You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)
Zonder bruiloftskleed
Matteüs 22:1-14

De gelijkenis van het bruiloftskleed betekent voor ons een les met de grootste betekenis. Door het huwelijk wordt de vereniging van de mensheid met God voorgesteld. Het bruiloftskleed stelt het karakter voor dat ieder moet bezitten die gerekend zal worden als gast bij de bruiloft.

In deze gelijkenis worden, evenals in die van.het grote feestmaal, de uitnodiging van het evangelie, de verwerping daarvan door de Joden en de oproep van genade tot de heidenen belicht. Maar de gelijkenis toont van de kant van hen, die de uitnodiging verwerpen, een ernstiger belediging en een zwaardere straf. De uitnodiging tot het feest komt van een koning, van iemand die de macht heeft te bevelen. Het houdt een hoge eer in, maar deze wordt niet op prijs gesteld. Het gezag van de koning wordt veracht. Terwijl de uitnodiging van de heer onverschillig werd behandeld, wordt die van de koning beantwoord met beledigingen en moord. Zij behandelden zijn slaven met spot, verachting en zelfs moord.

Toen de heer zag dat zijn uitnodiging werd veronachtzaamd, zei hij dat geen van de mensen die waren uitgenodigd, aan het feestmaal deel zouden hebben. Maar voor hen die de koning hadden geminacht, wachtte meer dan alleen uitsluiting van zijn tegenwoordigheid en zijn feest. "Hij zond zijn legers uit en verdelgde die moordenaars en stak hun stad in brand."

In beide gelijkenissen komen er gasten aan de maaltijd, maar de tweede gelijkenis laat zien dat allen, die de maaltijd bijwonen, een voorbereiding moeten treffen. Zij die deze voorbereiding hebben nagelaten, worden uitgeworpen. "De koning kwam binnen om de gasten te overzien en 'hij zag daar iemand die geen bruiloftskleed aanhad. En hij zei tot hem: Vriend, hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed? En hij verstomde. Toen zei de koning tot de bedienden: Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal het geween zijn en het tandengekners."

Christus' discipelen hadden de oproep tot de feestmaaltijd doen horen. Onze Heer had eerst de twaalf, later de zeventig uitgezonden om te prediken dat het koninkrijk der hemelen nabij gekomen was, en de mensen op te roepen zich te bekeren en het evangelie te geloven. Maar aan deze oproep werd geen gehoor gegeven. Zij die tot de maaltijd waren uitgenodigd, kwamen niet. De knechten werden later uitgezonden om te zeggen: "Zie, ik heb mijn maaltijd bereid, mijn ossen en gemeste beesten zijn geslacht en alles is gereed; komt tot de bruiloft." Deze boodschap werd aan het joodse volk gebracht na de kruisiging van Christus, maar het volk, dat beweerde Gods bijzondere volk te zijn, verwierp het evangelie dat hun in de kracht van de Heilige Geest werd gebracht. Velen deden dit op heel verachtelijke wijze. Anderen wonden zich zo op over het aanbod van zaligheid en van genade, omdat zij de Heer der heerlijkheid hadden verworpen, dat zij zich keerden tegen de dragers van de boodschap. Er was een zware vervolging. (Hand.8:1) Velen, zowel mannen als vrouwen, werden gevangengenomen en sommige van de boodschappers des Heren, zoals Stefanus en Jakobus, werden ter dood gebracht.

Op deze wijze bezegelde het Joodse volk zijn verwerping van Gods genade. De gevolgen waren door Christus in de gelijkenis voorzegd. De koning zond zijn legers, verdelgde de moordenaars en stak hun stad in brand. Het oordeel dat uitgesproken was, trof de Joden in de verwoesting van Jeruzalem en de verstrooiing van het volk.

De derde oproep tot het feest stelt het brengen van het evangelie aan de heidenen voor. De koning zei: "De bruiloft is wel gereed, maar de genodigden waren het niet waard. Gaat daarom naar de kruispunten der wegen en nodigt allen, die gij aantreft, tot de bruiloft."

