You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Afval aan de Jordaan   (41)

 

Zie Numeri 25

Vol vreugde en met een hernieuwd geloof in God was het overwinnend leger der Israëlieten teruggekeerd uit Basan. Een waardevol grondgebied hadden ze reeds veroverd, en vol vertrouwen zagen ze de verovering van Kanaän tegemoet. Alleen de Jordaan lag nog tussen hen en het beloofde land. Aan de andere kant van de rivier lag een vruchtbare vlakte, bedekt met groen, bevochtigd door stromen van de bergen, en beschaduwd door sierlijke palmbomen. Ten westen van de vlakte verrezen de torens en paleizen van Jericho, dat wegens haar ligging tussen de palmbossen de "palmstad" Deuteronomium 34:3 werd genoemd.

 

Aan de oostelijke oever van de Jordaan lag tussen de rivier en het hoogland dat ze overgetrokken waren, ook een vlakte, met een doorsnee van verscheidene kilometers, die zich over enige afstand langs de rivier uitstrekte. Deze ingesloten vallei had een tropisch klimaat; hier gedijde de sittim- of acaciaboom, waardoor het dal "het dal van Sittim" werd genoemd. Hier legerden de Israëlieten zich, en tussen de acaciabossen langs de rivier hadden ze een aangename rustplaats. Maar te midden van deze aantrekkelijke omgeving zouden ze in aanraking komen met een gevaar, dodelijker dan vijandelijke legers of de wilde dieren van de woestijn. Dat land, zo rijk aan natuurschoon, was verontreinigd door zijn inwoners. Aan de openbare eredienst van Baäl, de voornaamste godheid, waren de meest ontaarde en goddeloze tonelen verbonden. Overal bevonden zich plaatsen die berucht waren om hun afgoderij en losbandigheid, en de namen bewezen hoe laag en verdorven de inwoners waren.

 

Deze omgeving oefende een verderfelijke invloed uit op de Israëlieten. Hun geest raakte gewend aan de schandelijke gedachten die steeds in hen werden gewekt; hun leven van gemak en nietsdoen werkte mee aan hun achteruitgang; en zonder het te merken lieten ze God los en geraakten in een toestand die hen een gemakkelijke prooi maakte voor hun vijanden.

 

Tijdens deze legering bij de Jordaan trof Mozes voorbereidingen voor de verovering van Kanaän. Dit werk hield de grote leider volkomen bezig; maar voor het volk was deze tijd van afwachting en verwachting een beproeving, en het duurde niet lang of hun geschiedenis werd besmet door hun afwijken van het pad der deugd en oprechtheid.

 

In het begin was er weinig contact tussen de Israëlieten en hun heidense buren, maar na verloop van tijd verschenen er Midjanitische vrouwen in de legerplaats. Hun komst verwekte geen opschudding, en hun plannen werden zó ongemerkt ten uitvoer gebracht, dat de aandacht van Mozes niet werd getrokken. De bedoeling van deze vrouwen was om door hun omgang met de Hebreeën, dezen te verleiden tot overtreding van Gods geboden, door hun aandacht te richten op heidense gebruiken en hen te verleiden tot afgoderij. Deze plannen waren zorgvuldig verborgen onder het mom van vriendschap, zodat zelfs de opzieners van het volk niets vermoedden.

 

Op advies van Bileam werd een groot feest ter ere van hun goden voorbereid door de koning van Moab, en stilletjes werd overlegd dat Bileam de Israëlieten zou overhalen hieraan deel te nemen. Ze beschouwden  hem als een profeet van God, en daarom was het voor hem niet moeilijk zijn plannen ten uitvoer te brengen.

Velen uit het volk schaarden zich bij hem in het gadeslaan van de feestelijkheden. Ze waagden zich op verboden terrein, en raakten in satans strikken. Bekoord door de muziek en de dansen, door de schoonheid der heidense meisjes, lieten ze hun trouw aan Jehova los. Terwijl ze deelnamen aan feestvieren en aan vermaak, benevelde de wijn hun zinnen en verloren ze ten slotte hun zelfbeheersing. Ze vierden hun hartstochten bot; en toen hun geweten verdorven was door hun gedrag, werden ze ertoe gebracht zich te buigen voor de afgoden. Ze brachten offeranden op de heidense altaren en namen deel aan de verlagende plechtigheden.

 

Spoedig had het gif zich als een dodelijke besmetting door heel het leger van Israël verbreid. Zij die in de strijd hun vijanden zouden hebben overwonnen, vielen ten prooi aan de listen van heidense vrouwen. Het volk scheen dronken. De oversten en leiders van het volk behoorden tot de eersten die zondigden, en zovelen van het volk waren schuldig, dat de afval algemeen werd.

