You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

De twee kronen

 

In het visioen, dat mij op 25 oktober 1861 in Battle Creek, Michigan, werd gegeven, werd mij deze aarde getoond, die donker en somber was. De engel zei: 'Kijk goed!' Toen werd mij de mensen op aarde getoond. Sommigen werden door engelen van God omgeven, anderen verkeerden in volslagen duisternis, ingesloten door slechte engelen. Ik zag hoe een arm uit de hemel reikte, die een gouden scepter vasthield. Bovenop de scepter stond een kroon die bezet was met diamanten. Iedere diamant straalde licht uit, zuiver, helder en wonderschoon. Op de kroon stonden de woorden gegraveerd: 'Allen die mij behalen zijn gelukkig, en zullen het eeuwige leven ontvan­gen.'

 

Onder deze kroon was nog een scepter, en daarop was ook een kroon geplaatst, die in het midden juwelen, goud en zilver had, waardoor enig licht werd gereflecteerd. Het opschrift op de kroon luidde: 'Aardse schatten. Rijkdom is macht. Allen die mij verwerven hebben eer en faam.' Ik zag hoe een grote menigte naar voren stroomde om deze kroon te bemachtigen. Sommigen schenen in hun gretigheid alle redelijkheid verloren te zijn. Zij duwden elkaar, verdrongen degenen die zwakker waren dan zij, en liepen degenen die in haast ten val gekomen waren onder de voet. Velen grepen gretig de schatten in de kroon en hielden die stevig vast. Het haar van sommigen was zo wit als zilver, en hun gelaat was gerimpeld van zorgen en smart. Aan hun eigen familie, been van hun gebeente en vlees van hun vlees, schonken zij geen aandacht, maar toen deze smekende blikken op hen richt­ten, hielden zij hun schatten nog steviger vast, alsof zij bang waren dat zij er wat van zouden kwijtraken, of met hen zouden moeten delen. Zij richtten hun gretige ogen vaak op de aardse kroon, en telden nogmaals de schatten die ermee samenhingen. Er begon zich hebzucht en ellende in die menigte af te tekenen, en zij keken begerig naar de schatten die daar lagen, maar sommigen wendden zich met een gevoel van hopeloosheid af, toen de sterkeren de zwakkeren overweldigden en terug dreven. Toch wilden zij het niet zomaar opgeven, en een menigte van zieken, zwakken en bejaarden trachtte toch nog door te dringen tot de aardse kroon. Sommigen stierven tijdens hun poging die te bereiken. Anderen kwamen om op het moment dat zij die aanraakten. Velen hadden hem net gegrepen, toen zij stierven. De dode lichamen stapel­den zich op, maar toch rende de massa al struikelend door, terwijl zij de mensen die gevallen waren en de lijken van hun makkers vertrapten. Iedereen die naar de kroon reikte bezat er een deel van, en kreeg een daverend applaus van een gezelschap dat er om heen stond en geïnteresseerd stond toe te kijken.

 

Een grote menigte slechte engelen hadden het druk. Satan stond in hun midden, en allemaal keken zij met uiterste voldoening naar de mensenmassa die worstelde om de kroon te bemachtigen. Hij scheen in het bijzonder bekoord te zijn door degenen die tot het uiterste gingen om die te pakken te krijgen. Velen die trachtten deze aardse kroon in hun bezit te krijgen, waren belijdende Christenen. Sommigen van hen schenen een beetje licht te hebben. Zij keken begerig naar de hemelse kroon, en vaak waren zijn verrukt door de schoonheid ervan, maar toch hadden zij geen echt besef van zijn waarde en heerlijkheid. Terwijl zij met een hand slap naar de hemelse kroon reikten, strekten zij gretig hun andere hand uit naar de aardse, vastbeslo­ten om die te bemachtigen, en in hun ijver de aardse kroon te krijgen, verloren zij het hemelse uit het oog. Zij kwamen in het donker terecht, maar graaiden toch wanhopig om zich heen om de aardse kroon te bemachti­gen. Sommigen kregen een afschuw van het gezelschap dat die kroon zo gretig wilde; zij schenen te beseffen in welk een gevaar zij verkeerden, en namen er afstand van, en gingen naarstig op zoek naar de hemelse kroon. Het gelaat van zulke mensen veranderde spoedig van donker naar licht, van somber naar blijmoedig en een heilige vreugde.

