You are home- www.agp-internet.com/react- ellenwhite.nl.nu - Themasite Ellen G. White

Waarom heeft God de zonde toegelaten?  (1)

"God is liefde." (1 Johannes 4:16) Zijn natuur, zijn wet, is liefde. Dat is altijd zo ge­weest en dat zal altijd zo blijven. "De Hoge en Verhevene, Die in eeuwig­heid troont", wiens "eeuwenoude wegen zijne zijn", verandert niet. Bij Hem is geen "verandering of zweem van ommekeer". (Jesaja 57:15 Habakuk 3:6;Jakobus 1:17)

 

Elke uiting van scheppende kracht is een openbaring van oneindige liefde. De soevereini­teit van God omvat een volheid van zegeningen voor alle geschapen wezens. De Psalmist zegt: "Gij hebt een machtige arm, uw hand is sterk, uw rechterhand verheven; gerechtigheid en recht zijn de grondslag van uw troon, goedertierenheid en trouw gaan voor uw aangezicht henen. Welzalig het volk dat de jubelroep kent, zij wandelen, Here, in het licht van uw aanschijn; in uw naam juichen zij de ganse dag, en door uw gerechtigheid worden zij verhoogd. Want Gij zijt de luister hunner sterkte... want van de Here is ons schild, van de Heilige Israëls onze Koning."  (Psalm 89:14-19)

De geschiedenis van de grote strijd tussen goed en kwaad is, van de tijd dat deze begon in de hemel tot de uiteindelijke vernietiging van de op­stand en het volkomen uitdelgen van zonde, tevens een demonstratie van de onveranderlijke liefde van God.

De Soeverein van het universum stond niet alleen in Zijn liefdewerk. Hij had een medewerker - Eén die Zijn doelstellingen kon waarderen, en kon delen in Zijn blijdschap door het schenken van geluk aan geschapen wezens. "In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het Woord was God. Dit was in den beginne bij God."  (Johannes 1:1,2)

Christus, het Woord, was de Eniggeborene van God, en was één met de eeuwige Vader - één in natuur, in karakter, in doel - het enige Wezen dat inzage had in alle raadsbesluiten en bedoelingen van God. "Men noemt Hem Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst." "Zijn oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid." (Jesaja 9:5; Micha 5:1)
En Gods Zoon verklaart aangaande Zichzelf: "De Here heeft Mij tot aanzijn geroe­pen als het begin van zijn wegen, vóór zijn werken van ouds af... Toen Hij de grondslagen der aarde bepaalde, toen was Ik een troetelkind bij Hem, Ik was één en al verrukking dag aan dag, te allen tijde Mij verheugend voor Zijn aangezicht."

(Spreuken 8:22-30)

 

De Vader werkte door middel van Zijn Zoon in het scheppen van alle hemelse wezens. "In Hem zijn alle dingen geschapen... hetzij tronen, hetzij heerschappijen, hetzij overheden, hetzij machten; alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen."   (Colossenzen 1:16) Engelen zijn Gods dienaars, stralend van het licht dat komt van Zijn aanschijn, en altijd gereed op snelle vleugelen Zijn wil te volvoeren. Maar de Zoon, de Gezalfde van God, "de afdruk van Zijn wezen,"  "de afstraling Zijner heerlijkheid," "Die alle dingen draagt door het woord Zijner kracht," (Hebreeën 1:3) staat boven hen allen. Een "troon der heer­lijkheid, van ouds verheven" (Jeremia 17:12) was de plaats van Zijn heiligdom; "de scepter der rechtmatigheid" (Hebreeën 1:8) was de scepter van Zijn koninkrijk. "Ma­jesteit en luister zijn voor Zijn aangezicht, sterkte en glorie in Zijn heilig­dom." (Psalm 96:6) Goedertierenheid en trouw gaan voor Hem henen. (Psalm 89:15)

 

De wet van liefde is de grondslag van Gods bestuur, en het geluk van alle denkende wezens hangt af van hun instemming met haar grote begin­selen van gerechtigheid. God verlangt van al Zijn schepselen een liefde-dienst - een dienst die voortkomt uit een waardering van Zijn karakter. Hij schept geen behagen in gedwongen gehoorzaamheid; en allen geeft Hij de vrijheid om te kiezen, zodat ze uit vrije wil Hem kunnen dienen.

