Bijbeluitleg 5 5. William Miller's regels voor Bij

5. William Miller's regels voor Bijbeluitleg
Door S.Bliss
Mr. Miller voelde zulke hatelijkheden in hun volle kracht. Hij was eerst verbijsterd; maar, na enig nadenken, bedacht hij dat als de bijbel een openbaring van God is, ze aan zichzelf gelijk moest zijn; dat alle delen moesten harmoniëren, gegeven moesten zijn tot lering van de mens, en als gevolg, aangepast moest zijn aan zijn begripsvermogen. Hij zei daarom: «Geef mij tijd, ik zal al deze schijnbare tegenstellingen met elkaar in harmonie brengen tot mijn eigen voldoening, of ik zal altijd deïst blijven.»
Hij wijdde zich toen onder gebed aan het lezen van het Woord. Hij zette alle commentaren opzij en gebruikte de verwijzingen in de marge en zijn concordantie als zijn enige hulpmiddelen. Hij zag dat hij moest kiezen tussen de bijbel en de bijzondere en partijdige interpretaties. De Bijbel was ouder dan die alle, en moest boven die alle staan; daar plaatste hij die ook. Hij zag dat de Bijbel alle uitleggingen moest corrigeren, en, in het rechtzetten haar eigen zuivere licht zou schijnen, zonder de mist die traditioneel geloof er in gemengd had. Hij besloot alle vooropgestelde opvattingen opzij te zetten en met kinderlijke eenvoud de natuurlijke en klaarblijkelijke betekenis van de Schrift te ontvangen. Hij vervolgde de studie van de Bijbel met de diepste belangstelling,- hele nachten, zowel als dagen, geheel gewijd aan dat onderwerp. Bij tijden verrukt van de waarheid, die voortscheen uit het heilige boek, dat aan zijn begrip het grote plan van God voor de redding van de gevallen mens duidelijk maakte; en bij tijden ermee verlegen en bijna verbijsterd door schijnbaar niet te verklaren of tegenstrijdige passages, zette hij door, tot de toepassing van zijn grote beginsel van interpretatie triomfeerde. Hij was er slechts mee verlegen om verrukt te worden, en opgetogen om voort te zetten en dieper door te dringen in de schoonheden en geheimen.
Zijn wijze van de bijbel bestudering wordt door hemzelf al­dus beschreven:
«Ik besloot om mijn vooropgezette mening opzij te zetten, om grondig Schrift met Schrift te vergelijken, en de studie op een regelmatige en methodische wijze voort te zetten. Ik begon met Genesis, en las vers voor vers, ging niet sneller verder dan dat de betekenis van de verscheidene passages mij zo duidelijk waren mij vrij te houden van verwarring aangaan -de welke geheimzinnigheid of tegenstrijdigheid ook. Wanneer ik iets onduidelijks vond, was mijn gewoonte dit te vergelijken met alle parallelle passages, en met behulp van Crudens concordantie onderzocht ik alle teksten van de Schrift waarin enige van de belangrijkste woorden enig duister deel bevatte. Dan door elk woord zijn juiste strekking over het onderwerp of de tekst te laten geven, als mijn inzicht daarin harmonieerde met elke parallelle passage in de Bijbel, houdt het op een moeilijkheid te zijn. Op deze wijze vervolgde ik de studie van de Bijbel, in mijn eerste nauwkeurige doorlezing, gedurende omstreeks twee jaar; ik was volledig voldaan dat de Bijbel zijn eigen verklaarder is. Ik vond dat, door een vergelijking van Schriftuur met geschiedenis, in zoverre als die in vervul­ling is gegaan, letterlijk vervuld is geworden; dat alle verschillende figuren, alle beeldspraak, metaforen, gelijkenissen, etc. van de Bijbel of in on­middellijk verband waren verklaard, of de termen waarin zij waren uitge­drukt vermeld waren in de andere delen van het woord; en wanneer aldus verklaard, letterlijk verstaan moeten worden in overeenstemming met zo'n uitleg. Ik was aldus voldaan dat de Bijbel een systeem is van geopenbaarde waarheden, zo helder en eenvoudig gegeven dat de 'dwa­lende mens, ofschoon een dwaas, zich daarin niet behoeft te vergissen.»
