You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index > Christus en Zijn Gerechtigheid
 

De overwinning door het Geloof

 

De Bijbel zegt: "de rechtvaardige zal uit geloof leven." De gerechtigheid Gods wordt "geopenbaard uit geloof tot geloof." (Rom. 1:17). Niets kan het werk van het geloof beter illustreren dan een aantal voorbeelden, die opgetekend staan om ons te leren, "opdat wij in den weg der volharding en van de vertroosting der Schriften de hoop zouden vasthouden." (Rom. 15:4). We zullen eerst een opmerkelijke gebeurtenis bekijken die geschreven staat in het 20e hoofdstuk van 2 Kronieken. Laat de lezer het verslag met zijn Bijbel volgen:

 

"Daarna geschiedde het, dat de Moabieten, de Ammonieten en met hen een deel van de Meünieten tegen Josafat ten strijde trokken. Men kwam Josafat melden: Een grote menigte is legen u opgetrokken van den overkant der zee, uit Aram; zie, zij zijn in Hazezon-Tamar - dat is Engédi vers l en 2.

 

Dit grote leger beangstigde de koning en het volk, maar zij waren zo verstandig samen te komen "om hulp te zoeken bij den Here; ja, men kwam uit al de steden van Juda om den Here te zoeken." Vers 3, 4. Dan volgt het gebed van Josafat, als leider van de gemeente, en dit is een speciale studie waard, omdat het een geloofsgebed was, en in zich de overwinning bevatte:

 

"Josafat ging te midden van de gemeente van Juda en Jeruzalem slaan, in het huis des Heren vóór den nieuwen voorhof, en zeide: Here. God onzer vaderen, zijt Gij niet God in den hemel, heerst Gij niet over al de koninkrijken der volken? In uw hand is kracht en sterkte, niemand kan standhouden tegen U." Vers 5, 6.

 

Dat was een uitstekend begin van een gebed. Het begint met de erkenning van God in de hemel. Zo begint ook het "model"-gebed, "onze Vader, die in de hemelen zijt." (Matth. 6:9). Wat duidt dit aan? Dat God, als God in de hemel, de Schepper is. In zich draagt het de erkenning van Zijn macht over de koninkrijken der wereld en de machten der duisternis; het feit dat Hij in de hemel is, de Schepper, laat zien dat er kracht en macht is in Zijn hand, zodat niemand in staat is Hem te weerstaan. Waarom heeft de mens, die zijn gebed in het uur van nood met een dergelijke erkenning van Gods macht kan beginnen, de overwinning al op zijn kant?

Let op, Josafat beleed niet alleen zijn geloof in Gods wonderbare macht, maar hij eiste Gods kracht als zijn eigendom op, met de woorden: "Zijt Gij niet onze God?" Hij vervulde de opdracht van de Bijbel: "Want wie tot God komt, moet geloven, dat Hij bestaat en een beloner is voor wie Hem ernstig zoeken." (Hebr. 11:6).

 

Josafat gaat dan verder en vertelt hoe de Here hen in dat land had bevestigd, en hoe, alhoewel Hij hen niet had toegestaan tegen Moab en Ammon op te rukken, deze volken gekomen waren om hen te verdrijven uit het land dat de Here hen ten erve gegeven had. Vers 7-11. En dan besluit hij: "Onze God, zult Gij over hen niet gericht houden?

Wij immers zijn niet opgewassen tegen deze grote menigte die tegen ons is opgerukt, en wij weten niet, wat wij doen moeten, maar op U zijn onze ogen gevestigd. Vers 12. Er is niemand buiten de Here om de machteloze te helpen (2 Kron. 14:11); en omdat des Heren ogen gaan over de gehele aarde, om krachtig bij te staan, wier hart volkomen naar Hem uitgaat (2 Kron. 16:9), daarom hebben zij die in nood zijn er baat bij, alleen op Hem te vertrouwen. De positie die Josafat en zijn volk innamen was ïn overeenstemming met het bevel van de apostel: "Laat ons oog daarbij (alleen) gericht zijn op Jezus, den leidsman en voleinder des geloofs." (Hebr. 12:2). Hij is het begin en het einde, en alle macht in de hemel en op aarde is in Zijn handen.