Zolang alle geschapen wezens deze liefdeband erkenden, was er in Gods heelal een volmaakte harmonie. Het hemelse heir vond zijn vreugde in het vervullen van de bedoeling van Zijn Schepper. Het openbaarde vol blijdschap Zijn heerlijkheid en verkondigde Zijn lof. En omdat liefde tot God de boventoon voerde, was naastenliefde vertrouwensvol en onzelf­zuchtig. Er was geen wanklank die de hemelse harmonie verstoorde. Maar in deze gelukkige toestand kwam een verandering. Er was één die de vrij­heid, door God zo genadig aan Zijn schepselen geschonken, misbruikte. Zonde vond haar oorsprong bij hem die naast Christus het hoogst door God geëerd was en die de hoogste was in macht en heerlijkheid onder de hemelbewoners. Lucifer, de "zoon des dageraads", (Jesaja 14:12) was de eerste onder de overdekkende cherubs, heilig, en onbesmet. Hij stond in de tegen­woordigheid van de grote Schepper, en de heldere stralen van de heerlijk­heid die de eeuwige God omgaven, rustten op hem. "Zo zegt de Here Here: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u... Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven; gij waart op de heilige berg der goden, wandelend temid­den van vlammende stenen. Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werd, totdat er onrecht in u werd gevonden." (Ezechiël 28:12-15)

 

Geleidelijk kwam Lucifer ertoe aan het verlangen naar zelfverheffing toe te geven. De Schrift zegt: "Trots was uw hart op uw schoonheid - met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan." (Ezechiël 28:17) "En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten..., mij aan de Allerhoogste gelijkstellen." (Jesaja 14:13,14)

Hoewel al zijn heerlijkheid van God afkomstig was, werd deze engel ertoe gebracht deze te beschouwen als hem toekomend. Niet voldaan met zijn hoge posi­tie, hoewel hij geëerd werd door het gehele hemelse heir, waagde hij het aanspraak te maken op de eer die alleen de Schepper toekomt. In plaats van God de eerste plaats te geven in de liefde en toewijding van alle ge­schapen wezens, was het zijn streven hun dienst en trouw voor zichzelf op te eisen. En door te streven naar de heerlijkheid die de eeuwige Vader aan Zijn Zoon geschonken had, streefde deze engelenvorst naar een macht waarop alleen Christus recht had. Nu was de volmaakte harmonie van de hemel verbroken. De neiging van Lucifer om zichzelf te dienen in plaats van zijn Schepper wekte een gevoel van argwaan op bij hen die meenden dat Gods eer boven alles moest gaan. Engelen trachtten Lucifer te overre­den. De Zoon van God toonde hem de grootheid, de goedheid en de recht­vaardigheid van de Schepper, zowel als de heilige, onveranderlijke aard van Zijn wet. God Zelf had het hemelse gezag gegrondvest; en door hier­van af te wijken zou Lucifer zijn Maker onteren, en ondergang zou zijn deel zijn. Maar de waarschuwing, vol liefde en barmhartigheid geuit, wek­te slechts een geest van weerstand op. Lucifer liet zijn afgunst op Christus de vrije teugel, en was meer dan ooit vastbesloten vol te houden.

 

Het was de bedoeling van deze engelenvorst om te tornen aan het op­pergezag van de Zoon van God, en zo de wijsheid en liefde van de Schep­per in gevaar te brengen. Om dit doel te bereiken gebruikte hij de energie van zijn meesterbrein, dat, naast Christus, bovenaan stond onder de enge­len. Maar Hij die al Zijn schepselen een vrije wil geschonken had, liet nie­mand onbekend met de verleidende drogredenen waardoor een opstand zich zoekt te rechtvaardigen. Eer de grote strijd zou losbreken, moesten al­len een helder begrip hebben aangaande de wil van Hem wiens wijsheid en goedheid de Bron van hun vreugde was.

De Koning van het heelal riep de hemelse heerscharen voor Zijn troon, om in hun tegenwoordigheid de ware positie van Zijn Zoon bekend te maken en de verhouding te tonen waarin Hij stond tot alle geschapen wezens.