Op deze wijze de studie vervolgend, nam hij de volgende
Regels van interpretatie aan.
I
Ieder woord moet betrekking hebben op het onderwerp dat in de Bijbel naar voren komt. Bewijs, Matth. 5:18.
II.
Alle Schrift is nodig, en kan begrepen worden door ijverige toepassing en studie. Bewijs, 2 Tim.3:15-17.
III.
Niets in de Schrift geopenbaard kan of zal verborgen worden voor degene die in geloof vraagt, niet twijfelende. Bewijs, Deut.29:29; Matth.10:26,27.; 1 Cor.2:10; Fil.3:15; Jes.45:11; Matt.21:22; Joh.14:13,14; 15:7; Jac.1:5,6; 1 Joh.5:13-15.
IV.
Breng alle Schriftuurplaatsen over het onderwerp dat U wenst te weten bij elkaar om leerstellingen te verstaan. Laat dan elke tekst zijn eigen invloed uitoefenen; en als u uw theorie kan vormen zonder dat er een tegengesteldheid in is, kunt u niet fout zijn. Bewijs, Jes.28:7-29; 35:8; Spr.l9:27; Luk.24:27,44,45. Rom.16:26; Jac.5:10; 2 Petr.1:19,20.
V.
De Schrift moet zijn eigen verklaarder, tolk, zijn; daar dit een regel van zichzelf is. Als ik afhang van een leraar om mij uit te leggen, en hij zou gissen naar de betekenis, of wensen om het zo te brengen naar zijn sektarische geloofsbelijdenis, of om als wijs gezien te worden, dan is zijn vermoeden, wens, geloofsbelijdenis of wijsheid mijn regel, en niet de Bijbel. Bewijs, Ps.19:7-11; 119:97-105; Matth.23:8-10; 1 Cor.2:12-16; Ezech.34:18,19; Luk.11:52; Matth.2:7,8.
VI.
God heeft door Zijn visioenen, in beelden en gelijkenissen dat dingen zouden komen, geopenbaard; en op deze wijze zijn dezelfde dingen telkens weer opnieuw geopenbaard door verschillende visioenen of in verschillen­de beelden en gelijkenissen. Als u ze begrijpen wilt, moet u ze alle in één combineren. Bewijs, Ps.89:19; Hosea 12:10; Hab.2:2; Hand.2:17; l Cor.10:6; Hebr.9:9,24; Ps.78:2; Mat.l3:34. Gen.41:32; Dan.2;7;8; Hand.10:9-16.
VII.
Visioenen zijn altijd als zodanig genoemd of aangegeven. 2 Cor.12:1.
VIII.
Beelden hebben altijd een figuratieve betekenis en zijn veel gebruikt in de profetie om toekomstige dingen te tonen, tijden en gebeurtenissen - zoals bergen, die regeringen betekenen, Dan.2:35,44; Beesten die ko­ninkrijken voorstellen, Dan.7:8,17; wateren geven mensen massa’s of volken weer. Openb.17:1,15; een dag betekent een jaar, etc. Ezech.4:6.
IX.
Gelijkenissen worden gebruikt als vergelijkingen om onderwerpen voor te stellen, en moeten verklaard worden op dezelfde wijze als beelden, door het onderwerp en de Bijbel. Mark.4:13.
X.
Beelden hebben soms twee of meer verschillende betekenissen, als dag gebruikt wordt in figuratieve zin om drie verschillende tijdsperioden te vertegenwoordigen, namelijk 1= onbepaald, Pred.7:14;
2= bepaald, een dag voor een jaar, Ezech.4:6; 3 = een dag voor duizend jaar, 2 Petr.3:8. De juiste constructie zal met de Bijbel harmoniëren en een goede betekenis geven, andere constructies zullen dat niet.
XI.
Als een woord een goede betekenis geeft zoals het er staat, en geen inbreuk doet op de eenvoudige natuurwetten, moet dit letterlijk vertaald worden; indien niet, figuurlijk. Openb.12:1,2; 17:3-7.
XII.
Om de betekenis van een beeld te leren, zoek het woord na door je Bijbel, en wanneer u er de verklaring van vindt, zet dan die uitleg voor het gebruikte woord in de plaats, en als het een goede betekenis geeft, hoeft u niet verder te zoeken, zo niet, zoek opnieuw.
XIII.
