06-C Zoeken naar wijsheid van God
Bij de zojuist genoemde gelegenheid deelde de engel Gabriël aan Daniël
alle instructies mee die hij op dat moment verwerken kon. Enkele jaren
later echter wenste de profeet meer te weten van de onderwerpen die nog
niet ten volle verklaard waren, en zocht opnieuw licht en wijsheid van
God. “In die dagen bracht ik, Daniël, drie volle weken door met rouw
bedrijven; smakelijke spijzen at ik niet, vlees noch wijn kwamen in mijn
mond en ik zalfde mij in het geheel niet... Toen sloeg ik mijn ogen op en
zie, daar zag ik een man in linnen gekleed en de lendenen omgord met
goud van Ufaz. Zijn lichaam was als turkoois, zijn gelaat schitterde gelijk
de bliksem, zijn ogen waren als vurige fakkels, zijn armen en voeten glanzend
van gepolijst koper, en het geluid van zijn woorden als het gedruis
van een menigte.” (Dan.10:2-6).
Deze beschrijving komt overeen met die van Johannes toen Christus hem
verscheen op het eiland Patmos. Niemand minder dan de Zoon van God
verscheen aan Daniël. Onze Heer komt met een andere hemelse boodschapper
om Daniël te leren wat er in de laatste dagen zou plaats vinden.
De grote waarheden die de Verlosser der wereld openbaarde, zijn voor hen
die zoeken naar de waarheid als naar verborgen schatten. Daniël was een
man op leeftijd. Zijn leven had hij doorgebracht te midden van de verleidingen van een heidens hof, terwijl zijn geest belast werd met de belangen
van een groot rijk. Toch wendde hij zich af van dit alles om zijn ziel voor
God te verootmoedigen en kennis te verkrijgen van de bedoelingen van
de Allerhoogste. In antwoord op zijn smekingen werd licht van de hemel
gegeven aan hen, die in de laatste dagen zouden leven. Met welk een ernst
moeten wij dan God zoeken, opdat Hij ons verstand zou kunnen openen
om de waarheden te verstaan die ons vanuit de hemel gebracht worden.
“Alleen ik, Daniël, zag dit gezicht, maar de mannen die bij mij waren,
zagen het niet; doch een grote schrik overviel hen, zodat ze vluchtten en
zich verborgen... Er bleef in mij geen kracht meer; alle kleur week van
mijn gelaat, en ik had geen kracht meer over.” (vs.7,8). Allen die waarlijk
geheiligd zijn, zullen een soortgelijke ondervinding hebben. Hoe meer ze
zien van de grootheid, de heerlijkheid en de volmaaktheid van Christus,
des te duidelijker zullen ze hun eigen zwakheid en onvolmaaktheid zien.
Ze zullen niet geneigd zijn te beweren een zondeloos karakter te hebben.
Dat wat hen juist en geschikt voorkwam zal in tegenstelling met de zuiverheid
en de heerlijkheid van Christus, hen nu voorkomen als waardeloos
en verderfelijk. Juist wanneer mensen van God gescheiden zijn, als
ze een onvolkomen begrip van Christus hebben, zullen ze zeggen: “Ik ben
zondeloos; ik ben heilig.”
Gabriël verscheen nu aan de profeet, en richtte zich aldus tot hem: “Daniël,
gij zeer beminde man, let op de woorden die ik tot u spreek en ga
rechtop staan, want nu ben ik tot u gezonden. Toen hij dit tot mij sprak,
stond ik bevende op. En hij zeide tot mij: Vrees niet, Daniël want van de
eerste dag af, dat gij uw hart er opgezet had om inzicht te verkrijgen en om
u voor uw God te verootmoedigen, zijn uw woorden gehoord, en ik ben
gekomen op uw woorden.” (vs.11,12).