           

Toen zag ik hoe een gezelschap zich door de mensenmassa heendrong, terwijl zij hun ogen bewust gericht hielden op de hemelse kroon. Terwijl zij zich met oprechte gevoelens een weg baanden door de wanordelijke menigte, werden zij door engelen begeleid, die de weg voor hen vrij maakten zodat zij verder konden. Naarmate zij dichter bij de hemelse kroon kwamen, begon het licht dat deze uitstraalde hen te beschijnen en te omgeven, en verjoeg de duisternis; het werd steeds duidelijker en helderder, totdat zij veranderd schenen te zijn en op de engelen leken. Zij wierpen zelfs niet één achteloze blik op de aardse kroon. Degenen die het aardse najaagden, bespotten hen en gooiden zwarte ballen naar hen. Deze richtten geen schade aan, omdat hun ogen gericht waren op de hemelse kroon, maar degenen die hun aandacht op de zwarte ballen richtte, werden erdoor besmet. Het volgende Schriftgedeelte werd mij voorgehouden:

 

Mattheüs 6:19-24: "Verzamelt u geen schatten op aarde, waar mot en roest ze ontoonbaar maken en waar dieven inbreken en stelen; maar verzamelt u schatten in de hemel, waar noch mot noch roest ze ontoonbaar maakt en waar geen dieven inbreken of stelen. Want, waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn. De lamp van het lichaam is het oog. Indien dan uw oog zuiver is, zal geheel uw lichaam verlicht zijn; maar indien uw oog slecht is, zal geheel uw lichaam duister zijn. Indien nu wat licht in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis! Niemand kan twee heren dienen, want hij zal òf de ene haten en de andere liefhebben, òf zich aan de ene hechten en de andere minachten; gij kunt niet God dienen èn Mammon."

 

Toen werd hetgeen ik gezien had als volgt verklaard: De menigte die zo gretig de aardse kroon trachtte te bemachtigen, waren degenen die de schatten van deze wereld liefhebben, en misleid en gestreeld worden door de kortstondige bekoringen ervan. Sommigen, zo zag ik, die beleden volgelingen van Jezus te zijn, zijn zo ambitieus in het verkrijgen van aardse schatten, dat zij hun liefde voor de hemel verliezen, zich als de wereld gaan gedragen en door God ook gezien worden als van de wereld. Zij belijden de onsterfelijke kroon na te jagen, een schat in de hemel, maar zij houden zich voornamelijk bezig met het verkrijgen van aardse schatten, waar hun belang­stelling dan ook naar uit gaat. Zij die hun schatten in deze wereld hebben en de rijkdommen daarvan liefhebben, kunnen niet van Jezus houden. Zij kunnen denken dat zij goed zitten, en hoewel zij als een vrek aan hun bezittingen vasthouden, kan hun niet duidelijk gemaakt worden dat zij meer van hun geld houden dan van het werk voor de waarheid of de hemelse schat.

 

"Indien nu wat licht in u is, duisternis is, hoe groot is dan de duisternis!" Er was een punt in hun leven, dat het licht dat zij kregen, niet werd gekoesterd en het donker werd. De engel zei: 'Men kan niet de schatten van de aarde liefhebben en aanbidden, en toch de ware rijkdom bezitten.' Toen de jongeling bij Jezus kwam en tegen Hem zei: "Meester, wat voor goed moet ik doen om het eeuwige leven te verwerven?" Jezus stelde hem voor de keus, afstand te doen van zijn bezittingen en het eeuwige leven te hebben, of ze vast te houden en dat te verliezen. Zijn rijkdommen waren voor hem van grotere waarde dan de hemelse schat. De voorwaarde dat hij afstand moest doen van zijn schatten en ze aan de armen geven om een volgeling van Christus te worden en het eeuwige leven te hebben, bekoelde zijn verlangen, en hij ging bedroefd heen.

 

Degenen die mij getoond werden, die luid aandrongen op de aardse kroon, waren degenen die geen middel schuwen om rijkdom te vergaren. Op dat punt aangekomen zijn zij hun verstand kwijt. Hun hele denken en al hun energie is gericht op het verkrijgen van aardse rijkdommen. Zij lopen over de rechten van anderen, en houden het loon achter van de arme en huurling. Als zij voordeel kunnen behalen ten koste van hen die armer en minder geslepen zijn dan zij, om zo hun rijkdom te vergroten, dan zullen zij geen moment aarzelen om hen te onderdrukken en hen zelfs tot de bedelstaf te brengen.