Om te weten of we de ware historische gebeurtenis voor de vervulling van een profetie hebben: Als u ieder woord van de profetie vindt (nadat de beelden zijn begrepen) is die letterlijk vervuld, dan kunt u weten dat uw geschiedenis de ware gebeurtenis is; maar als één woord geen vervul­ling heeft, dan moet u zoeken naar een andere gebeurtenis, of wacht op een toekomstige ontwikkeling; want God zorgt ervoor dat geschiedenis en profetie overeen zullen komen, zodat de echte gelovige kinderen van God nooit te schande worden. Ps.22:5; Jes.45:17-19; 1 Petr.2:6; Openb.17:17; Hand.3:18.
XIV.
De belangrijkste regel van alle is, dat u geloof moet hebben. Het moet een geloof zijn dat een offer vraagt, en wanneer beproefd, het meest geliefde voorwerp op aarde zou opgeven, de wereld en al zijn wensen - karakter, leven, bezigheden, vrienden, tehuis, gemak en wereldse eer. Als één van deze zaken zouden verhinderen een deel van Gods Woord te geloven; zou ons geloof vergeefs zijn. Noch kunnen wij altijd geloven, zolang als deze motieven in onze harten op de loer liggen. Wij geloven dat God nooit Zijn Woord zal opgeven, en wij kunnen vertrouwen hebben, dat Hij die nota neemt van een musje dat valt, en de haren van ons hoofd heeft geteld, de vertaling van Zijn eigen Woord zal beschermen, er een versterking omheen zal leggen, en voorkomen zal dat zij die ernstig in Hem geloven, en blind vertrouwen in Zijn Woord stellen, bewaren zal voor afval van de waarheid."
"Zo studerend in de Schriften," - de woorden van zijn eigen verhaal vervolgend, - "kreeg ik de overtuiging dat als de profetieën die in het verleden vervuld zijn, mijn criterium zijn waardoor de wijze van vervulling zal plaatsvinden van datgene wat nog in de toekomst ligt, dan worden de populaire inzichten van de geestelijke regering van Christus - een tijdelijk duizendjarig rijk voor het einde der wereld, en de terugkeer van de Joden - niet ondersteund door het Woord van God. Ik ontdekte dat al de Schriften waarop die favoriete theorieën gebaseerd zijn, eveneens duidelijk zijn uitgedrukt als die, die letterlijk vervuld werden tijdens de eerste advent, of in een andere periode in het verleden. Ik vond het duidelijk geleerd in de Schriften dat Jezus weer naar deze aarde terug zou keren, komende op de wolken des hemels, in alle heerlijkheid van de Vader: Joh.14:3; Hand.l:11; l Thess.4:16; Openb.l:7; Matt.l6:27;24:30; Mark.8:38; 13:26; Dan.7:13. Dat bij Zijn komst, het koninkrijk en heer­schappij onder de gehele hemel Hem gegeven zullen worden en de heiligen des Allerhoogste, die het voor altijd zouden bezitten, zelfs voor alle eeuwigheid: Dan.7:14,18,22,27; Matth.25:34; Luk,12:32; 19:12,15; 22:29; 1 Cor.9:25; 2 Tim.4:1,8; Jac.1:12; 2 Petr.5:4.
Dat zoals de oude wereld omkwam door de zondvloed, de aarde die nu is, bestemd is voor het vuur om te smelten in hoge hitte bij Christus komst, waarna, overeenkomstig de belofte zij de nieuwe aarde wordt, waarin voor eeuwig gerechtigheid zal zijn: 2 Petr.3:7-10; Jes. 65:17-19; Openb.21:22. Dat bij Zijn komst, de lichamen van al de rechtvaardige doden opgewekt zullen worden en al de rechtvaardige levenden veranderd worden van vergankelijkheid tot onvergankelijkheid, van een sterfelijke tot een onsterfelijke toestand; dat zij tezamen gebracht worden om de Here te ontmoeten in de lucht, en met Hem zullen heersen voor eeuwig in de herschapen wereld: 1 Cor.15:20,23,49,51-53; Phil.3:20,21; 1 Thess.4:14-17; l Joh.3:2. En dat de strijd voor Zion dan geëindigd zal zijn, haar kinderen zullen bevrijd zijn van slavernij en de macht van de verzoeker, en de heiligen zullen allen in liefde voor God staan, zondeloos, zonder vlek of rimpel: Jes.34:8; 40:2; 41:10-12; Rom.8:21-28; l Cor.1:7,8; 4:14; 15:54,56; Eph.5:27; Col.1:22; l Thess.3:13; Hebr.2:13-15; Jud.24; Openb.20:l-6.