Gods Zoon deelde de troon van de Vader, en de heerlijkheid van de Eeuwige, in Zichzelf Bestaande omgaf beiden. Rond de troon verzamelden zich de heilige engelen, een grote, ontelbare schare - "tiendui­zenden tienduizendtallen en duizenden duizendtallen", (Openbaring 5:11) de meest ver­heven engelen, als dienaars en onderdanen, die zich verheugden in het licht dat op hen viel van de tegenwoordigheid van de Godheid. Ten aan­schouwen van de vergaderde hemelbewoners verklaarde de Koning dat al­leen Christus, de Eniggeborene van God, ten volle inzage had in al Zijn bedoelingen, en dat Hem de uitvoering van Gods raadsbesluiten was opge­dragen. De Zoon van God had de wil van de Vader ten uitvoer gebracht in de schepping van alle hemelse scharen; en Hij, zowel als God, had recht op hun eer en aanhankelijkheid. Christus zou ook in het scheppen van de aarde en haar inwoners goddelijke macht uitoefenen. Maar in dit alles zou Hij niet streven naar eigen macht of heerlijkheid, in strijd met Gods plan, maar Hij zou de eer van de Vader verheffen en Zijn doelstellingen van weldadigheid en liefde ten uitvoer brengen.

 

Vol vreugde erkenden de engelen het oppergezag van Christus, en ter­wijl ze zich voor Hem bogen, uitten ze hun liefde en verering. Ook Lucifer boog zich met hen, maar in zijn hart woedde een vreemde, felle strijd. Waarheid, recht en trouw streden tegen nijd en afgunst. De invloed van de heilige engelen scheen hem een tijd lang mee te slepen. Terwijl lofliederen weerklonken in welluidende melodieën, geuit door duizenden blijde stem­men, scheen de geest van afgunst te verdwijnen; onuitsprekelijke liefde vulde heel zijn wezen; samen met de zondeloze aanbidders ging zijn hart in liefde uit tot de Vader en de Zoon. Maar opnieuw werd hij vervuld met trots op zijn eigen heerlijkheid. Zijn verlangen naar oppermacht kwam te­rug, en weer gaf hij toe aan afgunst jegens Christus. De hoge eer die Luci­fer ontving erkende hij niet als een bijzondere gave van God, en daarom was hij niet dankbaar jegens zijn Schepper. Hij verhief zich op zijn heer­lijkheid en eervolle positie en streefde ernaar aan God gelijk te zijn. Hij werd bemind en geëerd door de hemelse scharen, engelen volbrachten vol blijdschap zijn bevelen, en hij was bekleed met wijsheid en heerlijkheid boven hen allen. Toch stond de Zoon van God boven hem, als één in macht en gezag met de Vader. Hij deelde in de raadsbesluiten van de Va­der, terwijl Lucifer daarin geen inzage had. "Waarom", zo vroeg de mach­tige engel, "moet Christus oppergezag hebben? Waarom wordt Hij boven Lucifer geëerd?"

 

Hij verliet zijn plaats in de onmiddellijke nabijheid van de Vader en ging heen om een geest van ontevredenheid te zaaien onder de engelen. Hij werkte in het verborgen, en lange tijd verborg hij zijn ware bedoelin­gen onder het voorwendsel van eerbied voor God. Hij begon twijfel te zaaien aangaande de wetten waardoor de hemelbewoners bestuurd wer­den, door te insinueren dat wetten wellicht noodzakelijk waren voor bewoners van andere werelden, maar dat engelen, die hoger stonden, deze beperkingen niet nodig hadden, want hun eigen wijsheid was een voldoen­de beveiliging. Zij waren geen wezens die God konden onteren; hun gedachten waren heilig; zij konden niet dwalen, evenmin als dat voor God mogelijk was. De verheffing van de Zoon van God als gelijke van de Va­der werd voorgesteld als een onrechtvaardige daad ten opzichte van Luci­fer, die, naar beweerd werd, ook recht had op aanbidding en eer. Als deze engelenvorst slechts de positie verkreeg waarop hij recht had, zou daaruit alleen maar goeds voortkomen voor de hemelse scharen; want het was zijn doel om vrijheid te verkrijgen voor allen. Maar nu was zelfs de vrijheid, die ze tot dusver genoten hadden, voorbij; een absolute heerser was over hen gesteld en allen moesten zijn gezag erkennen. Dusdanig waren de slu­we misleidingen die door de listen van satan ingang vonden bij de enge­len.

