You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

De onderstaande tekst, bevat de mening van de schrijver. Deze tekst verwoord niet te positie van AGP

[agp react internet]


Een andere kijk op de rol van profeten
Wat is de betekenis van de profetie voor de tijdgenoten van de profeet? Komen profetieën altijd uit?

Lezing Jaap Oppedijk
Kapel Oud-Zandbergen,
19 september 2004

Geloof in de bijbelse profetieën is altijd een zeer centraal kenmerk van het Adventistisch denken geweest.

De Adventkerk is ontstaan op basis van een bijzondere uitleg van profetieën van de Oudtestamentische profeet Daniël en het Nieuwtestamentische bijbelboek Openbaring. In deze profetieën herkende men toekomstvoorzeggingen die doorliepen tot in de eigen tijd, en die zouden culmineren in de wederkomst van Jezus in 1843 of 1844. Ondanks het feit dat het jaar 1844 voorbijging zonder dat Jezus was teruggekeerd, bleef de uitleg van deze bijbelse profeten een cruciale rol spelen in het Adventistisch denken en prediken. In dat klimaat was er ook ruimte voor de manifestatie van een eigentijdse profetes in de persoon van de Amerikaanse Adventiste zr. Ellen White. In aansluiting op de uitleg die men gaf aan de genoemde bijbelse profeten, wees zij er in haar visioenen op dat de wereldgeschiedenis naar het einde toesnelde volgens een duidelijk scenario waarin de antichristelijke machten, vooral belichaamd in de RKK, een ongehoorde greep op de wereld zouden krijgen om de zwaarste vervolging over de ware gelovigen te doen losbarsten die ooit had plaatsgevonden. Daarna zou Jezus zijn vervolgde volk uit de doodsdreiging verlossen door zijn wederkomst. Zowel de centrale rol die de uitleg van bijbelse profetieën speelde bij het ontstaan van de kerk als de impact die zr. Ellen White als profetes heeft gehad op de ontwikkeling van de Adventkerk zullen er een rol in hebben gespeeld dat de profetische interpretatie van de eigen tijd lange tijd een kernthema in de kerk bleef.

Pas de laatste decennia lijkt er zich in de Adventkerk een kentering voor te doen, waarbij de nadruk bij veel gelovigen meer verschuift naar specifiek Adventistische geloofspunten zoals de sabbat, christelijke ethiek en gezondheid, en de profetische uitleg wat meer op de achtergrond komt te staan, weliswaar nog steeds als belangrijk bijbels getuigenis van de toekomst van onze wereld, maar toch niet meer zo in de schijnwerpers van onze prediking en theologie als voorheen. Terwijl men vroeger vrij algemeen uitging van de zeer nabije komst van Jezus, durft een groeiend aandeel Adventistische gelovigen daar niet meer zo de hand voor in het vuur te steken en krijgt de profetische boodschap voor hen een meer marginale betekenis. Men voelt zich niet meer zo zeker of het inderdaad wel twee voor twaalf op de profetische klok is, mede omdat de kerk al ruim honderdvijftig jaar in haar prediking aan zit te hikken tegen twaalf uur als beeld van het uur van de wederkomst van Jezus. Behoudende Adventgelovigen daarentegen blijven hameren op de tekenen der tijden, die volgens hen ondubbelzinnig laten zien dat de profetische klok onherroepelijk doortikt naar het moment dat de hemelse gong zal slaan en de genadetijd voor deze wereld definitief voorbij zal zijn. De ondergang van het Turkse rijk, twee wereldoorlogen, de koude oorlog, George Bush en Osama Bin Laden zijn alle in de loop van de tijd aangevoerd als aanwijzingen voor het zeer nabije aanstaande eind, dat echter ondanks al deze tekenen der tijden nog steeds niet is gekomen.

Zelf heb ik sinds mijn theologische studie op Oud-Zandbergen en daarna aan de universiteit Leiden steeds nagedacht over de betekenis van de bijbelse profetieën en in het verlengde daarvan, van de betekenis van de geschriften van zr. White. Deze middag wil ik proberen u te laten zien waar ik in mijn denken over profetie ben uitgekomen na bijna dertig jaar af en toe nadenken en studeren over dit thema. Soms bleef ik steken in een vraag waarmee ik niet verder kwam, om die vervolgens jaren te laten liggen. En dan opeens, onverwachts kwam er een opening waarmee God mij antwoord gaf op mijn vragen, en waarmee ik weer verder kon in mijn studie van de betekenis van profetie.

Mijn uiteenzetting heeft ovenagens niet de bedoeling om u voor te schrijven hoe u profetie moet begrijpen. Ik wil met u delen wat ik heb gevonden in mijn studie en wat mij daarin bijzonder heeft geraakt en aangesproken, maar ik zie, dat als de weg die de Heer met mij is gegaan. Da oeh met identiek te zijn aan de weg die de Heer met u gaat. Als Adventkerk staan we voor de eigen verantwoording in Bijbelbegrip en ge oo s even. Wij erkennen geen menselijk gezag dat een monopolie claimt op het enig juiste bijbelbegrip. Ieder blijft zelf voor de volle honderd procent verantwoordelijk voor de wijze waarop hij de Bijbel interpreteert en toepast in zijn levenspraktijk. Daarom is mijn begrip van hoe profetie moet worden beschouwd niet meer dan mijn begrip, waarvoor ik weliswaar de Heer dankbaar ben, maar dat u kritisch moet toetsen in hoeverre u dat ook kan helpen in uw begrip van de rol en betekenis die profetie voor u kan hebben.