 

De mensen van wie het haar wit was van ouderdom, en van wie het gezicht was gerimpeld door zorgen, maar toch gretig graaiden naar de schatten die met de kroon samengingen, waren de bejaarden die nog slechts enkele jaren voor hen hadden. Toch deden zij nog alles wat zij konden om hun aardse schatten veilig te stellen. Hoe dichter zij bij het graf kwamen, des te wanhopiger zij er aan vast hielden. Hun eigen familie werd er niets van gegund. De leden van hun eigen familie moesten zelfs boven vermogen zwoegen om een beetje geld bij elkaar te krijgen. Zij gebruikten het niet voor het welzijn van anderen, maar deden er zelf ook niets mee. Het was voor hen voldoende te weten dat zij het hadden. Wanneer hun de plicht wordt voorgehouden de behoeften van de armen te lenigen en Gods werk te onder­steunen, gaan zij bedroefd heen. Zij zouden graag de gaven van het eeuwige leven in ontvangst willen nemen, maar willen niet dat het hun iets kost. De voorwaarden zijn hun te hoog. Abraham zou God zelfs zijn enige zoon niet hebben onthouden. Uit gehoorzaamheid aan God zou hij dit kind der belofte gemakkelijker hebben opgeofferd dan velen bereid zijn sommige van hun aardse schatten op te geven.

 

Het was pijnlijk te zien hoe degenen die rijp hadden moeten worden voor de heerlijkheid, en elke dag meer geschikt hadden kunnen zijn voor de onsterfelijkheid, al hun krachten aanwendden om hun aardse schatten te behouden. Ik zag dat zulke mensen de hemelse schat niet konden waarderen. Hun sterke verlangen naar het aardse maakt dat zij door hun werken aantonen dat zij de hemelse erfenis niet voldoende hoog achten om daar enig offer voor te brengen. De "jongeling" liet een bereidwilligheid zien om de geboden te onderhouden, maar toch zei onze Heer hem dat het hem nog aan één ding ontbrak. Hij verlangde naar het eeuwige leven, maar hield meer van zijn bezittingen. Velen misleiden zichzelf. Zij hebben niet naar de waarheid gezocht als naar verborgen schatten. Zij wenden hun krachten niet op de beste manier aan. Hun denken, dat verlicht had kunnen zijn door het hemelse licht, is verward en zorgelijk. "De zorgen van de wereld en het bedrog van de rijkdom en de begeerten naar al het andere komen erbij en verstikken het woord en het wordt onvruchtbaar." 'Zulke mensen,' zei de engel, 'hebben geen verontschuldiging.' Ik zag hoe het licht bij hen afnam. Zij hadden niet het verlangen om de ernstige en belangrijke waarheden voor deze tijd te begrijpen, en dachten dat het ook wel goed ging zonder deze te begrijpen. Hun licht ging uit, en zij tastten in het duister.

 

De menigte zieken en zwakken die naar de aardse kroon streven, zijn degenen wier schatten in deze wereld liggen, en alleen daarvoor hebben zij belangstelling. Hoewel zij van alle kanten teleurgesteld worden, zullen zij hun belangstelling niet op de hemel richten, om daar een schat en tehuis veilig te stellen. Zij mislukken in het aardse, en terwijl zij hiermee doende zijn, lopen zij het hemelse mis. Ondanks de teleurstelling en een ongelukkig leven en ellendige dood van degenen die zich helemaal richten op het vergaren van aardse rijkdommen, volgen anderen dezelfde koers. Zij rennen als gekken voort, zonder te letten op het miserabele einde van degenen wier voorbeeld zij volgen.

 

Degenen die de kroon bereikten, er deel aan hadden en applaus ontvingen, zijn zij die bereiken wat het hele doel van hun leven is geweest --- rijkdom. Zij krijgen de eer die de wereld geeft aan degenen die rijk zijn. Zij zijn van invloed in de wereld. Satan en zijn slechte engelen zijn tevreden. Zij weten dat zulke mensen van hun zijn, en dat zolang zij in rebellie tegen God leven, zij Satans machtige handlangers zijn.

 

Degenen die een afschuw kregen van het gezelschap dat naar de aardse kroon graaide, zijn degenen die het leven en einde hebben gezien van al degenen die streven naar aardse rijkdommen. Zij zien in dat zulke mensen nooit tevreden zijn, en zij worden verontrust en nemen afstand van die ongelukkige groep mensen, en gaan op zoek naar de ware en duurzame rijkdom­men.