In de positie of het gezag van Christus was geen verandering geko­men. De nijd en afgunst van Lucifer en zijn aanspraken op gelijkheid met Christus hadden een verklaring aangaande de ware positie van de Zoon van God noodzakelijk gemaakt; maar vanaf het begin was dit de plaats van Christus geweest. Veel engelen werden echter verblind door de verlei­dingen van Lucifer.

Terwijl hij gebruik maakte van het liefdevolle, loyale vertrouwen dat heilige wezens in hem stelden, zaaide hij zo listig zijn eigen wantrouwen en ontevredenheid, dat zijn bedoelingen niet onderkend werden. Lucifer had de bedoelingen van God in een onjuist daglicht gesteld - ze verdraaid en misvormd om verdeeldheid en ontevredenheid uit te lokken. Listig bracht hij zijn toehoorders ertoe hun gevoelens onder woorden te brengen; toen werden deze uitlatingen door hem gebruikt als bewijs, dat de engelen het niet ten volle eens waren met Gods bestuur. Terwijl hij zelf beweerde volkomen trouw te zijn aan God, drong hij erop aan dat veranderingen in de gang van zaken en van de wetten des hemels noodzakelijk waren voor het handhaven van Gods bestuur. Terwijl hij aldus werkte om tegenstand te wekken tegen Gods wet en om zijn ontevredenheid over te brengen op de engelen die onder hem stonden, wekte hij de schijn alsof hij trachtte de ontevredenheid weg te nemen en de ontevreden engelen te verzoenen met de orde in de hemel. Terwijl hij in het verborgene onenigheid en opstand zaaide, deed hij het met volmaakte sluwheid voorkomen alsof zijn enige bedoeling was, trouw te bevorderen en eenheid en vrede te bewaren.

 

De geest van ontevredenheid, die gewekt was, deed zijn schadelijke werk. Hoewel er geen openlijke breuk was, groeide er onmerkbaar een ge­voel van verdeeldheid onder de engelen. Sommige stemden in met de insi­nuaties van Lucifer jegens Gods bestuur. Hoewel ze tot dusver in volmaakte harmonie hadden geleefd met de gang van zaken, door God in­gesteld, waren ze nu ontevreden en ongelukkig omdat ze niet konden doordringen in Zijn onnaspeurlijke raadsbesluiten; ze waren ontevreden over Zijn plannen in het verheffen van Christus. Deze engelen stonden ge­reed om de eis van Lucifer, gelijk te zijn aan de Zoon van God, te onder­steunen. Maar engelen die trouw bleven, erkenden de wijsheid en rechtvaardigheid van het goddelijk besluit en probeerden dit ontevreden wezen te verzoenen met Gods wil. Christus was de Zoon van God; Hij was één geweest met God eer de engelen bestonden. Altijd had Hij ge­staan aan de rechterhand van de Vader; Zijn oppergezag, zo vol zegen voor allen die onder Zijn weldadige leiding stonden, was nooit eerder in twijfel getrokken. De eenheid van de hemel was nooit eerder verstoord; waarom dan zou er nu een wanklank gehoord worden? De trouwe engelen voorzagen alleen maar vreselijke gevolgen van deze onenigheid, en ern­stig drongen ze er bij de ontevredenen op aan hun bedoelingen prijs te ge­ven en zich trouw te tonen aan God door gehoorzaamheid aan Zijn bestuur.