Om u een beeld te geven van hoe wij profetie zouden kunnen begrijpen, wil ik met u ver teruggaan in de tijd, naar de lente van het jaar 597 voor Christus. Babylonië, gelegen in het Tweestromenland in Irak was toen het machtigste land in de wereld, na hun overwinning op de Assyriërs die in de eeuwen daarvoor de scepter hadden gezwaaid. In dat

voorjaar, nu 2600'/2 jaar geleden, moest de Joodse koning Jojakin zich overgeven aan de Babylonische veroveraar Nebukadnezar. Nebukadnezar bracht Jojakin samen met een aantal andere Israëlieten naar zijn eigen gebied, in Irak, en hij zette daar Jojakin gevangen in de stad Babel, terwijl de andere meegevoerde ballingen naar een plaats in de buurt werden gebracht om daar te gaan wonen. Eén van die ballingen was de priester Ezechiël. In Babylonië roept God deze Ezechiël om Zijn profeet te zijn, en God kondigt door hem aan dat de Joodse hoofdstad Jeruzalem spoedig zal worden verwoest. Dat gebeurt ook enkele jaren daarna als Jeruzalem opnieuw tegen koning Nebukadnezar in opstand komt en na een beleg van 2'/2 jaar wordt ingenomen. Tot ontzetting van alle Joodse mensen uit die tijd wordt de stad verwoest inclusief de prachtige tempel van God, die driehonderdveertig jaar daarvoor door Salomo was gebouwd. Maar in die totale ontreddering geeft God aan de profeet Ezechiël een prachtig toekomstbeeld. Ezechiël ziet in een visioen het herstelde Israël met een nieuw Jeruzalem en een nieuwe tempel en hij ontmoet daar een man met een meetsnoer die de afmetingen van de gebouwen en pleinen in de nieuwe tempel meet. Uit de tempel stroomt een rivier, en Ezechiël beschrijft die rivier in zijn boek. Ezech47:1-12:

De man met het meetsnoer bracht mij toen naar de oostelijke hoofdingang van de tempel, en rechts van de ingang stroomde water onder de drempel oostwaarts, langs de zuidzijde van het altaar. Toen nam die man mij mee door de Noordpoort, waarna we om het tempelgebied heenliepen naar de Oostpoort van de tempelmuur, en kijk, daar borrelde het water weer op uit de rechterzijde. En de man volgde de waterstroom vandaaruit naar het Oosten en mat een afstand van 300 meter, waarna hij mij de stroom in liet lopen. Het water kwam daar tot mijn enkels. Hij mat opnieuw 300 meter af en liet mij weer het water in lopen: toen kwam het water me tot de knieën. Na opnieuw 300 meter te hebben afgemeten, moest ik weer het water in. Nu reikte het tot mijn heupen. Na weer 300 meter was de waterstroom zo diep geworden, dat ik hem niet meer doorwaden kon, want het water was zo diep datje alleen nog naar de andere kant kon komen door te zwemmen.

Toen zei die man tegen mij: Heb je het opgemerkt, mensenkind? En we liepen terug naar de tempel langs de oever van die beek. En terwijl we terugliepen zag ik langs de oevers van die beek aan beide kanten heel veel bomen staan. De man zei tegen me: Dit water stroomt naar het Oosten, daarna naar de Laagvlakte en komt tenslotte terecht in de Dode zee, zodat het water van de Dode zee gezond wordt. De dieren die in de Dode zee leven zullen heel talrijk worden, overal waar de beek komt zal er veel vis zijn, want dit water maakt het water van de Dode zee gezond en doet alles bruisen van leven. Vissers zullen langs de beek staan van begin tot eind om er hun netten uit te zetten, en ze zullen allerlei soorten vis vangen, talrijk als de vissen in de zee. Alleen de moerassen en poelen aan de zuidkust zullen niet tot leven komen vanwege de zoutpannen.

Langs de oevers van de beek aan beide kanten staan allerlei vruchtbomen, die altijd groen zijn en elke maand nieuwe vruchten dragen, omdat hun water uit het heiligdom komt: hun vruchten dienen als voedsel en hun bladeren als geneesmiddel.

Dit prachtige visioen van een visrijke beek met klaar helder water en met altijd vruchtdragende bomen aan de oevers, die ontspringt in het nieuwe Godshuis, is onderdeel van het laatste grote visioen dat Ezechiël van God krijgt, en dat staat beschreven in Ezechiël 40-48. Na de verschrikkingen van de verwoesting van hun land, van hun prachtige hoofdstad Jeruzalem en van hun Godshuis, en na hun wegvoering uit Israël, laat God door zijn profeet zien dat het voor Zijn volk niet definitief is afgelopen, maar dat God zelf het land Israël zal herstellen, nog mooier dan voorheen, dat alle stammen van Israël daar weer veilig zullen wonen onder een nieuwe koning David die vanuit een nieuw Jeruzalem zal regeren. Het centrum van dat nieuwe Israël is de tempel van God die Ezechiël tot in de kleinste details beschrijft. De afstammelingen van Aáron zullen in die tempel dieren offeren volgens Gods voorschriften. De volkeren die zien hoe het land is veranderd van een woestenij in een waarachtige hof van Eden, zullen dan erkennen dat God opnieuw heeft herbouwd wat Hij eerst in zijn kwaadheid vernield had omdat ze onrecht hadden gedaan en afgoden hadden gediend.

