05-B "Mijn God heeft Zijn engel gezonden"
Vroeg in de morgen haastte de vorst zich naar de leeuwenkuil en riep:
“Daniël, gij dienaar van de levende God, heeft uw God, die gij zo volhardend dient, u van de leeuwen kunnen bevrijden?” (vs.21). De stem van de
profeet gaf ten antwoord: “O koning, leef in eeuwigheid! Mijn God heeft
Zijn engel gezonden en de muil der leeuwen toegesloten, en ze hebben
mij geen kwaad gedaan, omdat ik voor Hem onschuldig ben bevonden;
maar ook tegen u, o koning, heb ik geen misdaad begaan. Toen werd de
koning ten zeerste verheugd, en hij gaf bevel dat men Daniël uit de kuil
zou optrekken; Daniël werd uit de kuil opgetrokken, en geen letsel werd
aan hem gevonden, omdat hij op zijn God had vertrouwd.” (vs.23,24). Zo
werd de dienstknecht Gods bevrijd. En de val, die zijn vijanden voor hem
gezet hadden, werd hun eigen ondergang. Op bevel van de koning werden
ze in de kuil geworpen en onmiddellijk door de leeuwen verslonden.