloed zouden uitleggen, omdat het volk zich overgaf aan alle soort van boosheid, en dat de hand van de Almachtigste de boog gespannen had, en ze geplaatst had in de wolken, als een teken, dat Hij nooit meer opnieuw een zondvloed op de aarde zou laten komen. Dit symbool in de wolken was om het geloof van allen te verstevigen en omdat zij hun vertrouwen op God zouden bevestigen, want het was een teken van Goddelijke barmhartigheid en goedheid tegenover de mens. Dat, ofschoon God uitgelokt geweest is om de aarde te vernietigen door een vloed, dat Zijn barmhartigheid steeds de wereld omcirkelt. God zegt, als Hij op de boog ziet in de wolken dat Hij wil gedenken. Hij wil ons niet te verstaan geven dat wij altijd zouden vergeten; maar Hij spreekt tot de mens in zijn eigen taal, opdat de mens beter zou kunnen verstaan. Een regenboog is voorgesteld in de Hemel rondom bij de troon, alsook boven het hoofd van Christus, als een symbool van Gods barmhartigheid, die de aarde omvat. Als de mens door zijn grote boosheid de wraak van God oproept, pleit Christus, 's mensen bemiddelaar voor hem, en wijst naar de regenboog in de wolken, als bewijs van Gods grote barmhartigheid en medelijden voor de dwalende mens; Zo rust de regenboog boven de troon en op Zijn hoofd als een embleem van de heerlijkheid en de barmhartigheid van God tot welzijn van een bekerende mens.
Ieder soort van dier, dat God geschapen had werd bewaard in de ark. De verwarde soort, die God niet geschapen had, die het resultaat was van amalgamatie ( fusie) werden door de zondvloed vernietigd. Sedert dè zondvloed is er amalgamatie geweest van mens en dier, zoals kan gezien worden in de eindeloze varieteiten van soorten van dieren, en ook in rassen van de mensen.
Als Noah uit de ark gekomen was zag hij rond zich de machtige en wilde dieren, die hij uit de ark leidde, en dan zag hij op zijn familie bestaande uit acht personen, en was grotelijks bevreesd, dat zij zouden vernietigd worden door de dieren. Maar de Heer zond Zijn engel om aan Noah te zeggen, "en ulieder vreeze, ulieder verschrikking zij over al het gedierte der aarde en over al het gevogelte des hemels, in al wat zich op den aardbodem roert en in alle visschen der zee: zij zijn in uwe hand overgegeven. Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze: Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid". Gen. 9 : 12 - 4.
Tot dan toe had God geen toelating gegeven aan de mens om dierlijk voedsel te eten. Ieder levende substantie, op de aardbodem, waar de mens mede kon leven, was vernietigd, daarom gaf God aan Noah de toelating te eten van de reine dieren, die hij met zich mede genomen had in de ark. God zeide tot Noah: "Al wat zich roert dat levend is, zij u tot spijze: Ik heb het u alles gegeven, gelijk het groene kruid". 110.

Als God vooraf het kruid van de aarde gegeven had en het fruit van het veld, nu, in deze specifieke omstandigheden, waarin zij geplaatst waren, laat Hij hen toe dierlijk voedsel te nemen. Toch zag Hij dat vlees van de dieren de gezondste voedingsstof niet was voor de mens".
3 Spir. Gifts 73 - 76.
God geeft de mens altijd waarschuwingen voor Zijn komende oordelen. Deze, die geloof hadden in Zijn boodschap voor hun tijd, en die hun geloof uitwerkten, in onderdanigheid aan Zijn geboden, ontkwamen de oordelen, die op de ongehoorzamen en op de ongelovigen neervielen. Het woord kwam tot Noah: "ga gij en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor mijn aangezicht in dit geslacht". Noah gehoorzaamde en werd gered. De boodschap kwam tot Lot : "Maakt u op en gaat uit deze plaats, want de Heere gaat deze stad verderven" Gen. 19 : 14. Lot stelde zich onder de bescherming van hemelse boodschappers, en was gered. Zo werd aan de discipelen van Christus waarschuwing gegeven van de vernietiging van Jerusalem. Deze, die waakten op de tekenen van de komende ramp, en de stad ontvluchtten ontkwamen de verdelging. Zo ook nu worden wij gewaarschuwd van de tweede komst van Christus en van de vernietiging die op de aarde zal komen. Deze die acht slaan op de waarschuwingen zullen gered worden.