Voor de tijdgenoten van Ezechiël was het een troostrijk beeld in een hele zware tijd, die beschrijving van het herstel van het koninkrijk van David, waarbij alle twaalf stammen van Israël weer in hun eigen provincie zouden wonen, in een land dat nog mooier en rijker zal zijn dan ooit tevoren. In de voorgaande eeuwen waren geleidelijk aan alle stammen van Israël uit het land weggevoerd, met Juda als laatste, maar God beloofde nu door Ezechiël dat Hij ze eenmaal uit alle landen waar ze waren terechtgekomen weer zou terugbrengen naar Israël.

Ook de uitgebreide beschrijving van de nieuwe tempel bood de ballingen veel troost. Door de verwoesting van de tempel van Salomo was hen de mogelijkheid ontnomen om offers te brengen voor de verzoening van hun zonden. De verwoeste tempel symboliseerde voor hen Gods kwaadheid over hun neiging tot afgoderij en onrecht, en dat Hij hun gebeden om vergeving niet meer wilde horen. De aankondiging van een herstelde tempel gaf aan dat God opnieuw onder Zijn volk wilde gaan wonen en hen zou reinigen van hun zonden. Een geweldig vooruitzicht in een zwarte tijd!

Toen de Babyloniërs 33 jaar na dat visioen van Ezechiël werden verslagen door de Meden en de Perzen uit het gebied van het huidige Iran, lieten de Perzische koningen de Joden terugkeren naar het land Israël. Het eerste wat de Joden deden was Gods tempel in Jeruzalem herbouwen. Het was dan wel niet zo'n mooie tempel als de tempel van koning Salomo die daar had gestaan, en ook leek het kleine gebouwtje nauwelijks op het prachtige gebouw dat Ezechiël in zijn visioen had beschreven. Ook was er geen sprake van een beek die onder de drempel van de ingang van het tempelgebouw vandaan door het land naar de zee stroomde.

t En hoewel die tweede tempel later werd verfraaid door koning Herodes, tijdens de jeugd van Jezus, leek ook die tem-7 pel niet op de beschrijving zoals Ezechiël die had gegeven. Sinds de verwoesting van die tweede tempel in het jaar 70 na Christus heeft er nooit meer een Joodse tempel op die plek gestaan. Opnieuw raakten de Joden verspreid onder de volkeren van de wereld, zodat ze nu te vinden zijn van China tot Amerika, van Rusland tot Zuid Afrika. Deze bal­lingschap duurde veel langer dan de eerste, de zogenaamde Babylonische ballingschap, tot in de jaren veertig van de twintigste eeuw. Toen, na de tweede wereldoorlog, voltrok zich een opmerkelijke beweging: vele Joden gingen terug naar Israël om daar land te kopen en zich daar te vestigen. In 1948 hadden de Joodse immigranten zoveel land en macht in bezit dat ze een groot deel van het land konden bezetten en de onafhankelijke staat Israël vestigden. Er zijn heel wat christenen die in deze opmerkelijke gebeurtenissen Gods hand zien, die na bijna 2000 jaar opnieuw de Joden terugbrengt naar hun land van oorsprong en daarmee een begin maakt met de vervulling van de profetieën van het herstel van het volk Israël. Deze christenen verwachten dat Jezus zich, na zijn wederkomst, in Jeruzalem zal vestigen om van daar uit gedurende duizend jaar lang Zijn volk - de Joden - en de hele wereld te regeren. Tijdens die duizend jaar zullen nog steeds mensen geboren worden, opgroeien, trouwen, kinderen krijgen en sterven, en er zijn nog steeds verschillende landen en volkeren op de wereld, maar dan wel onder de wereldregering van Christus. Alle volkeren van de wereld zullen hun geschillen aan Christus voorleggen. Daarmee zullen de visioenen van alle bijbelse profeten in het koninkrijk van Jezus uiteindelijk toch letterlijk en volledig in vervulling gaan, waaronder ook Ezechiëls visioen van de Joodse tempel en de levensrivier.

Een andere profetie, waarvan men verwacht dat die in de nabije toekomst zal worden vervuld, vinden we in Ezechiël 38. Daar lezen we dat het land Israël, nadat Gods volk daar weer is gaan wonen, door een coalitie van volkeren wordt bedreigd. We komen de volkeren die in dat hoofdstuk 38 worden genoemd eerst tegen in Ezechiël 27 als handelspartners van de Foenicische kustplaats Tyrus. In zijn profetieën keert Ezechiël zich vooral tegen Tyrus en Egypte, omdat Tyrus profiteerde van de ondergang van Jeruzalem door de handelslijnen over te nemen, en Egypte omdat ze hadden beloofd Israël hulp te bieden als ze tegen de Babyloniërs in opstand zouden komen, maar die hulp uiteindelijk niet hadden kunnen waarmaken zodat Israël ten onder was gegaan en Jeruzalem verwoest. In Ezechiel 28 en 29 beschrijft de profeet hoe Tyrus ten onder gaat na een jarenlange belegering door Nebukadnezar en in de hoofdstukken 29-32 voorzegt Ezechiël de ondergang van Egypte door de hand van de Babyloniërs. In hoofdstuk 36 en 37 volgt een voorzegging van het herstel van Israël en Juda onder een nieuwe David. Maar dan beschrijft Ezechiël hoe een aantal van de volkeren, die hij in hoofdstuk 27 noemde als handelspartners van het inmiddels verslagen Tyrus, met een enorm leger Israël aanvallen. Het gaat om een coalitie van volkeren uit het gebied van het huidige Turkije samen met o.a. Perzen, Ethiopiërs en Lybiërs. Hoewel Babylon niet bij name door de profeet wordt genoemd, worden ze in vers 6 bedoeld als Ezechiël zegt dat vele volkeren met dit leger meetrekken - dat verwijst naar Nebukadnezar, die Koning van vele volkeren werd genoemd. Ezechiël moest in die tijd heel voorzichtig zijn in wat hij zei over de Babyloniërs, omdat Nebukadnezar Joodse profeten die in hun ballingsoord de nabije ondergang van Babylon profeteerden, boven een zacht vuurtje liet roosteren. Ezechiël kan Babylon niet expliciet noemen in zijn beschrijving van de aanval op het herstelde Israël, omdat hij in het vervolg van zijn visioen beschrijft dat dat enorme leger, na hun aankomst in Israël, in plaats van Israël aan te vallen met elkaar slaags raken, en dat God daarna de over­levenden zal vernietigen met een regen van hagelstenen, vuur en zwavel. In Ezechiël 39 wordt verteld dat de Israëlieten 7 maanden bezig zullen zijn om de lijken van hun vijanden te begraven.

