01 Ons voorbeeld

'Maar Ik ben in uw midden als dienaar."

Onze Heer Jezus Christus kwam naar deze wereld als de
onvermoeide dienaar van °s mensen noden. Hij heefi onze
zwakheden op zich genomen en onze ziekten heefi Hij gedragen,"
(l) opdat Hij in elke nood van de mensheid zou voorzien. De
last van ziekte, ellende en zonde kwam Hij wegnemen. Het
was Zijn zending om de mens volledig herstel te brengen; Hij
kwam om hem gezondheid, vrede en volmaaktheid van karakter
te geven.
De omstandigheden en noden van hen die om hulp smeekten,
waren zeer verschillend, en niemand die tot Hem kwam heefi
Hij ledig weggezonden. Uit Hem vloeide een stroom van
genezende kracht en men werd genezen naar lichaam, ziel en
geest.
Het werk van de Verlosser werd niet beperkt tot enige tijd
of plaats. Zijn medelijden kende geen grenzen. Hij voerde Zijn
werk van genezing en onderwijs op zo°n grote schaal uit, dat
er in Palestina geen gebouw groot genoeg was om de menigten
die om Hem heen drongen, onder te brengen. Op de groene
he rghellingen van Galilea, aan de hoofdverkeerswegen, aan de
oevers van het meer, in de synagogen, en overal waar zieken
hij llem gebracht konden worden, vond men Zijn ziekenhuis.
In elke stad en ieder dorp waar Hij doorheen reisde, legde Hij
de lijdendcn de handen op en genas hen. Waar harten gereed waren om Zijn boodschap te ontvangen, troostte Hij hen met de zekerheid van de liefde van hun hemelse Vader. De gehele dag verschafte Hij hulp aan wie tot Hem kwamen; en ”s avonds schonk Hij Zijn aandacht aan hen, die overdag moesten werken om in het onderhoud van him gezin te voorzien. Jezus droeg de vreselijke last van de verantwoordelijkheid voor de verlossing der mensheid. Hij wist dat allen verloren zouden zijn, tenzij er een besliste verandering kwam in de beginselen en doelstellingen van het menselijk geslacht. Dit was de last die op Zijn ziel drukte en niemand kon het gewicht, dat op Hem drukte, begrijpen. In Zijn kinderjaren en als man ging Hij Zijn weg alleen. Toch ging er een hemelse invloed van Hem uit. Dagelijks ontmoette Hij beproevingen en verleidingen; dagelijks werd Hij in contact gebracht met het kwaad en was Hij getuige van de macht van het kwaad over degenen die Hij zocht te zegenen en te redden. Toch werd Hij niet teleurgesteld of ontmoedigd. In alle dingen maakte Hij Zijn wensen ondergeschikt aan Zijn zending. Hij verheerlijkte Zijn leven door alles ondergeschikt te maken aan de wil van Zijn Vader. Toen Zijn moeder Hem als jongen in de school van de rabbi”s vond en vroeg: "Waarom hebt gij ons dit aangedaan?" - antwoordde Hij - en Zijn antwoord was het sleutelwoord van Zijn levenswerk - "Waarom hebt gij naar Mij gezocht?" Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen Mijns Vaders?" (2)

Zijn leven was een voorbeeld van voortdurende zelfopoffering. Hij had geen thuis in deze wereld tenzij de vriendelijkheid van vrienden Hem als reiziger opnam. Voor ons leefde Hij het leven van de armsten, Hij trok rond en werkte voor de behoeftigen en lijdenden. Niet erkend en ongeëerd wandelde Hij onder het volk waarvoor Hij zoveel gedaan had.

Hij was altijd geduldig en opgewekt; de lijdenden riepen Hem aan als een boodschapper van leven en vrede. Hij zag de nood van mannen en vrouwen, kinderen en jeugdigen, en allen nodigde Hij uit, "Komt tot Mij."