Omdat wij niet de juiste tijd kennen van Zijn komst worden wij aanbevolen te waken. "Zalig zijn die dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende vinden". Luk. 12 : 37. Deze, die wachten op des Heren komst wachten niet in ijdel afwachten. Het wachten op de komst van Christus is er om de mens God te doen vrezen, en om Zijn oordeel over de overtreding te vrezen. Dit wachten is daar om hen te ontwaken voor de grote zonde van het verwerpen van Zijn aanbieding tot genade. Dezen, die wachten op de Heer reinigen hun ziel door gehoorzaamheid aan de waarheid. Met waakzaam wachten combineren zij ernstig werk. Omdat zij weten dat de Heer aan de deur is, wordt hun ijver opgewekt om mede te werken met de goddelijke begrippen in het werken voor de redding van zielen. Deze zijn de getrouwe en wijze dienaren, die aan het huishouden van de Heer "ter rechter tijd het bescheiden deel spijze geven" Luk. 12 : 42. Zij verklaren de waarheid, die nu speciaal toepasselijk is. Zoals Enoch, Noah en Abraham, en Mozes elk de waarheid voor hun tijd verkondigden, zo zullen de dienaren van Christus nu de speciale waarschuwing geven voor deze generatie.
Maar Christus brengt een andere klasse naar voor: "maar indien de dienstknecht in zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen, en zou beginnen de knechten en de dienstmaagden te slaan, en te eten en te drinken en dronken te worden, zoo zal de Heer van dien dienstknecht komen ten dage, welken hij hem niet verwacht, enter ure, die hij niet weet, en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen". De kwade dienaar zegde in zijn hart, "Mijn heer vertoeft te komen". Hij zegt niet dat Christus niet zal komen. Hij spot niet bij de gedachte van Zijn tweede komst. Maar in zijn hart en door zijn daden en woorden verklaart hij dat de komst van de Heer vertoeft. Hij bant uit de geest van anderen de overtuiging, dat de Heer spoedig komt. Zijn invloed leidt de mens tot verwaand, zorgeloos uitstel. Zij worden aangemoedigd in hun wereldsheid en dwaasheid. Aardse passies, verdorven gedachten, nemen plaats in hun geest. De slechte dienaar eet en drinkt met de dronkenen, verenigt zich met de wereld in het zoeken naar genot. Hij kwelt zijn mededienaar, deze beschuldigend en veroordelend, die getrouw zijn aan hun meester. Hij vermengt zich met de wereld. Soort groeit met soort in overtreding. Het is een vreselijke vermenging. Met de wereld is hij in de strik gevangen. "de heer van dezen dienstknecht zal komen ter uren die hij niet weet, en zal hem afscheiden, en zal zijn deel zetten met de ontrouwen. "Indien gij dan niet waakt, zoo zal ik over u komen als een dief, en gij zult niet weten, op wat ure Ik over u komen zal". Openb. 3 : 3. De komst van Christus zal de valse leeraars verrassen. Zij zeggen "Vrede en veiligheid". Gelijk de priester en de leeraars vóór de val van Jerusalem, zij zien naar de kerk op om aardse voorspoed en eer te genieten. Zij zeggen dat de tekenen der tijden dit voorafschaduwen. Maar wat zegt het Woord van de Inspiratie? "dan zal een haastig verderf hen overkomen". 1 Thess. 5 : 3. voor allen, die op de aarde zijn, voor allen, die van deze aarde hun verblijfplaats maken, zal de dag des Heren als een strik komen. Hij komt voor hen als een rondsluipende dief.