Omdat tot nu toe die profetie over die massale aanval niet is vervuld, verwacht men die in de nabije toekomst na het opmerkelijke herstel van Israël in de vorige eeuw. In de gebieden die Ezechiël in zijn visioen aanwijst wonen nu allemaal Islamitische volkeren. Op basis van deze profetie in Ezechiël wordt dus vlak voor Jezus' wederkomst een massale islamitische aanval van de omringende volken op Israël verwacht.

Hoewel wij als Adventistische christenen altijd veel aandacht hebben besteed aan de bijbelse profetieën, kennen de meesten van ons deze toekomstprofetieën van Ezechiël niet. Wij hebben ons vooral gericht op de profetieën van Daniël, een tijdgenoot van Ezechiël, en van Johannes, die zo'n zes eeuwen later het bijbelboek Openbaring schreef. Het idee dat in de toekomst de Islamitische landen Israël massaal zullen aanvallen, maar dat God zelf hen zal vernietigen waarna men zeven maanden bezig is om de lijken te begraven is voor ons een totaal vreemd idee. En al

helemaal de gedachte dat er ook weer een Joodse tempel zal worden gebouwd en er opnieuw offers zullen worden gebracht, zoals Ezechiël dat ook uitgebreid beschrijft in de hoofdstukken 40-48.

Maar Ezechiël is niet de enige die daar over spreekt. Zo lezen we in Jesaja 56 dat ook niet-Joden in Jeruzalem offers zullen brengen aan de God van Israël, omdat zijn tempel is bedoeld als gebedshuis voor alle volken. Sinds de tijd van Ezechiël en deze tekst uit Jes. 56 is Gods tempel echter nooit toegankelijk geweest voor niet-Joden, dus ook deze profetie moet nog in de toekomst vervuld gaan worden.

Kunt u zich dat voorstellen, dat de Joodse tempel opnieuw zal worden herbouwd en dat er opnieuw offerdiensten zullen zijn als beeld van het offer dat Christus heeft gebracht? Wij hebben altijd geloofd dat het offer van Jezus een definitief einde heeft gemaakt aan de offerdiensten in de tempel. Is dat dan niet zo? En is er inderdaad ook weer een speciale rol weggelegd voor het volk Israël? Vele christenen verwachten dat de Joden zich bij de wederkomst van Jezus massaal tot Hem zullen bekeren, waarna God al zijn beloften aan hen, door de profeten van het Oude Testament opgeschreven, letterlijk in vervulling zal doen gaan. Zoals al gezegd, zij verwachten dat de Here Jezus duizend jaar vanuit Jeruzalem zal heersen als een nieuwe David, niet alleen over Israël, maar over heel de wereld. En na de 1000 jaar zullen de volkeren van de wereld door de duivel worden verleid om tegen Jezus in opstand te komen, maar ze zullen worden verslagen waarna de aarde definitief gereinigd wordt van de zonde en het kwaad en het eeuwige paradijs zal aanbreken.

Volgens onze christelijke vrienden die dit geloven moet dit wel gebeuren, want hoe anders kunnen Gods profetieën door Ezechiël over een nieuwe offerdienst in een nieuwe tempel ooit vervuld worden? Het kan toch niet zo zijn dat profetieën die God zelf heeft gegeven, niet zullen worden gerealiseerd? Daarom zullen Gods woorden zullen tot in het kleinste detail vervuld worden, inclusief het herstel van Israël onder de heerschappij van Jezus als Davidische koning.

Wij als Adventisten hebben daar altijd een ander idee over gehad, maar als iemand ons iets uit de Bijbel kan aantonen, zullen wij ons toch zeker niet koppig vasthouden aan wat we altijd hebben geleerd. Maar voordat we een nieuwe gedachte of een nieuwe interpretatie aannemen, zullen we dat eerst zorgvuldig aan de Schrift toetsen, en dan met name luisteren naar wat Jezus zelf hier over te zeggen heeft, en de schrijvers van de boeken van het Nieuwe Testament. Daarom is vanmorgen een wezenlijke vraag: Hoe zagen Jezus en de apostelen de toekomstige rol van Israël? Hoe dachten ze dat de profetieën van Ezechiël en de andere profeten uit zijn tijd in vervulling zouden gaan? En bleven ze daarmee trouw aan de letterlijke bete­kenis van de profetische woorden of gaven ze er een nieuwe betekenis aan?

