You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)
Eerste Geschriften - De beproeving van ons geloof (7) <> Eerste Geschriften - Aan de kleine kudde (8) <> Eerste Geschriften -  De laatste plagen en het oordeel (9)
 

 

Aan de kleine kuddde    (8)
 
Lieve Broeders en Zusters: De Heer heeft mij op de 26e januari 1850 een gezicht gegeven, dat ik u verhalen wil. Ik zag dat sommigen onder Gods volk traag en slaperig en slechts half wakker zijn. Zij beseffen niet in welke tijd zij leven en dat de man met de “bezem”* is binnengekomen  en sommigen in gevaar verkeren van weggevaagd te worden. Ik smeekte Jezus hen te redden en hen nog een weinig langer te sparen en hun hun vreselijk gevaar te doen inzien, opdat zij zich klaar mochten maken, voordat het eeuwig te laat is. De engel zei: “Het verderf komt gelijk een wervelwind.” Ik smeekte de engel om zich te erbarmen over degenen, die deze wereld liefhebben en hen te redden, ook degenen, die gehecht waren aan hun bezittingen en die niet gewillig waren zich er van los te maken en offers te brengen, teneinde de boodschappers sneller voort te helpen op hun weg om de hongerige schapen te voeden, welke omkomen door gebrek aan geestelijk voedsel.

Toen ik arme zielen zag lijden uit gebrek aan de waarheid voor deze tijd en sommigen, die belijden in de waarheid te geloven, de nodige middelen zag terughouden om Gods werk te helpen voortzetten werd de aanblik ervan te pijnlijk voor mij en ik smeekte de engel het gezicht van mij weg te nemen. Ik zag, dat wanneer Gods zaak vroeg om een deel van hun bezittingen, zij, evenals de jonge man, die tot Jezus kwam (Matth. 19:16-22) bedroefd weggingen en dat het dan te laat zou zijn aardse goederen op te offeren en schatten op te leggen in de hemel.

Daarna zag ik de heerlijke Verlosser, schoon en liefelijk, dat Hij het rijk der heerlijkheid verliet en naar deze donkere, eenzame wereld kwam om Zijn kostbaar leven te geven en te sterven, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij verdroeg de wrede spot en geseling, droeg de kroon, van doornen gevlochten en zweette grote droppelen bloed in de hof, toen de last van de zonden der gehele wereld op Hem drukte. De engel vroeg, “Waarvoor?” O, ik zag en begreep, dat het voor ons was, want voor onze zonden heeft Hij dit alles geleden, opdat Hij ons door Zijn dierbaar bloed verzoenen mocht met God!

Toen werden mij weer diegenen getoond, die niet gewillig waren van hun werelds goed te geven om verloren gaande zielen te redden door hun de waarheid te zenden, terwijl Jezus voor de Vader staat, pleitende op Zijn bloed, Zijn lijden en Zijn dood voor hen en dat terwijl Gods boodschappers wachten en gereed staan om de zaligmakende waarheid tot hen te brengen, opdat zij verzegeld kunnen worden met het zegel van de levende God. Het is moeilijk voor sommigen, die belijden in de waarheid voor deze tijd te geloven, om zelfs zo weinig te doen, dat zij aan de boodschappers Gods eigen geld overhandigen, dat Hij hun geleend heeft om er rentmeesters over te zijn.

De lijdende Jezus, Wiens liefde zo groot was, dat die Hem ertoe bracht zijn leven voor de mens te geven, werd weer aan mij voorgesteld, ook het leven van degenen, die belijden Zijn volgelingen te zijn en die bezittingen hebben, maar het te veel achten om de zaak van het redden van zielen voort te helpen. De engel zei: “Kunnen zulke mensen de hemel binnengaan?” Een andere engel antwoordde: “Nee, nimmer, nimmer, nimmer. Zij, die geen belang stellen in Gods zaak op aarde, kunnen nimmer daarboven het lied der reddende liefde zingen.” Ik zag dat het kortstondige werk, dat God op aarde doet, spoedig in rechtvaardigheid afgesneden zal worden en dat de boodschappers zich moeten haasten de verstrooide kudde op te zoeken. Een engel zei: “Zijn allen boodschappers?” Een andere antwoordde: Nee, nee, Gods boodschappers hebben een boodschap."