Gedurende Zijn dienstwerk wijdde Jezus meer tijd aan genezing van zieken dan aan prediking. Zijn wonderen getuigden van de waarheid van Zijn woorden, dat Hij niet kwam om te verderven, maar om te redden. Waar Hij ook heenging, de tijding van Zijn barmhartigheid was Hem voorgegaan. Waar Hij gepasseerd was, jubelden zij die genezen waren en beproefden hun nieuwgevonden krachten. Menigten verzamelden zich rondom hen om van hun lippen de wonderen te horen die Hij gewrocht had. Zijn stem was het eerste geluid dat velen ooit hoorden, Zijn naam het eerste woord dat zij uitspraken. Zijn gelaat het eerste dat zij aanschouwden. Waarom zouden zij Jezus niet liefliebben en Zijn lof verkondigen? Terwijl Hij door de steden en de dorpen trok, was Hij als een levenbrengende stroom, die gezondheid en vreugde verspreidde.

"Het land van Zébulon en het land van Naftali, aan de Zeeweg, over de Jordaan, Galilea der heidenen, Het volk, dat in duistemis gezeten is heeft een groot licht gezien, En voor hen, die gezeten zijn in het land en de schaduw des doods, Is een licht opgegaan." (3)

De Heiland maakte van iedere genezing een gelegenheid om de goddelijke beginselen in geest en ziel te planten. Dat was het doel van Zijn werk. Hij deelde aardse zegeningen uit om de harten van de mensen bereid te maken voor het ontvangen van het evangelie van Zijn genade.

Christus zou de hoogste plaats onder de leraars van de Joodse natie vervuld kunnen hebben; maar Hij gaf er de voorkeur aan het evangelie aan de annen te brengen. Hij ging van plaats tot plaats, zodat allen op de grote wegen en de zijwegen de woorden van waarheid konden horen. Bij de zee, op de berghellingen, in de straten van de stad. in de synagoge werd Zijn stem gehoord terwijl hij de Schrift uitlegde. Dikwijls leerde Hij in de buitenste voorhof van de tempel, zodat de heidenen Zijn woorden konden horcn. Zó anders was de leer van Christus dan de uitleg die de Farizeeën en schrifigeleerden van de Schrift gaven, dat de aandacht van het volk getrokken werd. De rabbi°s spraken over tradities, menselijke theorieën en speculaties. Dikwijls werd hetgeen de mensen over de Schrift geleerd en geschreven hadden in de plaats gesteld van de Schrifi zelf. Het onderwerp van de leer van Christus was het Woord van God. Hij kwam vragers tegemoet met een duidelijk: "Er staat geschreven," "Wat zeggen de Schrifi;en?" "Hoe leest gij ?" Bij iedere gelegenheid wanneer de belangstelling gewekt was, zowel bij vriend als vij and, bracht Hij het Woord. Helder en krachtig verkondigde Hij de evan- gelieboodschap. Zijn woorden wierpen een vloed van licht over de leer van de patriarchen en profeten; en de Schriften kwamen tot de mensen als een nieuwe openbaring.

Nooit eerder hadden Zijn hoorders in de woorden van God zo”n diepe betekenis bespeurd. Nooit was er een evangelist als Christus. Hij was de Majesteit des Hemels, maar Hij vemederde Zichzelf en nam onze natuur aan, zodat Hij de mens kon ontmoeten waar deze zich bevond. Aan heel het volk, rijk en ann, vrije en slaaf, bracht Christus, de Boodschapper van het verbond, de tijding der verlossing. Zijn faam als de grote Heelmeester verspreidde zich door Palestina. De zieken kwamen naar de plaatsen die Hij zou passeren, zodat zij Zijn hulp konden inroepen. Ook kwamen er velen, verlangend Zijn woorden te horen en om door Zijn handen aangeraakt te worden. Zo ging Hij van stad tot stad, van dorp tot dorp, het evangelie predikend en zieken genezend, -- de Koning der heerlijkheid in het nederige kleed van de mensheid.