Het moge duidelijk zijn dat zowel Jezus als Paulus ervan uitgaan dat alleen waarachtige gelovigen tot het Israël van God behoren. De Joden die Jezus verwierpen behoorden weliswaar in naam tot Israël, maar in het beeld van de olijfboom laat Paulus zien dat de groepen Joden die niet in Jezus geloven van de olijfboom Israël worden weggebroken en alleen weer tot die olijfboom - die staat voor het bijzondere volk van God - kunnen terugkeren als ze tot geloof in Jezus komen. Andere, heidense takken, bestaande uit mensen die in Jezus geloven, worden op de olijfboom Israël geënt en behoren daarmee tot het bijzondere volk van God. Ook Jezus gaat niet uit van de vanzelfsprekendheid van het lidmaatschap van het Godsvolk, zoals bij voorbeeld in de gelijkenis van de pachters in de wijngaard. De wijngaard zal worden afgenomen van de ontrouwe wachters die de zoon hebben gedood en aan anderen gegeven die de heer wel het deel van de oogst willen geven dat hem toekomt. Israël als aanduiding van het volk van God is dus beslist niet identiek aan het Joodse volk. De naam Israël werd aan Jakob, de voorvader van de Israëlieten gegeven als symbool van zijn worsteling met God en zijn overgave. Niet alle lichamelijke afstammelingen van Abraham en Jakob behoren tot Israël, maar alleen zij die de strijd met God beginnen en van Hem alleen het heil verwachten net zoals Jakob zich vastklampte aan God en Hem niet wilde loslaten zonder zijn zegen te hebben ontvangen. Toen dat gebeurde had Jakob de verbondszegen van zijn vader Izaak al ontvangen, en hij had kunnen denken dat daarmee Gods bijzondere gunst hem niet meer kon ontgaan. Maar hij wist dat de relatie met God niet iets is watje krijgt door afstamming, en dat er alleen maar hoop voor hem was als ook God zelf hem zijn zegen zou geven. Zo laat Paulus ook zien dat door de hele bijbelse geschiedenis heen takken van Israël zijn afgebroken, dat " waren afstammelingen van Jakob die hun roeping om Israël te zijn, om strijders met God te zijn, uit het oog verloren en ondanks hun afstamming geen deel meer uitmaakten van het Israël van God, het volk van gelovigen.

Het is dus duidelijk dat Gods volk niet wordt gedefinieerd door fysieke afstamming, maar door de weg te gaan die God wijst. En zoals Jezus het treffend zegt: Er is maar één weg tot verlossing die God mensen wijst, en die weg, dat is Hij zelf. Hij is de weg en de waarheid en het leven, en niemand komt tot God dan door Hem. Maar het grootste deel van het Joodse volk wilde de leer van Jezus niet aanvaarden. Zij dachten namelijk dat de door God aangekon­digde afstammeling van David de Romeinse bezetters zou verslaan om daarna een aards koninkrijk op te richten en het paradijs te herstellen. Ze konden niet aanvaarden dat Jezus de mensen opriep om de moeilijke weg te gaan, en het kruis van de bezetting te dragen zoals Hij zelf ook Zijn kruis droeg, ondanks het feit dat Hij toch de koning was, de Messias. Jezus kwam niet om het kwaad in de persoon van anderen uit te roeien, maar om de overwinning over het

kenmerken van dat het droombeelden zijn, die de gelovigen in de tijd van Ezechiël in de kern van hun hart troffen: de tempel zal er weer komen, nog mooier en groter dan voorheen.

Als de apostel Johannes zo'n 667 jaar na Ezechiël zijn visioen op Patmos krijgt, vinden we daar opvallend veel beel­den uit de profetieën van Ezechiël, ook iets wat wij als Adventisten vaak niet beseffen. Maar bij Johannes krijgen de beelden die hij aan Ezechiël ontleent een andere kleur, ze passen zich aan aan de situatie waar Johannes mee te ma­ken had. Ezechiël had gezien hoe de Joden die verdrietig waren over de afgoderij onder hun volksgenoten een zegel van God ontvingen om ze te beschermen als het onheil zou komen. Johannes hoort ook in zijn visioen dat God, voor­dat de laatste plagen over de wereld zullen losbarsten, zijn zegel zal plaatsen op alle Israëlieten. Maar dan gaat het wel om de geestelijke Israëlieten, alle mensen die net als Jakob hun heil niet verwachten van hun afstamming of uit­verkiezing, maar van Gods zegen alleen. Want als Johannes ziet wie worden bedoeld met dit voltallige Israël, de zgn. 144.000, ziet hij niet het letterlijke Joodse volk, maar een ontelbare menigte mensen uit alle volken van de wereld, alle mensen die hun kleren hebben gewassen in het verzoeningsbloed van Jezus. Voor Johannes bestaat Gods volk Israël dus uit gelovigen uit alle volkeren, net zoals het beeld van de olijfboom wat we bij Paulus tegenkwamen. Net als Ezechiël ziet Johannes hoe Gods volk wordt aangevallen door een enorm leger, maar dat dat leger wordt vernie­tigd bij de komst van Jezus en hun lijken aan de vogels te eten worden gegeven, precies zoals Ezechiël dat beschrijft. De beelden die Ezechiël gebruikt om de nieuwe hemel en de nieuwe aarde te beschrijven komen we ook weer tegen bij Johannes: de levensrivier met altijd groene vruchtbomen aan haar oevers, het nieuwe Jeruzalem met twaalf poor­ten. En ook in het visioen van Johannes loopt de man met de meetstok rond, maar het nieuwe Jeruzalem dat Johannes beschrijft is nog veel groter dan Ezechiël het had gezien. Bij Ezechiël was de stad een vierkant van 4500 bij 4500 el, ruim twee bij twee kilometer. Het hemelse Jeruzalem dat Johannes ziet is 12.000 stadiën breed, 12.000 stadiën lang en 12.000 stadiën hoog, dat is een kubus met ribben van 2100 kilometer, nog veel spectaculairder dus.