De wereld vol van ongeregeldheden, vol van goddeloos genot, slaapt, slaapt in vleselijke veiligheid. De mens plaatst de komst van Christus verder in de toekomst. Zij spotten als zij gewaarschuwd worden. De trotse grootspraak wordt gemaakt, "alle dingen blijven alzoo gelijk van het begin der schepping". 2 Petr. 3 : 4 "de dag van morgen zal zijn als deze, ja, grooter, veel treffelijker". Jes. 56 : 12. Zij willen verder gaan in de liefde voor het genot. Maar Christus zegt: "Zie, Ik kom als een dief" OpK 16 : 15. Op juist deze tijd als de wereld zal vragen met hoon, "Waar blijft de belofte van Zijn komst?" is het teken vervuld. Als zij roepen "het is vrede en zonder gevaar" 1 Thes. 5 : 3, komt een haastig verderf. Als de spotter, de verwerper van de waarheid, verwaand geworden is; als de gewone gang van zaken in de verschillende gebieden van geld verdienen uitgevoerd wordt zonder rekening te houden met princiepen; als de student ijverig bezig is met zoeken naar van alles uitgenomen naar de bijbel, komt Christus als een dief. Alles in de wereld is in opschudding; de tekenen van de tijd zijn veelvuldig. Opkomende gebeurtenissen leggen er hun schaduwen over. De Geest van God is van de aarde teruggetrokken, en de ene ramp volgt de andere op ter zee en op het land. Er zijn stormen, aardschokken, vuur, overstromingen, moorden van alle soort. Wie kan de toekomst lezen? Waar is er veiligheid? Er-is geen zekerheid in niets dat menselijk is of van de aarde. De mensen scharen zich vlug onder de door hen gekozen banier. Rusteloos wachten zij en waken zij op de bewegingen van hun leiders. Er zijn dezen, die wachten en waken en werken voor de verschijning van onze Heer. Een ander soort vervallen tot de algemeenheid van de eerste grote afvallige. Weinigen geloven met hart en ziel dat wij een hel te schuwen hebben en een hemel te winnen.
De crisis kruipt trapsgewijze op ons. De zon schijnt in de hemel, en doet zijn gewone omgang en de hemelen verklaren steeds de glorie van God. De mensen eten en drinken steeds, planten en bouwen, trouwen en geven ten huwelijk. Handelaars zijn steeds aan het kopen en verkopen. De mensen zijn woelig onder elkander, strijdend voor de hoogste plaats. Plezierzoekers gaan steeds naar de theaters, paardenrennen, en speelhuizen. De hoogste ophitsing overheerst, toch sluit de genadetijd vlug, en ieder geval zal voor de eeuwigheid beslist zijn. Satan ziet, dat zijn tijd kort is. Hij heeft al zijn middels aan het werk gezet, opdat de mens zou bedrogen, misleid, ingenomen en in vervoering gebracht, totdat de tijd van genade zal afgesloten zijn, en de deur van genade voor immer gesloten. 111.

Hij raakt de berg met Zijn voeten, ieder deel wordt van elkaar gescheiden, en wordt een grote vlakte, en is bereid voor de ontvangst van de heilige stad waarin zich het paradijs van God bevindt, de hof van Eden, die opgenomen werd na de val van de mens. Nu daalt Hij neder met de stad, mooier aangedaan, en schoner dan als hij van de aarde weggenomen werd. De stad van God komt naar beneden en zet zich op het machtige plein dat voor haar bereid is. Dan verlaat Jezus de stad omgeven met de verloste schare, en is begeleid op Zijn weg met engelenheiren. In vreselijke majesteit roept hij de boze doden uit hun graf. Zij ontwaken uit hun lange slaap. Welk een verschrikkelijke ontwaking! ! Zij aanschouwen de Zoon van God in Zijn strenge majesteit en schitterende heerlijkheid. Allen, van zohaast zij Hem aanschouwen, weten, dat Hij de gekruisigde is, die stierf om hen te verlossen, die zij misprezen hadden en verworpen. Zij zijn talrijk als het zand van de zee. Bij de eerste opstanding komen allen te voorschijn in onsterfelijke glans, maar bij de tweede, zijn de kentekenen van de vloek op allen zichtbaar. Allen komen uit hun graf gelijk zij erin gegaan zijn. Dezen, die vóór de vloed leefden, komen tevoorschijn met hun gigantische gestalte, meer dan tweemaal zo groot als de mens nu is, en goed in