Hij woonde de grote jaarlijkse feesten van de natie bij en tot de menigte, die verdiept was in de uiterlijke ceremonie, sprak Hij over hemelse dingen en bracht daarmee de eeuwigheid onder hun aandacht. Hij bracht een ieder de kostbaarheden van de schatkamer der wijsheid. Hij sprak tot hen in een taal, zo eenvoudig, dat zij niet anders konden dan Hem begrijpen. Door middel van methoden, Hem zo eigen, hielp Hij allen die onder zorgen en droefenis gebukt gingen. Met tedere, hoffelijke barmhartigheid verzorgde Hij door zonde verziekte zielen, die Hij genezing en kracht gaf. De goddelijke Leraar zocht ingang bij het volk door middel van de hen bekende voorbeelden en begrippen. Hij stelde hun de waarheid op zo”n wijze voor, dat ze voor Zijn hoorders daarna voor altijd verweven bleef met hun meest gewijde herimieringen en genegenheden. Hij onder- wees op zo°n wijze dat men voelde, dat Hij Zich volkomen met hen vereenzelvigde in hun belangen en geluk. Zijn aanwijzingen waren zo direct, Zijn illustraties zo toepasselijk, Zijn woorden zo sympathiek en opgewekt, dat Zijn toehoorders erdoor getroífen werden. De eenvoud en de emst waannee Hij de hulpbehoevenden aansprak heiligde elk woord.

Wat een druk leven leidde Hij! Dagelijks kon men Hem de nederige verblijfplaatsen van zorg en nood zien binnentreden, hoop brengend aan de temeer gedrukten en vrede aan de angstigen. Minzaam, teerhartig en medelijdend, ging Hij, terwijl Hij verslagenen moed insprak en bedroefden vertroostte. Waar Hij ook ging, bracht Hij zegen met Zich. Terwijl Hij de armen diende, zocht Jezus ook naar wegen om de welgestelden te bereiken. Hij zocht kennis te maken met de in weelde levende en ontwikkelde Farizeeën, Joodse edellieden en de Romeinse heersers. Hij aanvaardde hun uitnodigingen, woonde hun feesten bij, maakte zich bekend met hun belangen en bezigheden, zodat Hij toegang kon vinden tot hun harten en hun de onvergankelijke rijkdommen kon tonen. Christus kwam naar deze wereld om aan te tonen dat door het ontvangen van kracht uit de hoge, de mens een onberispelijk leven kan leiden. Met onvermoeibaar geduld en meelevende hulpvaardigheid kwam Hij de mens in zijn behoefien tegemoet. Door de vriendelijke aanraking van genade verjoeg Hij onrust en twijfel uit de ziel, veranderde Hij vijandschap in liefde, ongeloof in vertrouwen.

Hij kon tegen iemand die Hem geschikt leek, zeggen: "Vo1g M i j," en de aangesprokene stond op en volgde Hem. De macht van wereldse betovering was verbroken. Op de klank van Zijn stem vluchtte de geest van hebzucht en eerzucht uit het hart en de mannen stonden op, bevrijd, om de Zaligmaker te volgen.

Broederlijke liefde
Christus erkende geen onderscheid in nationaliteit of stand of geloofsbelijdenis. De schriftgeleerden en Farizeeën wensten een plaatselijk en nationaal voordeel te trekken uit de zegeningen des hemels, en de rest van Gods gezin in de wereld daarbuiten te houden. Maar Christus kwam om iedere scheidsmuur neer te halen. Hij kwam om aan te tonen dat Zijn genadegaven en liefde even onbegrensd zijn als de lucht, het licht, of de regenbuien die de aarde verfrissen. Het leven van Christus vestigde een godsdienst waarin geen plaats is voor stand of rang, een godsdienst waarin Jood en Heiden, vrije of slaaf, verbonden zijn in een gemeenschappelijke broederschap - voor God gelijk. Geen politieke overwegingen beïnvloedden Zijn optreden, Hij maakte geen verschil tussen buren en vreemdelingen, vrienden en vijanden. Dat wat tot Zijn hart sprak was een ziel die naar het water des levens dorstte. Hij passeerde geen mens als was deze waardeloos, maar streefde ernaar genezende kracht aan iedere ziel mee te delen. In welk gezelschap Hij Zich ook bevond, Hij deelde een les uit, die bij de tijd en de omstandigheden paste. Elke tekortkoming of belediging door mensen aan een medemens bejegend, maakte Hem slechts meer bewust van hun behoefte aan Zijn godde- lijk-menselijke sympathie. Hij zocht de ruwsten en meest hopelozen met hoop te inspireren door htm de verzekering te geven dat zij onberispelijk en onschuldig konden worden en een karakter konden opbouwen dat hen als kinderen van God tekende.