In overeenstemming met Zijn goddelijk karakter had God in grote barmhartigheid lang geduld gehad met Lucifer. De geest van on­tevredenheid en verdeeldheid was voorheen onbekend geweest in de he­mel. Het was een nieuw element, vreemd, geheimzinnig, onverklaarbaar. Lucifer zelfwas in het begin onbekend geweest met de ware aard van zijn gevoelens; een tijd lang was hij bang geweest zijn gedachten te uiten; toch had hij ze niet verdreven: Hij zag niet waarheen hij afdreef. Alles echter wat door oneindige liefde en wijsheid kon worden uitgedacht, werd ge­bruikt om hem van zijn dwaling te overtuigen. Hem werd getoond dat zijn ontevredenheid geen grond had en hij werd er op gewezen wat het gevolg van zijn opstand zou zijn, als hij hierin zou volharden. Lucifer was over­tuigd dat hij ongelijk had. Hij zag "dat de Here rechtvaardig is in al Zijn wegen, goedertieren in al Zijn werken", (Psalm 145:17) dat de goddelijke wetten rechtvaardig zijn, en dat hij dit ten aanschouwen van heel de hemel zou moeten erkennen. Als hij dit gedaan had, zou hij zichzelf en vele engelen gered hebben. In die tijd had hij nog niet volledig gebroken met zijn trouw aan God. Hoewel hij zijn positie als overdekkende cherub verlaten had, zou hij hierin hersteld zijn, als hij bereid was geweest terug te keren tot God, de wijsheid van de Schepper te erkennen, en als hij tevreden was ge­weest met de plaats, hem toebedeeld in Gods grote plan.

De tijd voor zijn laatste beslissing was aangebroken; hij moest zich volkomen overgeven aan de goddelijke soevereiniteit of openlijk in opstand komen. Hij stond op het punt terug te keren, maar zijn trots weerhield hem. Het was voor ie­mand die zo hoog geëerd was, een te groot offer te erkennen dat hij had gedwaald, dat zijn inbeelding onjuist was geweest, en dat hij moest buigen voor het gezag dat hij als onjuist had betiteld.

 

Een medelevende Schepper trachtte in liefdevol medelijden met Luci­fer en zijn volgelingen, hen te weerhouden van de afgrond van ellende waarin ze zich wilden storten. Maar Zijn barmhartigheid werd verkeerd uitgelegd. Lucifer wees op de verdraagzaamheid van God als bewijs voor zijn eigen meerderheid, een aanduiding dat de Koning van het heelal nog bereid was op zijn voorwaarden in te gaan. Als de engelen achter hem ble­ven staan, zo verklaarde hij, zouden ze alles kunnen hebben wat ze wens­ten. Vastbesloten ging hij door op de door hem gekozen weg, en bereidde zich voor op de grote strijd tegen zijn Maker. Op deze wijze werd Lucifer, "de lichtdrager", hij die deel had gehad aan de heerlijkheid van God, en die voor Zijn troon had gestaan, door ongehoorzaamheid de satan, "de tegenstander" van God en heilige wezens, en de verdelger van hen die door hem aan zijn leiding en bescherming waren toevertrouwd.

 

Terwijl hij vol verachting de argumenten en smeekbeden van de trou­we engelen verwierp, noemde hij hen misleide slaven. De voorkeur, aan Christus betoond, noemde hij een daad van onrecht, zowel ten opzichte van hem als van heel het hemelse heir, en hij maakte bekend dat hij zich niet langer zou neerleggen bij deze inbreuk op zijn en hun rechten. Nooit weer zou hij het oppergezag van Christus erkennen. Hij was vast besloten de eer op te eisen die hem toekwam en de leiding te nemen van allen die zijn volgelingen wilden worden; en hij beloofde hen die tot zijn rijen wil­den toetreden, een nieuw en beter bestuur, waaronder ieder volkomen vrij­heid zou genieten. Tal van engelen waren bereid hem als hun leider te aanvaarden. Gevleid door de gunst waarmee zijn voorstellen werden ont­vangen, hoopte hij alle engelen over te halen zijn kant te kiezen, aan God gelijk te worden, en gehoorzaamd te worden door het gehele hemelse heir.

 

Toch bleven de trouwe engelen bij hem er op aandringen zich met zijn onderdanen aan God te onderwerpen; ze hielden hem voor wat de onver­mijdelijke gevolgen zouden zijn als ze bleven weigeren: Hij die hen geschapen had, kon hun de macht ontnemen en hen straffen voor hun op­standige gevoelens. Geen enkele engel kon ongestraft zich stellen tegen de wet van God, die even heilig is als God zelf. Ze waarschuwden allen hun oren te sluiten voor de bedrieglijke redeneringen van Lucifer, en drongen er bij hem en zijn volgelingen op aan Gods tegenwoordigheid zonder dra­len te zoeken, en te belijden dat ze gedwaald hadden door te twijfelen aan Zijn wijsheid en gezag.