Waar Ezechiël de bedreiging zag in een veroveraar die puur op rooftocht ging, had de macht van het kwaad bij Johannes andere motieven en een andere gedaante. In de tijd van Johannes was iedereen verplicht om een offer te brengen aan het beeld van de Romeinse keizer. In sommige gebieden konden de autoriteiten worden omgekocht om een verklaring af te geven dat het offer was gebracht, maar in andere gebieden werden christenen naar de galeien of de steengroeven gestuurd of zelfs ter dood gebracht als ze weigerden het verplichte offer te brengen. Johannes spreekt in zijn visioen over een beest dat oorlog voert tegen Gods volk en de mensen dwingt een afgodsbeeld te aanbidden. Hiermee sluit Johannes aan bij het verhaal van die andere profeet uit de tijd van Ezechiël, namelijk Daniël. Het beest waar Johannes over spreekt wijst duidelijk terug naar [de beesten die de profeet Daniël in zijn visioen zag als symbool van de heidense wereldmachthebbers, geconcretiseerd in] de geschiedenis van Nebukad­nezar, de wereldveroveraar die zeven jaar lang als een beest leefde in het veld om daar gras te eten. En het beeld van het beest dat Johannes noemt, wijst naar dat beeld van Nebukadnezar dat iedereen op straffe des doods moest aan­bidden.

En wat dan duidelijk wordt als we de visioenen van Ezechiël en Johannes vergelijken is, dat de vijand die in de profetie wordt geschilderd de kenmerken heeft van de vijanden die in hun eigen tijd de gelovigen bedreigden, dat waren in de tijd van Ezechiël wereldveroveraars, die uittrokken op buit en in de tijd van Johannes waren dat de Romeinse keizers, voor wiens beeltenis iedereen een offer moest branden. Zo wordt de vijand ook precies omschreven in hun profetieën. Protestantse Bijbeluitleggers, inclusief wijzelf, hebben dit beest en zijn beeld vaak uitgelegd als de Rooms Katholieke Kerk, met haar verering van heiligen en beelden. Het beeld dat Johannes geeft is echter niet het beeld van een ontaarde kerk die tegen Gods gebod in beelden van God maakt en die aanbidt, maar van een heidense macht die een afgodsbeeld maakt en vervolgens de mensen dwingt dat beeld met offers te eren. En net zo goed als Johannes de beelden van Ezechiël opnieuw gebruikt en ze dan inpast in de situatie van zijn tijd, zo is het ook legitiem als de eerste Hervormers, wier leven serieus bedreigd werd door de Katholieke Kerk, deze oude beelden toepasten op de kerk die hen vervolgde. Maar strikt genomen voorspelde Johannes voor de eindtijd niet een gevallen kerk, maar een vervolgende afgodische heidense macht, precies zoals de situatie was waar hij in leefde. Het zou dus wel eens kunnen zijn dat we minder snel deze profetische beelden moeten opvatten als een scenario van hoe de geschiedenis zal gaan verlopen, en ze eerder zouden kunnen zien als droombeelden die zowel de angsten als de verwachting van bevrijding door God veel intenser en fantastischer beschrijven dan de grauwe werkelijkheid. De vijand die de mensen wil dwingen tot afgoderij wordt gesymboliseerd als een zevenkoppige draak, en het nieuwe Jeruzalem als een kubus met ribben van 2100 kilometer, wat fysiek net zo'n onmogelijkheid op deze aarde is als een rivier die als opborrelend waterbeekje begint en binnen een kilometer al een diepe waterstroom is geworden.

Er is nog een ander opmerkelijk gegeven waar ik u tot slot op wil wijzen. Het nieuwe Israël dat Ezechiël beschrijft heeft de tempel als centrum, want in die tijd stond de tempel centraal in het denken van de gelovigen over de verhouding tussen God en mensen. Vandaar dat de herstelde tempel de kern vormt van Ezechiëls profetische beeld van het herstelde Israël. Johannes neemt allerlei elementen van Ezechiëls visioen over: de levensrivier met de

i

altijdgroene vruchtbomen, de muren met de twaalf poorten, de man met de meetstok, maar één ding ontbreekt opvallend in zijn visioen: namelijk ... de tempel! Wat voor Ezechiël essentieel is, wordt door Johannes botweg weggelaten, omdat de betekenis van de tempel voor hem met het offer van Jezus heeft afgedaan. Johannes zegt zelfs expliciet: Ik zag in het nieuwe Jeruzalem géén tempel, want God zelf is haar tempel. En zei Jezus zelf ook niet: Breek deze tempel af en ik bouw hem in drie dagen weer op. Over welke tempel had Hij het toen? De mensen dachten dat Hij sprak over de Joodse tempel, maar hij sprak over zijn eigen lichaam. Jezus was God die kwam in menselijk vlees. Daarmee werd zijn lichaam zijn tempel, de plaats waar Hij woonde. We zien dus dat Jezus zelf het begrip tempel radicaal afwendt van het tempelgebouw en wijst op zijn eigen lichaam. Daarmee eindigt ook de mogelijkheid om de profetieën van Ezechiël letterlijk op te vatten, alsof er in de toekomst weer een tempeldienst zal komen. Met de komst van Jezus in deze wereld is er een oneindig betere tempel gekomen, namelijk het menselijk lichaam waarin Jezus onder ons woonde. In dat lichaam woont Hij nog steeds, zij het nu verheerlijkt, en in dat lichaam zal Hij blijven wonen tot in eeuwigheid, samen met zijn verheerlijkte volk Israël, dat zijn alle gelovigen uit alle volken. Een nieuwe tempel hebben wij niet meer nodig, want Jezus is onze tempel, de offerdienst heeft afgedaan, want Jezus is ons offer. Onze toekomst ligt niet bij een aards koninkrijk dat Jezus als koning zal regeren, maar in de woningen bij de Vader in de hemel, die onze Heer voor ons gereed maakt (Joh. 14:1-3).