evenwicht gesteld. De generaties van na de vloed waren minder groot van gestalte. Er was een bestendige achteruitgang doorheen de opeenvolgende generaties, tot op de laatste generatie, die op de aarde zou leven. Het contrast tussen de eerste boze mens, die op de aarde leefde en deze van de laatste generatie was zeer groot. De eerste waren van een aangename grootte en goed geproportionneerd, de laatste kwamen voor zoals zij in het graf gedaald waren, als een dwergachtig zwak gedeformeerd ras. Een machtig heir van koningen, krijgsmannen, staatslieden en edelen, tot de meest ontaarde, kwamen samen te voorschijn op de verlaten aarde. Als zij Jezus ontwaren in Zijn glorie zijn zij verschrikt, en zoeken zich te verbergen voor zijn vreselijke tegenwoordigheid. Zij worden overweldigd door Zijn uitzonderlijke heerlijkheid, en in één akkoord worden zij gedwongen in angst uit te roepen: "Gezegend is Hij, die komt in de naam des Heren". Jezus en de Heiligen komen terug naar de stad. Satan begeeft zich temidden van de grote menigte van verrezen bozen en maakt de zwakken sterk. Hij wijst op de niet te tellen millioenen, die opgerezen zijn, en doet hen geloven, dat hij, door zijn macht, hen uit de graven gehaald heeft. Hij toont het machtige ras, dat vóór de vloed leefde, en ook de koningen en krijgslieden, die bedreven zijn in de strijd, en vleit zijn onderdanen dat zij veel groter zijn in aantal dan deze, in de stad, dat zij kunnen oorlog voeren tegen hen en God onttronen en ook Zijn Zoon Jezus Christus, en dat zij kunnen de troon innemen en de stad bezetten, en haar grote rijkdommen en glorie genieten. Als de bozen uit het graf komen gaan hun gedachten verder waar zij opgehouden zijn bij hun dood. De antediluvianen kwamen om al God lasteren. Velen stierven in de strijd; zij vielen, terwijl zij dorsten naar overwinning; zij staan op met dezelfde geest van oorlog, die zij hadden als zij stierven. Zij aanvaarden Satan als hun generaal, en zijn engelen als zijn officieren. Satan en zijn engelen waren eenmaal bewoners van de stad en zij zeggen, dat zij juist weten hoe de stad aan te vallen en haar in bezit te nemen. Met Satan aan het hoofd gaan zij vooruit op de breedte van de aarde, en omgeven het kamp van de heiligen, en de geliefde stad; en er komt vuur van God uit de hemel en verslindt hen. Jezus en Zijn trouwe volgelingen stijgen tot op de top van de stad. De boze heiren zien de schittering van de stad, en de gelukkige verloste groep op haar muren en zijn verwonderd bij het aanschouwen van dit gezicht. Zij beschouwen Jezus in Zijn koninklijke majesteit, Zijn voorkomen overtreft de schittering van de zon, omgeven door de engelenschare. Als de bozen opzien naar de verlosten, en hun aangezichten aanschouwen, schitterend van glorie, met schitterende kronen op hun hoofd, valt hun moed, en zij jammeren in angst als zij zich realiseren, dat zij een leven van opstandigheid verkozen tegen God, en tegen Jezus Christus hun Verlosser, en dat zij voor hun trouweloosheid het eeuwig leven verloren hebben, en ook een onvergankelijke schat. Dan zijn er velen, die beleden hadden Christus' volgelingen te zijn, maar die God niet geëerd hebben in hun leven, die hun goede daden opsommen, die zij gedaan hebben gedurende hun leven op de aarde, en smeken om te mogen toegelaten worden tot de stad. Zij pleiten, dat hun naam op de kerkregisters staat, en dat zij geprofetiseerd hebben in de naam van Christus, en dat zij in Zijn naam duivels uitgedreven hebben, en dat zij veel wonderwerken volbracht hebben. Christus antwoordt, uw gevallen zijn beslist. Uw namen zijn niet gevonden in het boek des levens. Gij hebt belijd in Mijn naam te geloven, maar gij hebt getrapt op de wet van God. Ik ken u niet, verdwijn van mij, werkers van ongerechtigheid. Satan en zijn engels pogen de boze menigte te bemoedigen tot handelen; maar vuur valt uit de hemel en verenigt zich met dat in de aarde, en helpt mede in de algemene verbranding.