"Israël had zich gekoppeld aan Baäl-Peor."

Toen Mozes het kwaad ontdekte, waren de plannen van hun vijanden in zoverre geslaagd, dat de Israëlieten niet slechts deelnamen aan de heidense eredienst op de berg Peor, maar dat de heidense gebruiken zelfs in de legerplaats van Israël waren gebracht. De bejaarde leider was diep verontwaardigd, en de toorn van God ontbrandde.

 

Deze zondige praktijken deden voor Israël wat alle bezweringen van Bileam niet hadden kunnen doen - ze scheidden hen van God. Door Gods oordelen werd het volk wakker geschud en zag het de grootheid van zijn zonde. Een vreselijke pestziekte brak uit in de legerplaats, waaraan tienduizenden ten offer vielen. God gaf bevel dat de leiders van de afval door de overheid ter dood gebracht moesten worden.

 

Dit bevel werd onmiddellijk ten uitvoer gebracht. De schuldigen werden gedood, en hun lichamen werden ten aanschouwen van geheel Israël opgehangen, opdat de vergadering bij het zien van de zware straf voor de leiders, zich bewust zou zijn van de afschuw die God had voor hun zonde, en zou beseffen hoe groot Zijn toorn tegen hen was.

 

Allen gevoelden dat de straf verdiend was, en het volk spoedde zich naar de tabernakel, waar ze onder tranen en berouw hun zonde beleden. Terwijl ze weenden aan de ingang van de tabernakel, en de pest nog woedde in het leger, kwam Zimri, één van de vorsten van Israël, openlijk naar de legerplaats, vergezeld door een Midjanitische hoer, een vorstin van de Midjanieten, waarmee hij naar zijn tent ging. Nooit deed de ondeugd zich onbeschaamder of halsstarriger voor.

 

Bedwelmd door de wijn beging Zimri zijn zonde openlijk als in Sodom, en beroemde zich op zijn schande. De priesters en leiders hadden zich in diepe droefheid en vernedering ter aarde geworpen, en weenden tussen de voorhof en het altaar, terwijl ze God smeekten Zijn volk te sparen en het niet over te geven aan smaad, omdat deze vorst in Israël zijn zonde openlijk bedreef ten aanschouwen van heel de vergadering, alsof hij Gods toorn en de rechters van het volk bespotte.

Pinehas, de zoon van Eleazar, de hogepriester, stond op, greep een speer en ging de Israëliet achterna in diens tent, waar hij beiden doodde. Zo werd de plaag afgewend, terwijl de priester die het goddelijk oordeel had voltrokken voor de ogen van heel Israël, werd geëerd, en het priesterschap voor altijd aan hem en zijn huis zou worden verbonden.

 

"Pinehas... heeft Mijn toorn van de Israëlieten afgewend", luidde Gods boodschap: "Zeg daarom: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes, opdat het voor hem en zijn nakomelingen tot een verbond van een altoosdurend priesterschap zij, omdat hij voor zijn God heeft geijverd en over de Israëlieten verzoening gedaan heeft."

 

Het vonnis dat over Israël werd voltrokken door hun zonde te Sittim, verdelgde de overlevenden van die grote menigte die bijna veertig jaar geleden was veroordeeld: "Zij zullen voorzeker in de woestijn sterven."

 

De telling van het volk op het bevel van God tijdens hun legering in de vlakte van de Jordaan liet zien, dat, "van hen, die door Mozes, de priesters en Aäron geteld waren, toen dezen de Israëlieten in de woestijn Sinaï telden,... niemand was overgebleven dan Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun."  Numeri 26:64,65

 

God had Israël bezocht met Zijn oordelen omdat ze hadden toegegeven aan de verleiding der Midjanieten; maar de verleiders zouden niet aan Gods gerechtigheid ontvlieden. De Amalekieten, die Israël te Rafidim hadden aangevallen en de zwakken en vermoeiden in de achterhoede gedood hadden, werden pas veel later gestraft; maar de Midjanieten, die hen tot zonde verleid hadden, ondergingen terstond Gods oordelen, als vijanden die een groter gevaar betekenden voor Zijn volk. "Neem voor de Israëlieten wraak op de Midjanieten", had God aan Mozes bevolen; "daarna zult gij tot uw voorgeslacht vergaderd worden." Numeri 31:2 

Aan dit bevel werd onmiddellijk gehoor gegeven. Uit elke stam werden duizend mannen gekozen, en onder bevel van Pinahas uitgezonden. "En zij trokken ten strijde tegen Midjan, zoals de Here Mozes geboden had ... en doodden ... onder hen, ook die geslagen werden ... koningen van Midjan, vijf koningen van Midjan; ook Bileam, de zoon van Beor, doodden zij met het zwaard." Numeri 31:7,8

 

De vrouwen die door het leger gevangen genomen waren, werden op bevel van Mozes eveneens ter dood gebracht als schuldigste en gevaarlijkste vijanden van Israël.