Dat de lichamen van de goddelozen dan alle vernietigd zullen worden, en hun geest in gevangen­schap blijft tot hun opstanding en veroordeling: Ps.1:3; 97:3; Jes. 60:15,16; 24:21,22; Dan.7:10; Mal.4:1; Matt.3:12; Joh.25:29; Hand. 24:15; l Cor.3:13; l Thess.5:2,3; 2 Thess.1:7-9; l Pet. 1:7; 2 Petr.3:7,10; Jud.6,7,14,15; Openb.20:3,13-15. En dat wanneer de aarde dan herschapen is, de rechtvaardigen opgewekt, en de goddelozen vernietigd, het konink­rijk van God gekomen zal zijn, wanneer Zijn wil geschieden zal, zowel op aarde als in de hemel; en dat de zachtmoedigen het beërven zullen, en het koninkrijk van de heiligen wordt; Ps.37:9-11,22,28,29,34; Spr.2:21,22; 10:30; Jes.40:21; Matth.5:5; 6:10.
Het enige duizendjarig rijk dat ik in het Woord van God vond, was de duizend jaren die tussen de eerste opstan­ding en de opstanding van de rest van de doden komt, zoals berekend staat in het twintigste hoofdstuk van Openbaring; en de herschepping van de aarde: Openb.20:2-7; dat tot Christus' komst, en het einde van de wereld, de rechtvaardigen en goddelozen tezamen voortgaan op de aarde, en dat de hoorn van het Pausdom krijg zal voeren tegen de heiligen tot Zijn verschijning en koninkrijk, wanneer het vernietigd zal worden door de glans van Christus' komst; zodat er geen bekering kan zijn van de wereld voor de wederkomst: Matth.13:37-43; 24:14; Dan.7:21,22; 2 Thess.2:8; en dat als de nieuwe aarde waarin gerechtigheid woont, gelokaliseerd is door Petrus na de reiniging door het vuur, en door hem verklaard is als dezelfde waarnaar we zoeken, (volgens de belofte van Jesaja 65:17, en dezelfde is die Johannes in een visioen zag na het voorbijgaan van de vorige hemelen en aarde) daaruit moet noodzakelijkerwijs volgen dat de verschillende delen van de Schrift, die naar de duizendjarige staat verwijzen hun vervul­ling moeten vinden na de opwekking van al de heiligen die in Jezus ontslapen zijn. 2 Petr.3; Jes.65:17; Openb.21:22. Ik vond ook, dat de beloften aangaande Israëls herstel volgens de apostel op allen die van Christus zijn, - van toepassing zijn als op Abraham's zaad en naar de belofte erfgenamen, en dat het aandoen van Christus hen tot Abrahams zaad maakt. Rom.2:14,15; 4:13; 9:6; 10:12; 11:17; Gal.3:29; Eph.2:14,15.
Toen was ik tevreden, daar ik afdoende bewijs vond om de persoonlij­ke wederkomst, die plaats zou vinden voor de duizend jaren, te bewijzen, dat alle gebeurtenissen (die vervuld moeten worden) waarnaar de kerk zoekt (in het millennium) vóór de advent, en daarop volgend moeten plaatsvinden; en dat, tenzij er andere onvervulde profetieën zijn, de komst van de Heer, in plaats van ernaar uitgezien wordt in de verre toekomst, een voortdurend te verwachten gebeurtenis kan zijn.