Deze majestueuse bomen, die God had laten groeien, voor de zegeningen van de inwoners van de oude aarde, en die zij gebruikt hadden om idolen te maken, en om er zichzelf mede te verderven, heeft God voorbehouden in de aarde, en de vorm van kolen en olie om als middels te gebruiken voor de eindvernietiging. Als Hij de wateren uit de aarde naar boven riep ten tijde van de vloed, als wapens uit zijn tuighuis om de vernietiging van het antediluviaans ras, zo op het einde van de duizend jaren, zal Hij vuur uit de aarde als wapens boven halen, dat hij voorbehouden heeft voor de eindvernietiging, niet alleen van de opeenvolgende generaties sedert de vloed, maar ook voor het antediluviaans ras, dat leefde vóór de vloed. Als de vloed van wateren op zijn hoogtepunt was op de aarde, had hij het uitzicht van een onbegrensd meer van water. Als God het laatst de aarde zal reinigen, zal het schijnen gelijk een onbegrensd meer van vuur. Zoals God de ark behield, temidden van de bewegingen van de vloed, omdat er acht rechtvaardigen in verbleven, zo zal Hij het nieuw Jerusalem beschermen, dat de getrouwen van alle tijden bevat van de rechtvaardige Abel af tot de laatste heiligen, die zullen geleefd hebben. Ofschoon de ganse aarde, met uitzondering van dat gedeelte waar de stad op rust, zal gehuld zijn in een zee van vloeiend vuur, toch zal de stad beschut worden als het geval was met de ark, door een mirakel van de Almachtige. Zij staat ongewapend tegen de verslindende elementen. "Maar de dag des Heeren zal komen als een dief in den nacht, in welken de hemelen met een gedruisch zullen voorbij gaan, en de elementen branden zullen en vergaan, en de aarde en de werken, die daarin zijn, zullen verbranden". 2 Petr. 3 : 10.
3 Spir. Gifts 82 - 88.
113.

VERS 17 - 24.
"Als God de aarde schiep, waren er bergen, heuvels en vlakten, en verspreid onder hen, waren er rivieren en gedeelten wateren. De aarde was geen uitgestrekte vlakte, maar de eenvormigheid werd onderbroken door heuvels en bergen, niet hoog en ruig, zoals zij nu zijn, maar regelmatig en schoon van fatsoen. De barre, hoge rotsen waren nooit te zien op hen, maar waren gelegd beneden de aarde, dienend als beengeraamte voor de aarde. Het water was op een regelmatige wijze verspreid. De heuvelen, bergen en de schone vlakten, waren versierd met planten en bloemen, en hoge majestueuse bomen van alle beschrijving, die veel keren groter waren en schoner dan de bomen nu zijn. De lucht was zuiver en gezond, en de aarde scheen gelijk een edel paleis. Engelen beschouwden en verwonderden zich voor de wonderbare en schone werken van God". 3 Spir. Gifts 33.

VERS 19 - 20.
Patriarchen en Profeten 30. : zie verder Spir. Gifts 77.
Patriarchs and Prophets 44 - 105.
Gedurende een zekere tijd bleven de twee rassen ( dat van Kain en Set) afzonderlijk. Het ras van Kain, zich uitbreidend van de plaats, waar ze zich eerst gevestigd hadden, verspreidden zich over de vlakten waar dekinderen van Set verbleven; en de laatstgenoemden, om te ontsnappen aan de bedervende invloed, trokken zich terug in de bergen, en maakten daar hun woning. Zo lang als deze scheiding bleef, behielden zij de godsdienst van God in haar reinheid. Maar met de tijd waagden ze het, beetje per beetje, van zich te mengen met de bewoners van de vallei. De vermening verschafte de slechtste resultaten".
Patr. and Prophets 81.
De aarde vertoonde een onbeschrijfelijk toneel van verwarring en verlatenheid. De bergen, eens zo mooi in hun volmaakte symmetrie, zijn verbroken en onregelmatig. Stenen, steenlagen en rotsen zijn nu rondgezaaid op de aardoppervlakte. Op vele plaatsen zijn heuvelen en bergen verdwenen, geen spoor nalatend waar zij eens geweest zijn. Vlakten hebben plaats gemaakt voor bergenreien. Deze veranderingen kwamen meer voor op de ene plaats dan op de andere. Waar eens de grootste aardse rijkdommen van goud en zilver en edelstenen geweest waren, werden nu de zwaarste kenmerken van de vloek gevoeld. En op streken, die niet bewoond waren, en daar waar er minst misdadigheid geweest was, rustte de vloek meer lichtelijk". Patr. and Prophets 108 ( laatste gedeelte in Nederlands niet vertaald )
"De ganse oppervlakte van de aarde was veranderd met de vloed. Een derde verschrikkelijke vloek rustte nu op haar tengevolge van de overtredingen van de mens. De mooie bomen en heesters, die bloemen dragen, waren vernietigd, toch bewaarde Noah zaad en nam het met zich mede in de ark, en God door zijn wonderwerkende macht bewaarde een weinig van de verschillende soorten van bomen en heesters voor de komende generaties. Kort na de vloed schenen bomen en planten uit te komen uit de rotsen. In Gods Voorzienigheid werden zaden verzameld en gedreven in de spleten van de rotsen en werden daar veilig gehouden voor het toekomstig gebruik van de mens.