De knechten van de koning die de straat opgingen, "verzamelden allen die zij aantroffen, zowel slechten als goeden." Het was een heel gemengd gezelschap. Sommigen hadden in feite niet meer ontzag voor hem die het feest had bereid dan zij, die de uitnodiging hadden verworpen. Zij die het eerst waren geroepen, konden zich naar hun mening niet veroorloven enig werelds voordeel op te offeren om het feestmaal van de koning te kunnen bijwonen. En bij hen die de uitnodiging aanvaardden waren sommigen die er alleen op uit waren zichzelf te bevoordelen. Zij waren gekomen om deel te hebben aan het feest, maar voelden er niets voor de koning te eren.

Toen de koning binnenkwam om de gasten te overzien, werd de ware aard van allen openbaar. Elke gast voor het feest was voorzien van een bruiloftskleed. Dit kleed was een geschenk van de koning. Door het te dragen toonden de gasten hun eerbied voor hem die het feest had gegeven. Eén man was echter in zijn eigen gewaad gekleed. Hij had geweigerd de voorbereiding te treffen die door de koning was geëist Hij weigerde het kleed dat met grote kosten voor hem was klaargelegd te dragen. Op deze wijze beledigde hij de koning. Op de vraag van de koning: "Hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed" kon hij geen antwoord geven. Hij veroordeelde zichzelf. Toen zei de koning: "Bindt hem aan handen en voeten en werpt hem uit in de buitenste duisternis."

 

Het onderzoek van de gasten aan de maaltijd heeft betrekking op een oordeelswerk. De gasten bij het evangeliefeest zijn mensen die zeggen dat zij God dienen, van wie de namen geschreven staan in het boek des levens. Maar niet allen die zich christenen noemen, zijn echte discipelen. Eer ten slotte het loon wordt gegeven, moet worden bepaald wie geschikt is om te delen in de erfenis van de rechtvaardigen. Deze beslissing moet plaatsvinden vóór de wederkomst van Christus op de wolken des hemels, want wanneer Hij komt, is zijn loon met Hem om een ieder te geven naarmate zijn werk zal zijn. (Openb.22:12) Vóór zijn komst moet dus het karakter van ieders werk zijn bepaald en ieder van Christus" volgelingen zal worden beloond overeenkomstig hetgeen hij heeft gedaan.

Terwijl de mensen nog op de aarde leven vindt in de hemel het werk van het onderzoekend oordeel plaats. De levens van al Gods volgelingen gaan aan Gods oog voorbij. Allen worden onderzocht aan de hand van wat in de hemelse boeken wordt vermeld en op grond van zijn daden wordt het lot van iedereen voor altijd vastgesteld.

Met het bruiloftskleed uit de gelijkenis wordt het zuivere, smetteloze karakter voorgesteld, dat ieder van Christus' volgelingen moet bezitten. De gemeente is gegeven "zich met blinkend en smetteloos fijn linnen te kleden", "stralend, zonder vlek of rimpel of iets dergelijks." (Openb.19:8; Ef.5:27) De Schrift zegt dat dit linnen de gerechtigheid der heiligen is. Het is de gerechtigheid van Christus, zijn onbesmet karakter, dat door het geloof wordt meegedeeld aan allen die Hem als hun persoonlijke Heiland aanvaarden.

Het witte kleed der onschuld werd gedragen door onze stamouders, toen zij door God in het paradijs werden geplaatst. Zij leefden in volmaakte overeenstemming met Gods wil. Al hun genegenheid was gericht op hun hemelse Vader. Een heerlijk zacht licht, Gods licht, omhulde het heilig mensenpaar. Dit gewaad van licht was een zinnebeeld van hun geestelijke gewaad van hemelse onschuld. Als zij aan God trouw gebleven waren, zouden zij hiermee altijd bekleed zijn gebleven. Maar toen de zonde zijn intrede deed, maakten zij zich los  van God en het licht, dat hen had omgeven, verdween. Naakt en beschaamd trachtten zij deze hemelse klederen te vervangen door vijgebladeren als bedekking aaneen te hechten.