Ik zag dat Gods zaak gehinderd en onteerd was, doordat sommigen rondreizen, die geen boodschap van God hebben. Zij zullen aan God verantwoording moeten afleggen van iedere shilling, die zij gebruikt hebben om te reizen, waar het niet hun plicht was te gaan, want dat geld zou Gods zaak hebben kunnen voorthelpen en door het gemis aan geestelijk voedsel, dat hun gegeven had kunnen worden door Gods geroepen en uitverkoren boodschappers, indien die de middelen gehad hadden, zijn er zielen uitgeteerd en omgekomen. Ik zag, dat degenen, die kracht hebben met hun handen te werken en te helpen om de zaak te steunen, evenzeer aansprakelijk waren voor hun kracht, als anderen voor hun bezittingen.

De grote zifting is begonnen en zal voortgaan en allen zullen uitgeschud worden, die niet gewillig zijn zich moedig en standvastig voor de waarheid te verklaren en zich opoffering getroosten voor God en Zijn zaak. De engel zei: “Denkt u, dat iemand gedwongen zal worden opofferingen te maken? Nee, nee. Het moet een vrijwillige gave zijn. Alles zal nodig zijn om de akker te kunnen kopen.” Ik riep tot God om Zijn volk te sparen, waarvan sommigen zwak en stervende waren. Toen zag ik dat de oordelen van de Almachtige snel aan het naderen waren, maar ik smeekte de engel om in zijn eigen woorden tot het volk te spreken. Hij zei: “Al de donderslagen en bliksemstralen van de Sinaï zouden hen niet bewegen, die niet bewogen kunnen worden door de duidelijke waarheden van Gods woord en ook zou een boodschap van een engel hen niet wakker kunnen schudden.”

Toen zag ik de schoonheid en liefelijkheid van Jezus. Zijn kleed was witter dan het witste wit. Zijn heerlijkheid en verheven liefelijkheid kunnen niet in woorden uitgedrukt worden. Allen, die de geboden van God houden, zullen door de poorten mogen ingaan in de stad en hun macht zal zijn aan de boom des levens en zij zullen immer in de tegenwoordigheid van de liefelijke Jezus verkeren, wiens aangezicht helderder schijnt dan de middagzon.

Ik werd gewezen op Adam en Eva in de hof van Eden. Zij aten van de verboden boom en werden uit de hof verdreven en toen werd het vuurvlammend zwaard rondom de boom des levens gesteld, opdat zij niet ook van de vrucht van de boom des levens eten en onsterfelijk zondaren zouden worden. De boom des levens moest de onsterfelijkheid doen voortbestaan. Ik hoorde een engel vragen: “Wie uit het geslacht van Adam is het vlammend zwaard gepasseerd en heeft van de boom des levens gegeten?” Ik hoorde een andere engel antwoorden: “Niet één uit Adams geslacht is het vlammend zwaard gepasseerd en heeft van die boom gegeten; daarom is er niet één onsterfelijke zondaar. De ziel, die zondigt, zal een eeuwigdurende dood sterven - een dood , die tot in alle eeuwigheid duren zal en in welk geen hoop op opstanding is en dan zal Gods toorn gestild worden.

“ De heiligen zullen in de heilige stad rusten en als koningen en priesters duizend jaren heersen; dan zal Jezus met de heiligen op de Olijfberg neerdalen en de berg zal in tweeën gespleten worden, zodat er een zeer grote vallei zal zijn, waar het Paradijs Gods op rusten kan. De rest van de aarde zal pas gelouterd worden aan het einde van de duizend jaren, wanneer de goddelozen opgewekt worden en de stad omringen. De voeten van de goddelozen zullen nimmer de nieuwe, herschapen aarde verontreinigen. Vuur zal uitgaan van God uit de hemel en hen verslinden, - zal hen met wortel en tak verbranden. Satan is de wortel en zijn kinderen zijn de takken. Hetzelfde vuur, dat de goddelozen verslinden zal, zal de aarde louteren.”  (Eerste geschriften)

 

(* zie William Miller's droom hfst.20)

<1>