Dit was het einde van hen die kwaad tegen Gods volk gesmeed hadden. De Psalmist zegt: "De volken zijn verzonken in de kuil die zij dolven; in het net dat zij verborgen, raakte hun voet verward." "Want de Here zal Zijn volk niet verstoten, en Zijn erfdeel niet verlaten." Als mensen "jacht maken op het leven van de rechtvaardige", vergeldt de Here "hun het onrecht" en verdelgt "hen in hun boosheid."  Psalm 9:16; 94:14,21,23

 

Toen Bileam geroepen was om Israël te vervloeken, kon hij met al zijn bezweringen hen geen kwaad doen; want de Here zag "geen onheil in Jakob en geen rampspoed in Israël." Numeri 23:21 Maar toen ze toegaven aan de verleiding, overtraden ze Gods wet, en hun bescherming ontviel hen. Als Gods volk trouw is aan Zijn geboden, "bestaat er geen bezwering tegen Jakob, noch waarzeggerij tegen Israël." Numeri 23:23  Daarom gebruikt satan al zijn macht en list om hen tot zonde te verleiden. Als zij die zeggen dat Gods wet hun is toevertrouwd, deze geboden overtreden, scheiden ze zich van God en zullen geen weerstand kunnen bieden aan hun vijanden.

 

De Israëlieten waren bestand tegen de wapenen of de waarzeggerij van Midjan, maar werden de prooi van zijn hoeren. Zo groot is de macht die de vrouw, in de dienst van satan, heeft uitgeoefend om zielen te verstrikken en te verderven. "Velen zijn de verslagenen die zij heeft geveld, talrijk zijn degenen die zij altemaal heeft gedood." Spreuken 7:26  Op deze wijze zijn de zonen van Set van het rechte spoor afgebracht en is hun heilig zaad verdorven. Op deze wijze is Jozef verzocht. Simson verloor zo zijn kracht en werd in de handen der Filistijnen overgeleverd. Hier struikelde ook David. En Salomo, de wijste koning, die driemaal een beminde des Here is genoemd, werd een slaaf van zijn hartstocht, en bracht zijn oprechtheid ten offer aan dezelfde betoverende macht. "Dit is hun overkomen tot een voorbeeld (voor ons) en het is opgetekend ter waarschuwing voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is. Daarom, wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle." 1 Corinthiërs 10:11,12

 

Satan kent het menselijk hart. Hij kent de punten die gemakkelijk overwonnen kunnen worden, omdat hij deze gedurende duizenden jaren met duivelse sluwheid bestudeerd heeft, en in opeenvolgende geslachten heeft hij zijn best gedaan om de krachtigste mannen, vorsten in Israël, te verleiden door dezelfde verleidingen waarmee hij te Baäl-Peor succes heeft gehad. Door de eeuwen heen liggen de wrakstukken van hen die gestrand zijn op de rotsen van zinnelijke lusten. Naarmate we het einde naderen, en Gods volk zich aan de grens van het hemels Kanaän bevindt, zal satan evenals vroeger zijn inspanningen verdubbelen om te verhinderen dat ze dat goede land zullen binnengaan. Hij zet zijn strikken voor iedere ziel. Niet alleen de onwetenden en ongeleerden moeten op hun hoede zijn; hij zal ook hen verzoeken die een vooraanstaande plaats bekleden en het heiligste ambt vervullen; als hij hen ertoe kan brengen hun ziel te verontreinigen, kan hij tal van anderen door hen verderven. En hij gebruikt dezelfde middelen als drieduizend jaar geleden. Door wereldse vriendschap, door bekoorlijkheid der schoonheid, door het najagen van genot, feestvieren, vrolijkheid en de beker, tracht hij hen ertoe te brengen het zevende gebod te overtreden.

 

Eer Israël verviel tot afgoderij, verleidde satan hen tot ontucht. Zij die Gods beeld willen onteren en Zijn tempel in hun leven verontreinigen, zullen niet terugschrikken voor iets dat God zal onteren, zolang ze hun laaghartige wensen kunnen bevredigen. Toegeven aan zingenot verzwakt de geest en verlaagt de ziel. De verstandelijke en geestelijke krachten worden afgestompt en verlamd door het toegeven aan dierlijke lusten; en de slaaf van zijn hartstocht kan niet langer de heilige verplichting ontdekken van Gods wet, niet langer het verzoeningswerk op prijs stellen of de waarde van een ziel juist schatten.