Ditzelfde hebben de overtreders van Gods wet altijd gedaan sinds de dag dat Adam en Eva ongehoorzaam zijn geweest. Zij hebben vijgebladeren aaneengehecht om hun naaktheid, veroorzaakt door de zonde, te bedekken. Zij hebben het kleed gedragen dat zijzelf hebben vervaardigd. Door hun eigen werken hebben zij geprobeerd hun zonden te bedekken en zich voor God aanvaardbaar te maken.

Dit is echter onmogelijk. Niets van wat de mens kan bedenken, kan de plaats van zijn verloren kleed van onschuld innemen. Geen bedekking van vijgebladeren, geen wereldse kleding kan gedragen worden door mensen die met Christus en de engelen aanzitten aan het avondmaal van het Lam.

Alleen het kleed dat Christus zelf heeft gegeven kan ons in staat stellen om in Gods tegenwoordigheid te verschijnen. Dit gewaad, het kleed van zijn eigen gerechtigheid, zal Christus geven aan ieder berouwvol, gelovig mens. "Ik raad u aan," zegt Hij, "van Mij te kopen. . . witte klederen, opdat gij die aandoet en de schande uwer naaktheid niet zichtbaar worde." (Openb.3:18)

Dit kleed, geweven op het hemels weefgetouw, bevat geen enkele draad van menselijk vernuft. Als mens ontwikkelde Christus een volmaakt karakter en Hij biedt dit karakter ons aan. "Al onze gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed." (Jes.64:6) Alles wat wij van onszelf kunnen doen, is verontreinigd door de zonde. Maar Gods Zoon is geopenbaard om onze zonde weg te nemen en in Hem is geen zonde. Zonde wordt omschreven als wetsovertreding. (1 Joh.3:5,4)

Maar Christus gehoorzaamde elk voorschrift van de wet. Van Zichzelf heeft Hij gezegd: "Ik heb lust om uw wil te doen, mijn God, uw wet is in mijn binnenste." Op aarde zei Hij tot zijn discipelen: "Ik heb mijns Vaders geboden bewaard." (Ps.40:9; Joh.15:18)  Door zijn volmaakte gehoorzaamheid heeft Hij het voor ieder mens mogelijk gemaakt Gods geboden te gehoorzamen. Als wij ons aan Christus onderwerpen, wordt ons hart één met zijn hart, onze wil gaat op in zijn wil, onze geest wordt één met zijn geest en onze gedachten worden aan Hem onderworpen. Wij leiden zijn leven. Dit wordt bedoeld met het dragen van het kleed van zijn gerechtigheid. Als de Heer dan op ons neerziet, aanschouwt Hij niet het kleed van vijgebladeren, niet de naaktheid en misvormdheid van de zonde, maar zijn eigen kleed van gerechtigheid, de volmaakte gehoorzaamheid aan Gods wet.

De gasten op het bruiloftsfeest werden door de koning geïnspecteerd. Alleen zij werden aanvaard die aan de eisen hadden voldaan en het bruiloftskleed droegen. Dit is ook bei geval met het evangeliefeest. Allen moeten de onderzoekende blik van de grote Koning doorstaan en alleen zij die het kleed van Christus' gerechtigheid dragen, worden aangenomen.


 

Gerechtigheid is goed doen. Allen zullen door hun daden worden geoordeeld. Ons karakter wordt geopenbaard door wat wij doen. Onze werken tonen of ons geloof echt is.

Het is voor ons niet voldoende te geloven dat Jezus geen bedrieger is en dat de godsdienst van de Bijbel geen handig bedachte fabel is. Het is mogelijk dat wij geloven dat de naam van Jezus de enige naam onder de ganse hemel is waardoor de mens gered kan worden, zonder dat wij Hem door het geloof tot onze persoonlijke Zaligmaker maken. Het is niet voldoende de theorie van de waarheid te geloven. Het is niet voldoende te belijden dat wij in Christus geloven en dat onze namen op de ledenlijst van de gemeente staan. "En wie zijn geboden bewaart, blijft in Hem, en Hij in hem. En hieraan onderkennen wij, dat Hij in ons blijft: aan de Geest die Hij ons heeft gegeven." 'En hieraan onderkennen wij, dat wij Hem kennen: indien wij zijn geboden bewaren." (1 Joh.3:24; 2:3)  Dit is het echte bewijs van bekering. Wat onze belijdenis ook moge zijn, deze heeft geen waarde tenzij Christus in daden van gerechtigheid wordt geopenbaard.