Bij het onderzoeken van de profetieën op dat punt, vond ik dat slechts vier universele monar­chieën overal gepredikt worden in de Bijbel, om het opzetten van Gods eeuwig koninkrijk vooraf te gaan; dat drie van hen voorbijgegaan zijn -Babyion, Medo-Perzië, en Griekenland - en dat de vierde - Rome reeds zijn laatste fase was ingegaan, de toestand waarin dit moest verkeren wanneer de steen, uit de berg uitgehouwen zonder handen, het beeld aan de voeten zal treffen, en alle koninkrijken van de wereld in stukken zal breken. Het was mij niet mogelijk om enige voorzegging te vinden van gebeurtenissen die enige duidelijke bewijzen zouden opleveren van hun vervulling vóór de taferelen die de komst zouden inluiden. En bij het vinden van al de tekenen der tijden, en de tegenwoordige toestand van de wereld, om harmonieus te vergelijken met de profetische beschrijvingen van de laatste dagen, was ik gedwongen om te geloven dat deze wereld de grenzen van de toegewezen tijdsperiode voor het bestaan, bijna had bereikt. Toen ik deze tekenen beschouwde, kon ik geen andere conclusie trekken.
"Een ander soort van bewijs dat levendig mijn geest trof, was de chronologie van de Schriften. De Bijbel verder bestuderend vond ik verschillende chronologische perioden die zich, voor zover ik het begreep, uitstrekten tot de komst van de Heiland. Ik vond, dat de voorzegde gebeurtenissen die in het verleden in vervulling gingen, dikwijls plaats hadden binnen een gegeven tijd. De honderdtwintig jaar tot aan de zondvloed, Gen.6:3; de zeven dagen die het voorafgingen, met veertig dagen van voorzegde regen, Gen.7:4; de vierhonderd jaar van de omzwer­vingen van Abrahams zaad, Gen.l5:13; de drie dagen van de dromen van de schenker en de bakker; Gen.40:12-20; de zeven jaren van de Pharao, Gen.41:28-54; de veertig jaar in de woestijn, Num.14:34, de drie en een half jaar van hongersnood, l Kon.17:1; de vijf en zestig jaren tot het verbreken van Ephraim, Jes.7:8; de zeventig jaren gevangenschap, Jer.25-:11; Nebukadnezzar's zeven tijden, Dan.4:13-16; en de zeven weken, tweeënzestig weken, en de ene week, samen zeventig weken, bestemd voor de Joden, Dan.9:24-27; de gebeurtenissen beperkt door deze tijden waren slechts een zaak van profetie, en werden vervuld in overeenstemming met de voorzeggingen.
"Wanneer ik daarom de 2300 profetische dagen, die de lengte van het visioen voor de Perzen tot het eind van het vierde koninkrijk markeerde, de zeven tijden voortduring van de verstrooiing van Gods volk, en de 1335 profetische dagen tot het staan van Daniël in zijn lot, alles blijkbaar uitstellend tot de komst, met andere profetische perioden, kon ik ze slechts beschouwen als "de tijden voordien aangewezen", die God geopen­baard had 'aan Zijn dienstknechten, de profeten.' Daar ik volmaakt over­tuigd was dat 'alle Schrift gegeven door inspiratie van God heilzaam is’, -dat het nooit kwam door de wil van een mens, maar geschreven werd door heilige mensen door de Heilige Geest bewogen, en geschreven tot onze lering, zodat wij, door geduld en troost van de Schriften, hoop mochten hebben, - ik kon slechts de chronologische gedeelten van de Bijbel be­schouwen als eveneens een deel van het Woord van God, en evenveel rechthebbend op onze ernstige overdenking, als ieder ander deel van de Schriften.
"Ik voelde daarom, dat in het trachten te begrijpen wat God in Zijn genade het juist had gedacht om ons te openbaren, ik geen recht had om aan de profetische perioden voorbij te gaan. Ik zag dat, waar de voorzegde gebeurtenissen in profetische dagen in vervulling moesten gaan verlengd werden over omstreeks meerdere letterlijke jaren; waar God in Num. 14:34 en Ezech.4:4-6, had bestemd elke dag voor een jaar; waar de zeventig weken tot de Messias vervuld waren in 490 jaar, en de 1260 profetische dagen van de pauselijke overheersing in 1260 jaren; en deze profetische dagen zich uitstrekten tot de Advent, gegeven waren in samenhang met symbolische profetie, kon ik de tijd slechts beschouwen als symbolisch, en als vastgesteld elke dag voor een jaar, in overeenstemming met de in­zichten van al de standaard Protestantse commentaren. Als wij dan enige aanwijzing konden verkrijgen omtrent hun begintijd, begrijp ik dat wij geleid zouden worden tot de waarschijnlijke tijd van hun afloop; en als God ons geen nutteloze openbaring zou geven; beschouw ik ze als ons te plaatsen in de tijd dat wij verwachtingsvol mogen uitzien naar de komst van Hem Die uitblinkt boven tienduizend, Degene Die geheel en al lieflijk is.