 

Goedheid, zuiverheid en waarheid, eerbied voor God, en liefde voor heilige dingen - al deze geheiligde neigingen en edele verlangens die de mens met de hemelse wereld verbinden - verteren door de gloed der hartstocht. De ziel wordt een verduisterde en woeste plaats, de woonplaats van boze geesten, en de "schuilplaats van alle onrein en verfoeid gevogelte." Openbaring 18:2

Zij die naar Gods beeld geschapen zijn, worden verlaagd tot het peil van het stomme dier. Door hun omgang met afgodendienaars en het meedoen met hun feestelijkheden werden de Hebreeën ertoe gebracht Gods wet te overtreden en Zijn oordelen over het volk uit te roepen. Zo heeft satan ook nu het meeste succes wanneer hij de volgelingen van Christus kan overhalen samen te gaan met de goddelozen en mee te doen aan hun vermaken, zodat ze voor de zonde bezwijken. "Daarom gaat weg uit hun midden, en scheidt u af, spreekt de Here, en houdt niet vast aan het onreine." 2 Corinthiërs 6:17

 

God eist ook nu nog van Zijn volk hetzelfde onderscheid met de wereld in gedrag, gebruiken en beginselen, als hij dat eiste van het oude Israël. Als ze getrouw de aanwijzingen in Zijn Woord opvolgen, zal dit verschil bestaan; iets anders is onmogelijk. De waarschuwingen die aan de Hebreeën gegeven zijn om zich niet te vermengen met de heidenen, zijn niet minder van kracht voor de christenen in deze tijd.

Christus zegt: "Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde des Vaders is niet in hem." "De vriendschap met de wereld is vijandschap tegen God." 1 Johannes 2:15; Jacobus 4:4

De volgelingen van Christus moeten zich afscheiden van de zondaars, en hun tegenwoordigheid alleen dan zoeken als er gelegenheid is hen goed te doen. We kunnen niet te beslist zijn in het schuwen van het gezelschap van hen wier invloed ons van God kan aftrekken. Als we bidden: "Leid ons niet in verzoeking" Matthéüs 6:13, moeten we de verzoeking mijden voor zover dat mogelijk is.

 

Toen Israël zich gerust en veilig voelde, werd het tot zonde verleid. Ze lieten na God gedurig voor zich te hebben, ze vergaten te bidden en koesterden zelfvertrouwen. Gemak en toegeeflijkheid lieten de vesting der ziel onbewaakt, en slechte gedachten vonden ingang. De verraders binnen de muren ondermijnden de sterkten van het beginsel en leverden Israël over in de macht van satan. Op deze wijze tracht satan nog altijd de ziel te verwoesten. Zonder dat de wereld het merkt, vindt een langdurig voorbereidend werk plaats in het hart eer de christen openlijk toegeeft aan de zonde. De geest vervalt niet aanstonds van zuiverheid en heiligheid tot ontaarding, verderf en misdaad. Er is tijd voor nodig om degenen die naar Gods beeld geschapen zijn, te veranderen naar het beeld van satan. Door aanschouwen worden wij veranderd. Door toe te geven aan onreine gedachten kan de mens zijn geest dusdanig vormen dat de dingen die hij vroeger verafschuwd heeft, hem aangenaam worden.

 

Satan gebruikt alle mogelijke middelen om misdaad en ondeugd populair te maken. We kunnen niet op straat lopen zonder aankondiging te lezen van misdadige films of zondige toneelstukken. De geest wordt gewend aan de misdaad. Het lage en gemene wordt in de dagbladen uitvoerig omschreven, en alleen wat de zinnen prikkelt, wordt naar voren gebracht. Velen horen en lezen zoveel van de misdaad, dat het geweten, vroeger zo gevoelig, verhard wordt en gretig ingaat op deze dingen.

Vele van de vermakelijkheden die in onze tijd populair zijn, zelfs onder christenen, leiden tot hetzelfde doel als het geval was met de heidenen. Er zijn maar weinig middelen die satan niet gebruikt om de ziel te verderven. Door het toneel heeft hij eeuwenlang de hartstocht gewekt en de ondeugd verheerlijkt. De opera, met zijn vertoon van praal en zinnen-bekorende muziek, de maskerade, dans, kaartspel, al deze dingen gebruikt satan om de beginselen te verlagen en de deur te openen voor zingenot. In elk gezelschap waar hoogmoed wordt gevoed of aan de hartstocht wordt toegegeven, waar men ertoe gebracht wordt God uit het oog te verliezen en de eeuwige belangen te vergeten, bindt satan de ziel met zijn ketenen.