De waarheid moet in het hart geplant zijn. Deze moet het verstand beheersen en de genegenheid besturen. Heel het karakter moet het stempel dragen van Gods woorden. Elk onderdeel van Gods Woord moet in het dagelijks leven worden uitgeleefd.

Wie deel krijgt aan de goddelijke natuur zal in harmonie zijn met Gods grote maatstaf van gerechtigheid, zijn heilige wet. Aan de hand van deze maatstaf beoordeelt God de daden der mensen. Dit zal in het oordeel de toets zijn voor het karakter.

Velen beweren dat de wet door de dood van Christus is afgeschaft, maar hiermee spreken zij de woorden van Christus tegen: "Meent niet dat Ik gekomen ben om de wet of de profeten te ontbinden ... Eer de hemel en de aarde vergaat, zal er niet één jota of één tittel van de wet vergaan." (Matth.5:17,18)

Christus heeft zijn leven gegeven om verzoening te doen voor de zonden van de mensen. Als de wet afgeschaft had kunnen worden of opzij geschoven kon worden, had Christus niet behoeven te sterven. Hij heeft door zijn leven op aarde Gods wet geëerd. Door zijn dood heeft Hij deze wet bevestigd. Hij heeft zijn leven gegeven als offerande, niet om Gods wet teniet te doen, of een lagere maatstaf te scheppen, maar om het recht te handhaven, om te laten zien dat de wet onveranderlijk is en voor eeuwig vaststaat.

Satan had beweerd dat de mens Gods geboden onmogelijk kon houden. Het is waar dat wij ze uit eigen kracht niet kunnen gehoorzamen. Maar Christus is in de gedaante van een mens gekomen en door zijn volmaakte gehoorzaamheid heeft Hij bewezen dat de mens zolang hij met God verbonden is, elk van Gods geboden kan gehoorzamen.

"Doch allen die Hem aangenomen hebben, hun heeft Hij macht gegeven om kinderen Gods te worden, hun, die in zijn naam geloven." (Joh.1:12) Deze macht schuilt niet in de mens. Het is Gods macht. Als iemand Christus aanvaardt, ontvangt hij kracht om het leven van Christus te leiden.

God eist volmaaktheid van zijn kinderen. Zijn wet is een weergave van zijn eigen karakter en de maatstaf van ieder karakter. Deze oneindige maatstaf wordt aan iedereen voorgehouden, opdat er geen vergissing kan ontstaan over het soort mensen waaruit God zijn koninkrijk wil samenstellen. Christus' leven op aarde was een volmaakte weergave van Gods wet en wanneer zij, die beweren dat zij kinderen van God zijn, in hun karakter aan Christus gelijk worden, zullen zij Gods geboden gehoorzamen. Dan kan de Heer hen vertrouwen om deel uit te maken van hen die het hemels gezin zullen vormen. Bekleed met het heerlijk gewaad van Christus' gerechtigheid hebben zij deel aan het feestmaal van de Koning. Zij hebben recht om deel uit te maken van de schare die gewassen is door het bloed.

De man die naar het feestmaal kwam zonder een bruiloftskleed stelt de toestand voor van velen in onze hedendaagse wereld. Zij zeggen dat zij christenen zijn en rekenen op de zegeningen en voorrechten van het evangelie. Toch voelen zij niet de behoefte aan een verandering van karakter. Zij hebben nooit echt berouw over de zonde gehad. Zij beseffen niet dat zij Christus nodig hebben en tonen geen geloof in Hem. Zij hebben hun erfelijke of aangeleerde neigingen tot het kwaad niet overwonnen. Toch menen zij dat zij van zichzelf goed genoeg zijn en zij vertrouwen op hun eigen verdiensten in plaats van op Christus. Als hoorders van het Woord komen zij naar het feestmaal, maar zij hebben het kleed van Christus' gerechtigheid niet aangedaan.