 

En wat was het resultaat? De profeet des Heren kwam in de macht van de Heilige Geest, "en hij zeide: Luistert, geheel Juda en inwoners van Jeruzalem en koning Josafat! Zo zegt de Here tot u: weest niet bevreesd en wordt niet verschrikt voor deze grote menigte, want het is geen strijd van u, maar van God." (2 Kron. 20:15). En toen kwam het bevel de volgende morgen tegen de vijand op te rukken, en zij zouden de redding van de Here zien, want Hij zou met hen zijn. Nu komt het belangrijkste deel:

"Den volgenden morgen vroeg trokken zij uit naar de woestijn van Tekóa. En terwijl zij uittrokken, trad Josafat naar voren en zeide; Luistert naar mij, Juda en inwoners van Jeruzalem, gelooft in den Here, uw God, en gij zult bevestigd worden, gelooft in zijn profeten en gij zult voorspoedig zijn. Na het volk te hebben geraadpleegd, stelde hij mannen op, die den Here een lied zongen en Hem loofden in heiligen feestdos. terwijl zij voor de gewapenden uittrokken en zeiden; Looft den Here, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid." (vers 20-21).

 

Dit was zeer zeker een vreemde manier om ten strijde te trekken. Weinig legers zijn ooit ten strijde getrokken met een dergelijke voorhoede. Maar wat was het resultaat?

"Op het ogenblik, dat zij den jubel en den lof aanhieven, liet de Here de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seïr, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen overvallen en zij werden verslagen. Daarop keerden de Ammonieten en de Moabieten zich tegen de bewoners van het gebergte Seïr, om hen met den ban te slaan en te verdelgen. Zodra zij met de bewoners van Seïr hadden afgerekend, hielpen zij elkander in het verderf. Toen Juda gekomen was bij den wachttoren in de woestijn, keerden zij zich naar het krijgsvolk, en zie, het waren slechts lijken, ter aarde nedergevallen: niemand was omkomen." (vers 22-24).

 

Indien er al weinig legers geweest zijn, die met een dergelijke voorhoede ten strijde trokken, zoals het leger van Josafat, dan is het even zeker dat weinig legers met zo'n schitterende overwinning beloond zijn. En het is misschien niet verkeerd, de filosofie van de geloofsoverwinning te bestuderen, die in dit voorbeeld geïllustreerd wordt. Toen de vijand, die op hun overvloedige aantal had vertrouwd, de Israëlieten die morgen zingend en roepend naar buiten hoorden komen, wat moeten ze toen geconcludeerd hebben? Niets anders dan dat de Israëlieten versterkingen hadden ontvangen, en zodanig versterkt waren, dat het nutteloos zou zijn te trachten hen te weerstaan. Daarom raakten ze in paniek, en zag iedereen een vijand in zijn buurman.

 

En was hun conclusie niet juist, dat Israël versterking ontvangen had? Inderdaad, want het verhaal zegt: "Op hel ogenblik, dat zij den jubel en den lof aanhieven, liet de Here de Ammonieten, de Moabieten en de lieden van het gebergte Seïr, die tegen Juda waren opgerukt, uit hinderlagen overvallen." (vers 22). De legermacht des Heren, waarop Josafat en zijn volk vertrouwden, streed voor hen. Zij kregen versterkingen, en als hun ogen geopend hadden kunnen worden om hen te zien, dan zouden ze ongetwijfeld ontdekt hebben, dat zij die met hen waren, meer in getal waren dan de vijand; eenmaal had de dienaar van Elisa dit ook gezien. Waar we echter bijzondere aandacht aan moeten besteden, is het feit dat, toen Israël begon met gezang en lofprijzingen, de Here hinderlagen legde voor de vijand. Wat betekent dat?