Uit al deze observaties naar aanleiding van de profetieën van Ezechiël en de wijze waarop Johannes daar in het bijbelboek de Openbaring mee omgaat, leidt ik twee dingen af, namelijk:

(1) dat profetie de toekomst beschrijft in beelden die de situatie van de eigen tijd weerspiegelen en dus niet een onfeilbare voorspelling biedt van een toekomstige situatie omdat de toekomst uiteindelijk heel anders kan uitpakken dan de situatie van de eigen tijd, en

(2) dat profetie in een andere tijd radicaal kan worden hergeïnterpreteerd, waarbij elementen die oorspronkelijk de kern van de oorspronkelijke profetie vormden, kunnen worden weggelaten als de betekenis daarvan heeft afgedaan.

Als je eenmaal zo naar bijbelteksten durft te kijken, zijn er meer aanwijzingen dat een andere benadering op de betekenis en aard van profetie beslist legitiem kan zijn. In de interpretatie van profetische teksten kunnen we de persoon van de profeet met zijn tijdgebonden perspectief op God en wereld nooit uitvlakken. Dat wil overigens niet zeggen dat ik profetie als verschijnsel als een puur menselijk verschijnsel zie. Maar het is een wisselwerking waarin zowel het woord van God zich manifesteert als het begrip dat de profeet zich daarvan vormt. Zodra de profeet Godss woord in mensenwoorden uitdrukt, slaat het in tijdgebonden vorm neer in de begripstaal van die tijd. Met een onmiskenbare geestelijke dimensie, maar een dimensie die onfeilbaar en absoluut is, omdat geen mensentaal in staat is om de goddelijke waarheid feilloos en in al zijn volheid in mensenwoorden te vangen en uit telruk en. Dat geldt voor m j voor de profetische inspiratie van zr. Ellen White. De vele persoonlijke boodschappen die zij gaf ter ondersteuning van de geestelijke vorming van individuele gelovigen, naast de algemene inspirerende boeken die zij schreef, overtuigen mij dat God op een bijzondere wijze door haar werkte tot zegen van individuen en van de kerk­gemeenschap als geheel. Profetische inspiratie betekent echter voor mij niet, dat alle voorzeggingen die zr White deed ten aanzien van de toekomst, precies zo zijn uitgekomen of zullen uitkomen. God deed ook in Bijbeltijd door zijn profeten profetische uitspraken die nooit letterlijk zijn vervuld, maar bi' voorbeeld de bedoeling hadden dat de_ mensen een bepaalde koers zouden kiezen (1 Koningen 22:13-23; Jona 3:2-5a; vgl. ook Jes. 55:10-11). Ik zelf geloof dat God hiermee de bedoeling heeft om ons erop te wijzen dat wij onze ziel en zaligheid nooit mogen ophangen aan de woorden van medemensen, zelfs niet als het gaat om door God geleide profeten, en dat we zelf uiteindelijk altijd verantwoordelijk zi'n en blijven voor wat we doen met de rofetische boodschappen en uitleggingen, èn dat God

soeverein blijft in zijn beslissing welke profetieën wel, en welke niet zullen worden vervuld. Soms stuurt God blijkbaar een profetie die bedoeld is om zijn volk een bepaalde richting uit te sturen die ze anders niet zouden gaan, maar die uiteindelijk niet letterlijk wordt vervuld. Dat blijft daarmee echter wel de door God gegeven en bedoelde leiding en sturing. Als zelfs Jezus als Gods Zoon de tijd van de oprichting van het koninkrijk niet kent Mattheus 24:36 , is het wellicht ook zo dat Gods volk niet uit de profetische voorzeggingen de precieze koers kan afleiden die God van plan is met de wereld te varen, ook al kan God altijd zijn volk blijven sturen op basis van hun - door Hem geïnspireerde - begrip van de profetie. Dit is de wijze waarop ik probeer te begrijpen hoe het zou kunnen dat God een profeet inspireert wiens toekomstvoorspellingen toch niet altijd uitkomen zoals die profeet dat zag, begreep en beschreef. Dit is daarom wat ik als bijbelonderzoeker meen waar te nemen met betrekking tot de aard en betekenis van profetie: de duidelijk geïnspireerde en precies treffende profetische boodschappen aan tijdgenoten van de profeet naast de toekomstdromen van de profeet die eerder voortkomen uit het perspectief van de profeet in de tijd waarin hij leefde (zoals de tempelvisioenen van Ezechiël 40-44), dan uit een werkelijke zuivere blik in de toekomst, waarbij de lijn die God, zijn volk en de wereld gaan uiteindelijk toch weer heel anders kunnen zijn.