Velen die zich christenen noemen zijn niet meer dan menselijke zedepredikers. Zij hebben die ene gave geweigerd waardoor zij in staat waren Christus te eren door Hem aan de wereld voor te houden. Voor hen is het werk van de Heilige Geest vreemd. Zij zijn geen daders van het Woord. De hemelse beginselen die degenen, die één zijn met Christus onderscheiden van hen, die één zijn met de wereld, zijn haast niet te ontdekken. De volgelingen van Christus zijn niet langer een afgezonderd en bijzonder volk. De scheidslijn is onduidelijk. De mensen onderwerpen zich aan de wereld, haar gewoonten, praktijken en zelfzucht. De gemeente is naar de wereld overgegaan wat het overtreden van de wet betreft, terwijl de wereld naar de gemeente had moeten overgaan in gehoorzaamheid aan de wet. Elke dag wordt de kerk meer aan de wereld gelijk.

Al deze mensen verwachten dat zij behouden zullen worden door de dood van Christus, terwijl zij weigeren zijn zelfopofferend leven te leiden. Zij prijzen de rijkdom van zijn kosteloze genade en proberen zich te bedekken met een schijn van gerechtigheid in de hoop de gebreken in hun karakter te bedekken. Maar op de dag van het oordeel zullen hun pogingen machteloos blijken.

Christus' gerechtigheid zal geen enkele zonde die men blijft koesteren bedekken. Iemand kan in zijn hart een wetsovertreder zijn. Wanneer hij echter geen zichtbare overtreding begaat, kan hij door de wereld beschouwd worden als iemand van grote oprechtheid. God ziet echter wat in het hart leeft. Elke daad wordt beoordeeld naar het motief voor die daad. Alleen wat in overeenstemming is met de beginselen van Gods wet, kan in het oordeel bestaan.

God is liefde. Hij heeft die liefde getoond in het geven van Christus. Toen Hij zijn eniggeboren Zoon gaf opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren zou gaan, maar eeuwig leven zou hebben, hield Hij niets terug voor wat Hij had gekocht. Hij heeft heel de hemel gegeven, waaruit wij kracht en bekwaamheid kunnen putten, zodat wij niet door de grote tegenstander worden afgestoten of overwonnen. Maar Gods liefde brengt Hem er niet toe de zonde te verontschuldigen. Hij heeft deze niet in Satan verontschuldigd, evenmin als Hij dat heeft gedaan in Adam of in Kaïn. Hij zal dit in geen enkel mens doen. Hij zal onze zonden niet oogluikend toestaan of onze karaktergebreken over het hoofd zien. Hij verwacht dat wij in zijn naam zullen overwinnen.

Zij die de gave van Christus' gerechtigheid verwerpen, verwerpen die karakterkenmerken die hen tot zonen en dochters van God zouden maken. Zij verwerpen datgene, wat hen alleen geschikt kan maken voor een plaats tijdens het bruiloftsfeest.

Toen in de gelijkenis de koning vroeg: "Hoe zijt gij hier gekomen zonder bruiloftskleed?", verstomde de man. Zo zal het ook op de grote oordeelsdag zijn. De mensen kunnen zich nu nog verontschuldigen over de gebreken in hun karakter, maar op die dag zullen zij geen excuus hebben.

De gemeente van Christus in deze generatie heeft de grootste voorrechten. De Here heeft ons steeds meer licht geschonken. Onze voorrechten zijn veel groter dan die van Gods volk uit vroeger tijden. Niet alleen bezitten wij het grote licht dat aan Israël is toevertrouwd, wij hebben ook het verdere bewijs van de grote zaligheid, die Christus ons bracht. Wat voor de Joden type en zinnebeeld was, is voor ons werkelijkheid. Zij hadden alleen de geschiedenis van het Oude Testament, wij hebben daarnaast ook het Nieuwe Testament. Wij hebben de verzekering van een Heiland die gekomen is, een Heiland die opgestaan is en die boven het open graf van Jozef heeft gezegd: "Ik ben de opstanding en het leven." In onze kennis van Christus en zijn liefde is het koninkrijk Gods midden onder ons. Christus wordt ons geopenbaard in predikaties en van Hem wordt in ons lied gezongen. Het geestelijk feestmaal staat in overvloed voor ons gereed. Het bruiloftskleed, dat met oneindige kosten is bereid, wordt iedereen kosteloos aangeboden. Door Gods boodschappers worden ons de gerechtigheid van Christus, gerechtigheid door het geloof, de grote en kostbare beloften in Gods Woord, vrije toegang tot de Vader door Christus, de troost van de Geest en de absolute zekerheid van eeuwig leven in Gods koninkrijk aangeboden. Wat zou God voor ons kunnen doen wat Hij niet heeft gedaan in het klaarmaken van het grote avondmaal, het hemelse feestmaal?