"Uit een verdere studie van de Schriften concludeerde ik dat zeven tijden en heidense overheersing beginnen moet wanneer de Joden ophou­den een onafhankelijk volk te zijn, bij de gevangenname van Manasse, wat de beste geschiedkundigen bepalen op 677 v.Chr.; dat in de 2300 dagen begonnen met de zeventig weken, die de beste geschiedkundigen dateren van B.C.457; en dat de 1335 dagen, beginnend met de wegname van het dagelijkse, en het stopzetten van de verwoestende gruwel die verlatenheid nalaat, Dan.12:11, moesten gedateerd worden vanaf en het opzetten van de pauselijke overheersing, na het wegnemen van Heidense gruwelijkhe­den, en die, volgens de beste historici die ik kon consulteren, gedateerd moet worden omstreeks 508 AD.
Van al deze profetische perioden de verscheidene data berekend, zouden wij allen tezamen eindigen omstreeks AD. 1843. Zo werd ik dus gebracht in 1818 bij het beëindigen van mijn tweejarige studie van de Schriften, tot de plechtige conclusie, dat in ongeveer vijfentwintig jaar vanaf die tijd al de zaken van onze tegenwoor­dige toestand zouden aflopen; dat de trots en macht, pracht en ijdelheid, boosheid en onderdrukking, tot een einde zou komen; en dat in de plaats van de koninkrijken van deze wereld het vredige en langgewenste koninkrijk van de Messias gevestigd zou worden onder de gehele hemel; dat, in omstreeks vijfentwintig jaar, de heerlijkheid des Heren geopenbaard zou worden, en alle vlees tezamen dat zou zien, - de woestijn uitbottend en bloeiend als een roos, de dennenboom komt op in plaats van doornen, en in plaats van een doornstruik, de myrtheboom, - de vloek is weggedaan van de aarde, de dood is vernietigd, beloning gegeven aan de dienstknech­ten Gods, de profeten en heiligen, en degenen die Zijn Naam vrezen, en vernietiging voor wie de aarde vernietigen.
"Ik behoef niet te zeggen dat vreugde mijn hart vervulde bij het vooruitzien naar die vreugdevolle toekomst. Er was een diep verlangen in mijn ziel om deel te nemen in de vreugde van de verlosten. De Bijbel was voor mij nu een nieuw boek. Het was inderdaad een feest; alles wat duister was, geheimzinnig en obscuur voor mij in zijn leer, werd van mijn geest verdreven voor het klare licht dat nu daagde van de heilige bladzijden, en o, hoe helder en heerlijk bleek de waarheid! Al de tegenstellingen en tegenstrijdigheden die ik tevoren in het Woord zag, waren weg; en of­schoon er vele delen waren waarover ik nog niet voldaan was, had ik geen volledig begrip, doch zoveel licht had eruit gestraald tot verlichting van mijn tevoren verduisterde geest, dat ik het een heerlijkheid vond de Schriften te bestuderen waarvan ik eerder niet verondersteld had zoveel van de leringen te krijgen. Ik begon de studie zonder te verwachten de tijd van de komst van de Here te vinden, en kon eerst nauwelijks het resultaat geloven waartoe ik gekomen was; maar het bewijs was zo overtuigend dat ik het resultaat niet kon negeren. Ik was bijna tevreden met mijn conclu­sies, en begon te wachten, en toe te kijken, te bidden voor de komst van de Heiland."
Het bovenstaande zijn de gevolgtrekkingen waartoe hij kwam op het algemene onderwerp van de profetie; maar zijn inzichten op andere schriftuurlijke onderwerpen kunnen niet oninteressant zijn in dit verband. Zijn algemene theologische opvattingen kunnen afgeleid zijn van zijn aansluiting bij de Calvinistische Baptisten kerk als de ene meest passend bij zijn geloof. Maar hij heeft tussen zijn papieren, een onbeëindigd compendium van zijn geloof, gedateerd, en vastgehecht aan het volgende certificaat, als volgt:
Sylvester Bliss, Memoirs of William Miller, p. 68-77