04-C In aanwezigheid van de oneindige
Plotseling werd het gelaat van de koning bleek van schrik. Zijn ogen waren gericht op de vlammen, en terwijl hij zich wendde tot zijn raadsheren,
zei hij: “Hebben we niet drie mannen gebonden in het vuur geworpen?”
Het antwoord luidde, “Zeker o koning.” En nu riep de vorst uit: “Zie, ik
zie vier mannen vrij wandelen in het midden van het vuur, en ze hebben geen letsel, en het uiterlijk van de vierde gelijkt op dat van een zoon
der goden.” (vs.24,25). Wanneer Christus zich aan mensenkinderen openbaart, spreekt een onzichtbare macht tot hun zielen. Ze voelen de aanwezigheid van de Oneindige. Koningen en edelen beven voor Zijn majesteit
en erkennen dat de levende God ver boven alle aardse macht staat.
Vol zelfverwijt en schaamte riep de koning uit: “Gij dienaars van de allerhoogste God, treedt naar buiten.” (vs.26). Ze gehoorzaamden en vertoonden zich zonder letsel aan die grote menigte. Zelfs geen brandlucht
hing aan hun kleding. Dit wonder bracht een volkomen verandering bij
het volk tot stand. Het grote gouden beeld, zo demonstratief neergezet,
was vergeten. De koning vaardigde een besluit uit, dat een ieder die kwalijk sprak van de God van deze mannen, ter dood zou worden gebracht,
“omdat er geen andere God is, die zo verlossen kan.” (vs.29).