You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

"Christus en de wet" (4)

 Bijbelstudie nr. 4.

De basis van de les van deze avond is de tweede heft van het derde hoofdstuk van de Romeinenbrief, te beginnen bij vers 19: ,,Nu weten wij, dat de wet, bij al wat zij zegt, tot hen spreekt die onder de wet zijn, opdat alle mond gestopt en de gehele wereld strafwaardig worde voor God."

 

Vers 21-23 bevat in beknopte vorm, al hetgeen waarover gesproken wordt in de nog resterende verzen van dit hoofd­stuk. In de rest van het hoofdstuk wordt het voorafgaande verder uiteengezet. In dit hoofdstuk bevindt zich het hoog­tepunt van de gedachte van de gehele brief. In het eerste deel van dit hoofd­stuk wordt de nadruk gelegd op het feit, dat God' geen onderscheid maakt tussen personen; alleen de daden ko­men in aanmerking in het oordeel. Maar ofschoon het waar is, dat de boom gekend wordt aan zijn vruchten, is het eveneens waar, dat het buiten het ver­mogen van de mens ligt, om te oorde­len over de vruchten.

God alleen is rechter. Hij ziet het hart aan, terwijl de mens slechts kan oordelen over het­geen hij ziet; al schijnt het werk mis­schien goed in de ogen der mensen, voor God, die ziet wat geen mens zien kan, wordt het aangemerkt als verdor­ven.

 

Wederom: ,,De rechtvaardige zal door het geloof leven". Hoeveel in het leven van een mens moet rechtvaardig zijn? Alles, ieder ogenblik, want de rechtvaardige zal door het geloof teven. Maar door de werken der wet zal geen enkele daad rechtvaardig zijn. Dat is een hard woord, maar een woord dat geloofd moet worden, want de bijbel zegt het.

 

Voor de wet kan geen enkele daad, die wij doen, rechtvaardig zijn. Door het geloof alleen kan een mens en al zijn daden rechtvaardig zijn. De wet oor­deelt de mens naar zijn werken. De wet is zo onbegrijpelijk groot, dat geen mensenwerk haar hoogte kan bereiken. Daarom kan rechtvaardiging alleen door een middelaar tot stand komen. En die rechtvaardiging behoort rechtmatig toe aan hem, wien het geschonken is op grond van zijn geloof. Het onherboren hart is uitzonderlijk boos, (Jer. 17:9) Uit een boos hart kan alleen het boze voortkomen. Om dus goede werken voort te brengen, moet er een goed hart zijn, en alleen een goed mens bezit een goed hart. Maar omdat allen gezondigd hebben en tekort schieten, zijn alle werken van de mensheid verdorven.

 

De wet zelf is de maatstaf van volmaakte gerechtigheid, maar Christus is de waarheid, de weg en het leven. In Chris­tus is de volmaakte gerechtigheid van de wet, en de genade om de gave van zijn gerechtigheid uit te storten door het geloof. Hiervan zijn de profeten zelf getuigen, want zij predikten rechtvaar­diging in Christus door het geloof.

Als een mens zichzelf tracht te recht­vaardigen door zijn werken stapelt hij slechts onvolmaaktheid op onvolmaakt­heid, totdat hij zoals Paulus alles scha­de acht, wetende dat er geen gerech­tigheid is dan die, door Christus, welke is door het geloof.

 

Er is slechts één ding in deze wereld, waar een mens behoefte aan heeft, en dat is rechtvaardiging - en rechtvaar­diging is een feit, het is geen theorie. Het is het evangelie. Datgene, dat zich niet richt op gerechtigheid, is van geen nut, en niet waard om gepredikt te worden.

Gerechtigheid kan alleen verkre­gen worden door het geloof; hieruit volgt, dat alle dingen, die het waard zijn om gepredikt te worden, zich moe­ten richten op de rechtvaardiging door het geloof.

„Want allen hebben gezon­digd en derven de heerlijkheid Gods". Wij moeten goed begrijpen, dat geen enkele daad, die wij verrichten, goed kan maken, wat in het verleden ligt. Maar het is evenzeer waar, dat wij niet gerechtvaardigd kunnen worden door een daad in het heden, evenmin als wij het verleden weer goed kunnen maken. Wij hebben de gerechtigheid van Chris­tus nodig om het heden te rechtvaar­digen, alsook om de onvolmaakte da­den van het verleden volmaakt te ma­ken. In het geval van de Farizeeër en de tollenaar, ging diegene gerechtvaardigd naar zijn huis die geen vertrouwen stel­de in zijn eigen werken; maar hij die in zichzelf de gerechtigheid veronderstel­de, faalde in de rechtvaardiging. Een­ieder, die erom vraagt, kan deze ont­vangen, maar dan moet hij zich op ge­lijke voet stellen met al die andere zon­daren, en het daar, met hen, ontvangen zeggende:

 

„O, God wees mij, zondaar, genadig". „En worden om niet gerechtvaardigd uit zijn genade, door de verlossing in Chris­tus Jezus". Wat is „verlossing"? Het betekent terugkopen.

Gerechtigheid is een oneindige gave, die gekocht is met een oneindige prijs. Het is een vrije gave aan ons, maar er is reeds voor betaald. Het bloed van Jezus Christus heeft er voor betaald. Wij worden ver­maand om haar grootheid te overden­ken, opdat wij mogen beseffen dat, hoewel hetgeen gedaan moest worden ons begrip te boven gaat, de kracht, waardoor de verlossing tot stand gebracht wordt, eveneens onze kennis te boven gaat.

 

„Om zijn rechtvaardigheid te tonen", om onze zonden weg te doen. Hij is degene die onze zonden wegneemt, en als wij ons aan hem overgeven, zullen zij volkomen kwijt gescholden worden.

 

Christus treft geen schikking, maar zijn gerechtigheid scheidt de zonden uit het verleden kwijt, en houdt het hart In het heden vrij van zonden, zolang zijn gerechtigheid het hart vervult. Geloof is het begin van alle wijsheid; het is het fundament van alle kennis.

Het kind zal nooit iets leren, als het niet gelooft wat verteld wordt. Welnu, als dit met de zichtbare dingen zo is, waar­om kunnen wij dan in geestelijke din­gen niet even logisch zijn? Verlossing komt tot stand door de scheppingskracht van Christus en dat is de reden, waarom ik zo gaarne over­denk, dat hij de schepper van alle din­gen is; want hij die de werelden van­uit het niets tot aanzien bracht, en hij, die alle dingen in stand houdt door het woord zijner kracht, kan door datzelfde woord mij een rein hart scheppen en in stand houden wat hij geschapen heeft. Hem is alle kracht en alle heer­lijkheid. Het is God die het willen en het werken in u volbrengt naar zijn welbe­hagen. „Stellen wij dan door het ge­loof de wet buiten werking? Volstrekt niet; veeleer bevestigen wij de wet."
(E.J. Waggoner)

<1>