De wateren waren vijftien ellen boven de hoogste bergen gestegen. De Heer gedacht zich Noah, en als de waters daalden, bracht Hij de ark ertoe, dat zij zou rusten op de top van een groep van bergen, die God in Zijn macht bewaard had en maakte, dat zij vast zouden blijven staan doorheen gans de storm. Deze bergen waren maar op een kleine afstand van elkander, en de ark bewoog erboven en rustte op een ervan, dan op een andere van deze bergen, en werd niet meer gedreven in de ark. Als de bergen en heuvels tevoorschijn kwamen waren zij in een gebroken toestand, in ruige conditie, en alles er rond scheen gelijk een zee van troebel water en zachte modder.
In de tijd van de vloed, het volk en ook de dieren, verzamelden zich op de hoogste toppen van het land, en als de waters zich keerden van de aarde, waren dode lichamen achtergelaten op de hoge bergen en op de heuvels zowel als op de vlakten. Op de oppervlakte van de aarde bevonden zich lichamen van mensen en dieren. Maar God wilde niet dat deze op de oppervlakte van de aarde bleven om te ontbinden en de atmosfeer te pollueren, daarom maakte Hij van de ganse aarde een begraafplaats. Hij veroorzaakte een machtige wind over de aarde opdat de waters zouden kunnen opdrogen, die hen wegnamen met grote kracht - in sommige gevallen met zich meenemend op de toppen van de bergen gelijk machtige lawinen, hoge heuvels en bergen vormend waar er vooraf gene gezien geweest waren, en aldus de doden begravend met bomen, stenen en aarde. Deze bergen en heuvels vermeerderden in omvang en werden onregelmatiger van vorm door verzameling van stenen, mijnaders, bomen en aarde, die op en rond hen gevoerd werden. Het kostbare hout, stenen, zilver en goud, dat de wereld voor de vloed rijk en versierd gemaakt had, dat de bewoners van de aarde aanbaden hadden, was gezonken beneden de oppervlakte van de aarde. De waters, die met zo een kracht uitgesproten waren, had aarde en rotsen bewogen, en deze stapelden zich op de aardse schatten, en in vele gevallen vormden ze bergen erboven om ze te verbergen voor het zicht en het zoeken van de mens.
God zag, dat hoe meer Hij de zondige mens verrijkte en deed gedijen, hoe verdorvener hij zijn wegen maakte voor God. Deze schatten, die de mens er moest toe leiden de milde Gever te verheerlijken, zijn op zichzelf aanbeden geweest in plaats van God, terwijl de Gever verworpen geweest is.
De schone, regelmatig gevormde bergen zijn verdwenen. Stenen, aders en ruwe rotsen verschijnen op sommige delen van de aarde, die vooraf niet te zien waren. Waar heuvels en bergen geweest waren, zijn er geen sporen ervan meer te zien. Waar mooie vlakten geweest waren met groen en mooie planten, zijn nu heuvels en bergen uit stenen bomen en aarde, boven de lichamen van de mensen en dieren. De hele oppervlakte van de aarde had een uitzicht van wanorde. Sommige delen van de aarde waren meer vormeloos dan de andere. Waar eens de rijkste schatten van zilver, goud en edelgesteenten geweest waren, was er een meer hevig merkteken van de vloek. En streken, die niet bewoond geweest waren, en op deze gedeelten van de aarde, waar de boosheid minst uitgebreid geweest was, rustte de vloek minder. V66r de vloed waren er bomen, die veel groter dan deze die wij nu zien. Zij waren van grote duurzaamheid. Zij kenden geen verval gedurende honderden jaren. 114.