Bij Jezus, Paulus en de andere vroege christenen was het eindtijdperspectief heel wezenlijk in hun verkondiging. Maar geleidelijk verloor de vroege kerk deze nadruk op de eindtijd uit het oog. Bij het uitblijven van de wederkomst

ging men zich meer concentreren op de leer van Jezus, en mensen die bleven vasthouden aan de spoedige komst van -Jezus raakten in de vroege kerk steeds meer in de marge tot ze uiteindelijk werden gezien als fanatiekelingen zonder' besef van de realiteit. Eenzelfde proces lijkt gaande in onze kerk, die anderhalve eeuw sterk gericht was op de verkondiging van de nabije wederkomst, terwijl de laatste decennia steeds meer de nadruk komt te liggen op de Adventistische uitle van de leer van Jezus. We lijken meer en meer tevreden te zijn om alleen maar ons eigen plekje in te nemen temidden van andere kerken, zonder nog een appèl te willen doen op mensen uit andere kerken. We relativeren onszelf en respecteren en aanvaarden andersdenkenden buiten de kerk, maar moeten er voor oppassen dat we onze eigen behoudende broeders en zusters niet vergeten, die nog steeds de spoedige komst van Jezus verwachten in een sterk profetisch gekleurd levensperspectief. Laten de vrijzinnige broeders alsjeblieft niet schamperen over degenen die vasthouden aan het idee van de spoedige wederkomst als mensen met een hopeloos verouderde visie, want Jezus zelf droeg die visie ook uit. En laten de behoudende broeders alsjeblieft niet neerkijken op degenen voor wie de rek eruit is in de verkondiging van de spoedige wederkomst van Jezus omdat dat al bijna 175 jaar door Adventpredikers is verkondigd, en laten zij aanvaarden dat er mensen zijn die proberen hun Adventgeloof op andere wijze vorm te geven, want daarvoor zijn ook voldoende aanzetten te vinden in de verkondiging van Jezus. Laten we toch alsjeblieft proberen om elkaars levenservaring en gevoel te respecteren - de weg die de Heer met ieder van ons gaat, en met de één anders dan met de ander - al naar gelang het Hem goeddunkt en rekening houdend met de zwakke plekken in ieders karakter.

Ook al heb ik zelf de ontwikkeling doorgemaakt van behoudend naar vrijzinnig Adventisme in mijn leven, toch erken ik dat het profetisch perspectief in onze kerk een zeer krachtige en inspirerende dimensie heeft toegevoegd aan het getuigenis van Jezus en de eerste christenen, en aan de verkondiging van de Adventpioniers, en dat we niet moeten proberen de betekenis daarvan te ontkennen. Ik geloof dat God de kerk heeft gestuurd 'wist mede door de stimulerende rol die hun begrip van de bi'belse rofetieën heeft es eeld, ook al is daarmee de tekstbetekenis

ronkeli'k bedoeld en begrepen, maar zo deden bijbelschrijvers dat zelf ook met teksten van andere bijbelschrijvers voor hen. Maar ook geloof ik dat God zijn weg verder vervolgt met de 'Adventkerk zowel in voortgaande reflectie op de geloofsbasis als door verschuivingen in aandacht en we moeten

leren elkaar daar ruimte in te bieden.

Het zou natuurlijk heel mooi zijn als er een groep in deze wereld rondliep die het enig juiste perspectief bezat over het leven en de wil van God voor de mens, alleen het probleem is dat ook in onze kerk er in dat opzicht geen eenheid is. Zoals er in Israël en in de allereerste christelijke kerk verschillende benaderingen waren, zo is dat in onze tijd nog steeds, en zijn er verschillende groepen met verschillende opvattingen, ook binnen onze kerk. Het gaat er niet primair om welke waarheid wij menen te bezitten, want daarin verschillen we onherroepelijk van elkaar, maar het gaat erom hoe wij ons naar beste weten in Gods naam inzetten voor onze medemensen. Naar onszelf toe moeten we streng zijn, oplettend en zorgvuldig, want het gaat om onze relatie met God. Hij weet wie we zijn, en spreekt tot ons hart met de woorden waarmee Hij weet dat Hij ons hart raakt. Maar naar anderen toe moeten we niet willen voorschrijven hoe hun geloof er uit moet zien, want dat is een zaak tussen hen en God, en daarin zal Gods Geest zeker zijn weg weten te vinden, in een koers die rekening houdt met de situatie en het karakter van de ander. Paulus zegt het zo: Wie ben jij dat je andermans knecht beoordeelt? Laten wij geen oordeel vellen over anderen die in dienst van de Heer staan. Want dat wij de sabbat hebben en andere Adventistische leerpunten, wil niet zeggen dat wij geen dwalingen meer bezitten die God in ons zal moeten gaan aanpakken. Want denkt u maar niet dat u vrij bent van stokpaardjes. U bent immers allemaal mensen? Ieder mens berijdt graag zijn eigen stokpaardjes en een leven lang is nog niet genoeg om die af te leren. We vormen een mensengemeenschap in bonte verscheidenheid van karakters en opvattingen, dat is in Gods kerk niet anders.

Met het blijven proberen om de visie van de ander onderuit te halen komen we niet verder, daarmee ontkennen we ook de serieuze bedoelingen van de ander. We blijven alleen één als we samen kunnen bidden dat de Heer zijn gemeente weet te gebruiken naar Zijn wil ondanks alle menselijke weerbarstigheden, inclusief die bij onszelf, en waarover we zóóóó'n grote balk in ons oog hebben. Het is niet diegene die niet gelooft zoals wij die de boot zal missen, maar degene die zijn tijd verdoet met steeds maar tegen anderen aan te blijven schoppen door te letten op hoe goed of slecht zij het doen. Laat God maar oordelen over ieder die naar zijn beste inzicht Hem probeert te dienen, zoals ook wij zelf dat doen op onze onvolkomen menselijke manier. Het is God zelf die daar de kracht aan verleent, bij ons en bij de ander, en de oneffenheden in ons karakter en in ons denken zal polijsten en gebruiken voor de bouw van zijn koninkrijk. Laat ieder maar leren zich open te stellen voor wat de Geest tot hemzelf zegt in plaats van continu naar anderen te kijken, want in ieder waait de Geest waarheen Hij wil, en wie zal dat keren?

Ik dank u voor uw aandacht.