 

Velen waren geneigd deze raad op te volgen, berouw te tonen over hun ontevredenheid, en te trachten de gunst van de Vader en Zijn Zoon weer te verwerven. Maar Lucifer had een nieuwe misleiding gereed. De machtige opstandeling verklaarde dat de engelen die zijn zijde gekozen hadden, te ver waren gegaan om terug te keren; dat hij de goddelijke wet­ten kende, en wist dat God geen vergiffenis zou schenken. Hij verklaarde dat allen die zich aan het gezag des hemels zouden onderwerpen, van hun eer zouden worden beroofd en uit hun plaats zouden worden ontzet. Zelf was hij vastbesloten nooit weer de autoriteit van Christus te erkennen. De enige weg die voor hem en zijn volgelingen openbleef, zo zei hij, was zich te verzekeren van hun vrijheid, en zich met geweld de rechten te verschaf­fen die hun niet uit vrije wil geschonken waren.

 

Wat satan zelf betrof, het was waar dat hij te ver was gegaan om terug te keren. Dit was echter niet het geval met hen die door zijn misleidingen verblind waren. Voor hen opende de raad en de smeekbede van de ge­trouwe engelen een deur van hoop; en als ze acht hadden gegeven op de waarschuwing, hadden ze zich kunnen bevrijden van de strikken van sa­tan. Maar trots, liefde voor hun leider, en het verlangen naar onbeperkte vrijheid kregen de overhand, en ten slotte werd de smeekbede van godde­lijke liefde en barmhartigheid volkomen verworpen.

God stond satan toe zijn werk te volvoeren tot de geest van ontevre­denheid zich had geopenbaard in een openlijke opstand. Het was noodza­kelijk dat zijn plannen volledig tot ontwikkeling zouden komen, opdat de ware aard en strekking ervan door allen gezien zouden worden. Lucifer was als de gezalfde cherub hoog verheven; hij was geliefd door de hemel­se wezens en had grote invloed op hen. Gods bestuur omvatte niet alleen de hemelbewoners, maar ook alle werelden die Hij geschapen had; en Lu­cifer had de gevolgtrekking gemaakt dat hij, als hij de engelen in de hemel tot opstand kon verleiden, ook de werelden kon meeslepen. Sluw had hij zijn gezichtspunten uiteengezet en gebruik gemaakt van schijnredenen en bedrog om zijn doel te bereiken. Zijn macht om te verleiden was heel groot. Door op zo'n bedrieglijke wijze te handelen, had hij bepaalde voor­delen behaald. Al zijn daden waren dusdanig in geheimzinnigheid gehuld, dat de engelen moeilijk de ware aard van zijn werk konden ontdekken.

 

Tenzij het zich geheel ontvouwde, zou men niet kunnen weten wat het was; zijn ontevredenheid zou niet als opstand gezien kunnen worden. Zelfs de trouwe engelen konden niet ten volle zijn karakter onderscheiden, of zien waartoe zijn werk voerde.

In het begin had Lucifer zijn verzoekingen dusdanig ingekleed, dat hij zelf geheel vrijstond. De engelen die hij niet kon overhalen zijn zijde te kiezen, beschuldigde hij van onverschilligheid ten opzichte van de belan­gen van hemelse wezens. Hij beschuldigde de trouwe engelen van het werk dat hij zelf deed. Het was zijn handelwijze om met sluwe argumen­ten twijfel te zaaien aan Gods bedoelingen. Alles wat eenvoudig was, wik­kelde hij in een waas van geheimzinnigheid, en door kunstige verdraaiingen wekte hij twijfel aan de duidelijke uitspraken van Jehova. En zijn hoge positie, zo nauw verbonden met Gods bestuur, verleende een nog groter kracht van zijn voorstelling van zaken.