In de hemel wordt door de dienstdoende engelen gezegd: Het werk dat ons is opgedragen hebben wij gedaan. Wij hebben de legers van boze engelen weerhouden. Wij hebben helderheid en licht gebracht in het leven van de mensen, en hun herinnering aan Gods liefde in Jezus verlevendigd. Wij hebben hun ogen gericht op het kruis van Christus. Hun harten zijn diep bewogen door een besef van de zonde, waardoor Gods Zoon is gekruisigd. Zij waren overtuigd. Zij hebben gezien welke stappen zij moesten doen om zich te bekeren. Zij hebben de macht van het evangelie gevoeld. Hun harten zijn vertederd bij het zien van de liefde van God. Zij hebben de schoonheid van Christus' karakter aanschouwd. Maar bij velen was dit vergeefs. Zij wilden hun eigen gewoonten en karakter niet prijsgeven. Zij wilden hun aardse gewaden niet afleggen om bekleed te worden met het gewaad van de hemel. Hun harten waren vol hebzucht. Hun liefde voor de wereld was groter dan hun liefde voor God.

De dag van de uiteindelijke beslissing zal ernstig zijn. De apostel Johannes beschrijft deze dag in een profetisch vergezicht: "Ik zag een grote witte troon en Hem, die daarop gezeten was, voor wiens aangezicht de aarde en de hemel vluchtten, en geen plaats werd voor hen gevonden. En ik zag de doden, de kleinen en de groten, staande voor de troon en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken." (Openb.20:11,12)

Op die dag zal de terugblik droevig zijn als de mensen oog in oog staan met de eeuwigheid. Het hele leven zal zich voor hun blik ontrollen zoals het is geweest. De genoegens van de wereld, rijkdom en eer zullen dan niet belangrijk schijnen. De mensen zullen zien dat alleen de gerechtigheid die zij veracht hebben, waarde heeft. Zij zullen zien dat zij hun karakter hebben gevormd onder de bedrieglijke verleidingen van de Satan. De gewaden die zij hebben gekozen, zijn het teken van hun trouw aan de eerste grote afvallige. Dan zullen zij de gevolgen van hun keus beseffen. Zij zullen weten wat het wil zeggen Gods geboden te overtreden.

Er zal dan geen genadetijd meer zijn om zich gereed te maken voor de eeuwigheid. In dit leven moeten wij ons bekleden met het kleed van Christus' gerechtigheid. Dit is onze enige kans om een karakter te vormen voor het tehuis, dat Christus bereid heeft voor hen die zijn geboden gehoorzamen.

De tijd van genade spoedt zich ten einde. Het einde is nabij. De waarschuwing weerklinkt: "Ziet toe op uzelf, dat uw hart nimmer bezwaard worde door roes en dronkenschap en zorgen voor levensonderhoud en die dag niet plotseling over u kome als een strik." (Luc.21:34)  Wacht u, dat u niet onvoorbereid bent. Wacht u dat u niet op het feest van de Koning zult worden gevonden zonder het bruiloftskleed.

"Op een uur dat gij het niet verwacht, komt de Zoon des mensen." (Matth.24:44)
"Zalig hij die waakt en zijn klederen bewaart, opdat hij niet naakt wandele en zijn schaamte niet gezien worde." (Openb.16:15)
(Lessen uit het leven v. alledag  (hoofdst.24 - E.G.White)

 


<1>