 

"Behoed uw hart boven al wat te bewaren is", waarschuwt Salomo, "want daaruit zijn de oorsprongen des levens." "Zoals iemand denkt in zijn hart, zo is hij." Spreuken 4:23; 23:7 (Eng.vert.)

 

Het hart moet door Gods genade vernieuwd worden, anders zal het tevergeefs zoeken naar zuiverheid van leven. Wie tracht een karakter te bouwen vol adel en deugd, zonder te vragen om de genade van Christus, bouwt zijn huis op zand. Door de felle stormen van beproevingen zal zijn huis instorten. De bede van David zou het gebed van iedere ziel moeten zijn: "Schep mij een rein hart, o God, en vernieuw in mijn binnenste een vaste geest." Psalm 51:12  

En wanneer wij deel hebben aan de hemelse gave, moeten we voortgaan tot volmaaktheid, "die in de kracht Gods bewaard wordt door het geloof." 1 Petrus 1:5 Toch moeten ook wij iets doen om aan de verzoeking weerstand te bieden. Wie niet ten prooi wil vallen aan de listen van satan, moet de toegang tot de ziel goed bewaken; hij moet niets lezen, zien of horen wat onreine gedachten kan wekken.

De geest mag niet zonder meer stilstaan bij iedere gedachte die de vijand der zielen kan ingeven. "Omgordt dus de lendenen van uw verstand," zegt Petrus, "weest nuchter... voegt u... niet naar de begeerten uit de tijd uwer onwetendheid, maar gelijk Hij, Die u geroepen heeft, heilig is, wordt (zo) ook gijzelf heilig in al uw wandel." 1 Petrus 1:13-15

 

Paulus zegt: "Al wat waar, al wat waardig, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugt heet en lof verdient, bedenkt dat." Filippenzen 4:8

Dit vereist ernstig gebed en gedurige waakzaamheid. We moeten geholpen worden door de aanhoudende invloed van de Heilige Geest, die de gedachten opwaarts zal richten en deze zal bepalen bij reine en heilige dingen. We moeten ijverig Gods Woord bestuderen. "Waarmee zal de jongeling zijn pad rein bewaren? Als hij dat houdt naar Uw Woord." "Ik berg Uw Woord in mijn hart," zegt de Psalmist, "opdat ik tegen U niet zondige." Psalm 119:9,11

 

De zonde van Israël te Baäl-Peor was oorzaak dat Gods oordelen het volk troffen, en hoewel deze zonden nu niet direct gestraft worden, zullen ze toch even zeker vergolden worden. "Zo iemand Gods tempel schendt, God zal hem schenden." 1 Corinthiërs 3.17 De natuur heeft zware straffen verbonden aan deze misdaden - straffen die vroeg of laat aan de overtreder bezocht zullen worden. Deze zonden hebben meer dan iets anders de ontaarding van het menselijk geslacht veroorzaakt, alsmede de ziekte en ellende die een vloek zijn voor de wereld.

Men mag erin slagen zijn overtreding te verbergen voor zijn medemens, maar de gevolgen zullen niet uitblijven in lijden, ziekte, geestelijke gestoordheid of dood. En na dit leven wacht het oordeel, waar de eeuwige straf wordt bepaald. "Wie dergelijke dingen bedrijven, zullen het Koninkrijk Gods niet beërven", maar met satan en zijn engelen zal hun deel zijn in de poel van vuur, hetgeen "is de tweede dood."  Galaten 5:21; Openb. 20:14

 

"De lippen der vreemde vrouw druipen van honigzeem, gladder dan olie is haar gehemelte, maar op het laatst is zij bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard." "Houd uw weg ver van haar, nader niet tot de deur van haar huis, opdat gij uw luister niet aan anderen geeft, noch uw jaren aan een meedogenloze; opdat vreemden zich niet verzadigen met uw vermogen, en uw moeizaam verworven goed niet kome in het huis van een onbekende, zodat gij in het laatst zoudt kermen, als uw vlees en uw lijf verteerd zijn." "Haar huis zinkt weg naar de dood,... niet één van allen die tot haar gaan, keert weer." "Haar genodigden zijn in de diepten van het dodenrijk." Spreuken 5:3,4,8-11;

("Patriarchen en Profeten” E.G.White)