Ten tijde van de vloed werden deze wouden omgekeerd en gebroken en begraven in de aarde. Op sommige plaatsen werden grote hoeveelheden van deze reuzengrote bomen verzameld en bedekt met stenen en aarde door de omwenteling van de vloed. Sindsdien zijn zij versteend en zijn steenkool geworden, die de grote steenkolenbedden verklaren die wij nu vinden. Deze kolen hebben olie voortgebracht. God laat grote hoeveelheden kolen en olie branden en in brand steken. Rotsen worden tot een grote hitte verhit, kalksteen is brandend en ijzer wordt smeltend. Water en vuur ontmoeten elkander onder de aarde. De aktie van water op de kalksteen vermeerdert de woede van de intense hitte en veroorzaakt aardbevingen, vulkanen en gloeiende uitbarstingen. De aktie van vuur en water op de randen van de rotsen en op de ertsen, veroorzaken luide explosies, die klinken als gedempte donder. Deze wonderbare uitspattingen zullen talrijker worden en vreselijker juist vóór de komst van Christus en het einde van de wereld, als tekenen van de spoedige vernietiging van de wereld. Kolen en olie worden over het algemeen gevonden waar er geen vuurbergen zijn of geweldige uitbarstingen. Als water en vuur elkander ontmoeten onder de aarde, kunnen de gloeiende uitbarstingen geen voldoende uitweg geven aan de verhitte elementen beneden. De aarde begint te schokken - de grond beeft, glooit, en rijst in deiningen of golvingen, en er zijn hevige geluiden gelijk donders onder de grond. De lucht is verhit en stikkend. De aarde opent zich spoedig, en ik zag dorpen, steden en brandende bergen samen in de aarde bedolven.
God heeft al deze elementen onder Zijn beleid; zij zijn instrumenten om Zijn wil te doen; hij roept ze in aktie om Zijn doeleinden te dienen. Deze vurige uitbarstingen zijn geweest en zullen steeds zijn middelen wezen om verdorven steden van de aarde te vegen. Gelijk Korah, Dathan en Abiram gaan zij levend in de afgrond. Dit zijn uitingen van Gods macht. Deze, die deze brandende bergen gezien hebben zijn door schrik aangegrepen bij de grootsheid van het gezicht, voortbrengende vuur en vlammen, en een grote hoeveelheid smeltend erts, rivieren opdrogend en de oorzaak zijnde dat deze verdwijnen. Zij zijn vervuld geworden met eerbiedige schrik alsof zij de eeuwige macht van God aanschouwden. Deze veruitwendigingen dragen de speciale tekenen van Gods macht en zijn ertoe bestemd, dat het volk van de aarde zou beven voor Hem, en om dezen tot zwijgen te brengen, die gelijk de Farao hovaardig willen zeggen, "Wie is Heere, wiens stem ik gehoorzamen zou". Ex. 5 : 2.
Jesaja verwijst naar deze uiting van Gods macht waar hij uitroept, "Och dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt, dat de bergen voor uw aangezicht vervloten, gelijk een smeltvuur brandt, en het vuur de wateren doet opbobbelen, om uwen Naam aan uwe wederpartijders bekend te maken! ! aat alzoo de heidenen voor uw aangezicht beven. Toen Gij vreeselijke dingen deedt, die wij niet verwachten: Gij kwaamt neder, van uw aangezicht vervloten de bergen". Jes. 64 : 1 - 3.
"De Heere is lankmoedig, doch van groote kracht, en Hij houdt den schuldige geensinds onschuldig. Des Heeren weg is in wervelwind en in storm, en de wolken zijn het stof zijner voeten. Hij scheldt de zee en maakt ze droog, en Hij verdroogt alle rivieren; Basan en Karmel kwijnen, ook kwijnt de bloem van Libanon. De bergen beven voor Hem, en de heuvelen versmelten, en de aarde licht zich op voor zijn aangezicht, en de wereld en allen, die daarin wonen. Wie zal voor Zijne gramschap staan, en wie zal voor de hittigheid zijns toorns bestaan? Zijn grimmigheid is uitgestort als vuur, en de rotssteenen worden van Hem vermorzeld. Nahum 1 : 2 - 6.
Neig uwe hemelen, Heere, en daal neder; raak de bergen aan, dat zij rooken; bliksem bliksem en verstrooi ze, zend uwe pijlen uit en verdoe ze". Ps. 144 : 5 - 6.
3 Spir. Gifts 76 - 82 ( vervolg: zie hoger Hoofdstuk 7 : 10 - 12.

VERS 21 - 23.
Het was Christus, die de ark veilig behield temidden van de razende, kokende baren, omdat haar inzittenden geloof hadden in Zijn macht om hen te behoeden.
RP Maart 12, 1901.