 

Degenen die zich door de massa heendringen naar de hemelse kroon, begeleid door heilige engelen, zijn Gods getrouwe volk, zo werd mij getoond. Engelen gaan hen voor, en zij worden met gedrevenheid geïnspireerd door te zetten om de hemelse schat te verkrijgen.

 

De zwarte ballen die naar de heiligen gegooid werden, waren de afschuwelijke leugens die werden rondverteld over Gods volk door hen die het heerlijk vinden om te roddelen. Wij moeten onze uiterste best doen om een smetteloos leven te lijden, en ons van elke schijn van het kwaad te onthouden, waarna het onze plicht is vrijmoedig voort te gaan en geen aandacht meer te schenken aan de afschuwelijke leugens van de slechte mensen. Terwijl de ogen van de rechtvaardigen gericht zijn op de onschatba­re hemelse rijkdom, zullen zij steeds meer als Christus worden, en zo zullen zij hervormd worden en geschikt worden gemaakt om in de hemel opgenomen te worden. Testimonies 1. p347-345

 

De toekomst

 

Tijdens de verheerlijking werd Jezus door Zijn Vader verheerlijkt. Wij horen Hem zeggen: "Nu is de Zoon des mensen verheerlijkt en God is in Hem verheerlijkt." Zo kreeg hij voor Zijn verraad en kruisiging kracht voor Zijn laatste vreselijke lijden. Wanneer de leden van het lichaam van Christus de tijd van hun laatste conflict naderen, "een tijd van benauwd­heid voor Jakob," zullen zij groeien in Christus en deel hebben aan Zijn geest. Wanneer de derde engelenboodschap uitgroeit tot een luide stem, en wanneer het afsluitende werk gepaard gaat met grote kracht en heerlijkheid, zal het getrouwe volk van God deel hebben aan die heerlijkheid. Het is de late regen die hen doet herleven en hun kracht geeft om de tijd van de benauwdheid door te komen. Hun gezicht zal stralen van heerlijkheid vanwege het licht dat de derde engel met zich meebrengt.

 

Ik zag dat God Zijn volk in de tijd van de benauwdheid op wonderbaar­lijke wijze zal bewaren. Zoals Jezus in de hof Zijn ziel in smart uitstort­te, zullen ook zij welgemeend roepen en dag en nacht smeken om verlossing. Het decreet zal worden uitgevaardigd, dat zij af moeten zien van de Sabbat uit het vierde gebod, en de eerste dag moeten eren, omdat zij anders hun leven zullen verliezen. Zij zullen echter niet zwichten en de Sabbat van de Heer met voeten treden, en een instelling van het pausdom eren. Satans legioenen van slechte engelen en mensen omgeven hen en zij juichten, omdat er geen mogelijkheid voor hen scheen te zijn om te ontkomen. Middenin hun verrukking en overwinningsroes wordt echter plotseling de ene na de andere meest luide donderslag gehoord. De hemelen zijn zwart geworden, en worden slechts nog verlicht door bliksemschichten en de vreselijke heer­lijkheid van de hemel, als God Zij stem laat klinken vanuit Zijn heilige woonplaats.

 

De grondvesten van de aarde schudden; gebouwen wankelen en storten met daverend geweld in. De zee kolkt als een kokende pot, en de hele aarde is in een vreselijke beroering. De gevangenschap van de rechtvaardigen neemt een keer, en lieflijk maar ernstig fluisteren zij tot elkaar: 'Wij worden bevrijd. Het is de stem van God.' Met diep ontzag luisteren zij naar de woorden die de stem uitspreekt. De slechte mensen horen de woorden van de stem van God ook, maar zij begrijpen ze niet. Zij vrezen en beven, terwijl de heiligen juichen. Satan en zijn slechte engelen en mensen, die zo verrukt waren dat zij het volk van God in hun macht hadden, zodat zij hen van de aarde konden verdelgen, zijn getuige van de heerlijkheid die gegeven wordt aan hun die de heilige wet van God hebben geëerd. Zij zien hoe het gezicht van de rechtvaardigen wordt verlicht en hoe zij het gelijkenis van Jezus uitstralen. Degenen die de heiligen zo graag hadden verdelgd, kunnen de heerlijkheid die op de verlosten rust, niet verdragen en zij vallen als dood ter aarde. Satan en zijn slechte engelen vluchten weg van de aanwezigheid van de verheerlijkte heiligen. Hun macht om hen dwars te zitten is voorgoed verdwenen.  (Testimonies 1, p354 E.G.White)