 

God kan alleen gebruik maken van die middelen die in overeen­stemming zijn met waarheid en recht. Satan kon vleierij en bedrog gebrui­ken - wat voor God onmogelijk is. Hij had geprobeerd het woord van God te vervalsen en Zijn bestuur als onjuist voor te stellen, met de bewering dat God ongelijk had door wetten te geven aan de engelen; dat Hij door onderwerping en gehoorzaamheid te eisen van Zijn schepselen, alleen Zichzelf zocht te verheffen. Daarom was het noodzakelijk om aan de he­melbewoners zowel als aan alle werelden te tonen dat Gods bestuur recht­vaardig en Zijn wet volmaakt is. Satan had het doen voorkomen alsof hij er op uit was het welzijn van het universum te bevorderen. Het ware ka­rakter van de indringer en zijn ware bedoelingen moesten voor iedereen duidelijk worden. Hij zou tijd moeten hebben zich kenbaar te maken door zijn slechte daden.

 

De verdeeldheid, veroorzaakt door zijn eigen handelwijze in de hemel, schoof satan op Gods bestuur. Hij verklaarde dat al het verkeerde het ge­volg was van Gods leiding. Hij beweerde dat het zijn bedoeling was de wetten van Jehova te verbeteren. Daarom stond God hem toe de aard van zijn beweringen te openbaren, te laten zien wat de gevolgen zouden zijn van zijn voorgestelde veranderingen in de goddelijke wet. Zijn eigen werk moest hem veroordelen. Vanaf het begin had satan verklaard dat hij niet in opstand was tegen God. Heel het universum moest zien hoe de bedrieger ontmaskerd zou worden. Zelfs toen hij uit de hemel verwijderd was, ver­delgde de Oneindige Wijsheid satan niet. Daar alleen een liefdedienst voor God aanvaardbaar is, moest de trouw van Zijn schepselen berusten op een vaste overtuiging in Zijn gerechtigheid en weldadigheid.

De hemelbewoners, zowel als de bewoners van andere werelden, die niet in staat waren om de aard en de gevolgen van de zonde te onderscheiden, zouden in de vernietiging van satan door God geen rechtvaardigheid hebben gezien. Als hij onmiddellijk was weggedaan, zouden sommigen God uit vrees, in plaats van uit liefde hebben gediend. De invloed van de verleider zou niet ten volle vernietigd zijn, en de geest van opstand zou nog bestaan hebben. Voor het welzijn van het ganse universum in de eindeloze toekomst moest hij in staat gesteld worden zijn beginselen volledig te ontwikkelen, zodat zijn aanvallen op het goddelijke gezag in hun ware licht gezien zouden worden door alle geschapen wezens, en de rechtvaardigheid en barmhar­tigheid van God zowel als de onveranderlijkheid van Zijn wet voor altijd buiten kijf zouden zijn.

 

De opstand van satan zou voor het heelal een les zijn voor alle tijden -een blijvend getuigenis van de aard van de zonde en haar vreselijke gevol­gen. De uitwerking van satans bestuur, de invloed ervan op mensen en en­gelen, moest aantonen wat de vruchten zouden zijn van het terzijde stellen van Gods gezag. Het zou getuigen dat het welzijn van alle geschapen we­zens nauw verbonden is met het bestaan van Gods bestuur. Op deze wijze zou de geschiedenis van dit vreselijke experiment van rebellie een blij­vende zekerheid zijn voor alle heilige wezens, en voorkomen dat ze ver­leid zouden worden wat betreft de aard van de overtreding, om hen te bewaren voor het begaan van zonde, en het ondergaan van de straf ervoor. Hij die heerst in de hemelen, is Degene die het eind ziet vanaf het begin - Degene voor wie de geheimen van verleden en toekomst openbaar zijn, en Die, over de jammer en de duisternis en ellende heen, veroorzaakt door de zonde, de vervulling ziet van Zijn eigen doelstellingen van liefde en ze­gen. Hoewel "rondom Hem wolken en donkerheid zijn, zijn gerechtigheid en recht de grondslag van Zijn troon".  (Psalm 97:2)  En dit zullen de bewoners van het universum, zowel de getrouwe als de ontrouwe, eenmaal begrijpen. Zijn "werk is volkomen, omdat al Zijn wegen recht zijn; een God van trouw, zonder onrecht, rechtvaardig en waarachtig is Hij".  (Deuteronomium 32:4) ("Patriarchen en Profeten" - E.G.White)