Dikwijls ontmoette Hij personen, die in de macht van Satan verstrikt waren geraakt en die de kracht misten, zich daarvan los te maken. Tot dezulken, ontmoedigd en ziek, verleid en gevallen, zou Jezus woorden van het tederste medeleven spreken, woorden die zij nodig hadden en die begrepen konden worden. Anderen ontmoette Hij, die een persoonlijk gevecht tegen de vijand der zielen moesten leveren. Hen moedigde Hij aan om te volharden, hun de verzekering gevend, dat zij zouden overwinnen, want engelen Gods waren aan hun zijde, die hen zouden helpen te zegevieren. Aan de tafel der tollenaren zat Hij als een geëerde gast, door Zijn sympathie en sociale vriendschap toonde Hij, dat Hij de menselijke waardigheid erkende; en men verlangde emaar Zijn vertrouwen waardig te worden. Op hun dorstige harten vielen Zijn woorden met zegenende, leven gevende kracht. Nieuwe impulsen werden gewekt en voor deze uitgeworpenen van de maatschappij werd de mogelijkheid van een nieuw leven geopend. Ofschoon Hij een Jood was, mengde Hij Zich vrijelijk tussen de Samaritanen, en hief daarmede de farizeese gewoonten van Zijn volk op. Tegen hun vooroordelen in, accepteerde Hij de gastvrijheid van dit verachte volk. Hij sliep onder hun dak, at bij hen aan tafel - at van het voedsel door hun handen bereid cn opgediend - leerde in hun straten, en bejegende hen met buitengewone vriendelijkheid en hoífelijkheid. En terwijl Hij hun harten tot Zich trok door banden van menselijk medeleven, bracht Zijn goddelijke genade hun het heil dat de Joden verworpen hadden.

Persoonlijk Dienstwerk

Christus verzuimde geen enkele gelegenheid om het evangelie der verlossing te verkondigen. Luister naar Zijn wondervolle woorden aan die ene vrouw uit Samaria. Terwijl Hij bij de Jacobsbron zat, kwam de vrouw om water te putten. Tot haar verbazing vroeg Hij haar om een gunst. "Geef Mij te drinken," /.ei Hij. Hij wenste een koele dronk en Hij wilde ook een weg openen waarlangs Hij haar het water des levens kon geven. "l loc kunt Gij als Jood," zei de vrouw, "van mij een Samaritaanse nouw, te drinken vragen? Want de Joden gaan niet om met de Srunaritanen." Jezus antwoordde en zei tot haar: "Indien gij wist van de gave Gods, en wie tot u zegt 'Geef Mij te drinken°, gij zoudt het Hem gevraagd hebben, en Hij zou u levend water gegeven hebben... Een ieder die van dit water drinkt, zal weer dorst krijgen; maar wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem geven zal, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven." (4)

Hoeveel belang stelde Jezus in deze vrouw! Hoe emstig en welsprekend waren Zijn woorden! Toen de vrouw ze gehoord had, liet zij haar kruik staan, ging terug naar de stad, en zei tegen haar vrienden: "Kom en zie een mens, die mij gezegd heeft alles, wat ik gedaan heb: Is deze niet de Christus?" Wij lezen dat "vele Samaritanen uit die stad in Hem geloofden." (5) En wie kan de invloed bepalen die deze woorden uitgeoefend hebben tot redding van zielen in de jaren, die sedertdien zijn voorbijgegaan?

Waar harten openstaan om de waarheid te ontvangen is Christus gereed om hen te onderrichten. Hij openbaart hen de Vader en de dienst die aanvaardbaar is voor Hem die de harten leest. Voor hen gebruikt Hij geen gelijkenissen. Tot hen, zoals de vrouw bij de bron, zegt Hij: "Ik, die met u spreek, ben het."

Verwijzingen 1. Matth.8:l7. 3. Matth.4:15,16. 5. Joh.4:29,39. 2. Luc.2:48,49. 4. Joh.4:7-14.