Het laat zien dat hun geloof echt was. De belofte van God werd net zo zeker beschouwd als de eigenlijke vervulling. Daarom geloofden ze in de Here, of, meer letterlijk, ze bouwden op de Here en ze werden op deze wijze bevestigd, of opgebouwd. Zo bewezen ze de waarheid van de woorden: "en dit is de overwinning, die de wereld overwonnen heeft: ons geloof." (1 Joh. 5:4).

 

Laten we nu deze illustratie toepassen op een geval in de strijd tegen de zonde. Er komt  een krachtige verzoeking om iets te doen waarvan we weten dat het verkeerd is. Vaak hebben we tot ons verdriet de sterkte van de verzoeking ondervonden; hij heeft ons overwonnen, zodat we weten dat we geen kracht ertegen bezitten. Maar nu zijn onze ogen op de Here gericht, die ons gezegd heeft vrijmoedig tot de troon der genade te gaan, opdat we zegen ontvangen en genade vinden als hulp in tijd van nood. Zo beginnen we God om hulp te bidden.

We bidden tot de God die ons in de Bijbel geopenbaard is, als de Schepper van hemel en aarde. We beginnen niet met een droevige bekentenis van onze zwakheid, maar met een vreugdevolle erkentenis van Gods grote macht. Wanneer dat gedaan is, kunnen we het wagen onze moeilijkheid en onze zwakheid te noemen. Als we onze zwakheid eerst vermelden, en onze ontmoedigende situatie, dan plaatsen we onszelf vóór God. In dat geval zal satan de moeilijkheid vergroten en zijn duisternis om ons heen leggen, zodat we niets anders dan onze eigen zwakheid zien. Op deze wijze zal ons roepen en smeken, hoe vurig en hartverscheurend ook, tevergeefs zijn, omdat ze het essentiële element missen, namelijk dat we geloven, dat God bestaat, en dat Hij ook volkomen zo is, zoals Hij zich heeft geopenbaard. Maar wanneer we beginnen met een erkentenis van Gods macht, dan kunnen we gerust onze zwakheid vermelden, want dan plaatsen we onze zwakheid naast Zijn macht en het verschil daartussen doet ons moed vatten.

 

Terwijl we dan bidden, herinneren we ons de belofte van God, ons door de Heilige Geest ingegeven. Misschien kunnen we geen belofte bedenken die precies op ons geval slaat; maar we kunnen ons herinneren dat: "Dit is een getrouw woord en alle aanneming waard, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is om zondaren te behouden, onder welke ik een eerste plaats inneem." (1 Tim. 1:15); en dat Hij "Zichzelf gegeven heeft voor onze zonden, om ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar den wil van onze God en Vader." (Gal. l :4); en we mogen erkennen dat hiermee alle beloften verbonden zijn, want zal "Hij, die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons met Hem ook niet alle dingen schenken?" (Rom. 8:32).

Dan herinneren we ons dat God van dingen die er niet zijn, kan spreken alsof ze er wel zijn. Dat wil zeggen, als God een belofte geeft, dan is dat even goed, alsof ze al vervuld is. Omdat we weten dat onze bevrijding van de zonde in overeenstemming is met de wil van God (Gal. l :4), rekenen we de overwinning al als van ons én we beginnen God te danken voor Zijn "buitengewoon grote en kostbare beloften". Zodra ons geloof deze beloftes aangrijpt en ze tot werkelijkheid maakt, kunnen we niet anders dan God prijzen voor Zijn wonderbaarlijke liefde; en terwijl we dat doen worden onze gedachten volledig weggeleid van de zonde en onze overwinning is een feit. De Here legt hinderlagen tegen de vijand. Onze woorden van lof tonen satan dat we versterkingen hebben; en omdat hij de kracht van de hulp, die ons geschonken wordt, heeft ervaren, weet hij dat hij in dit geval niets kan doen, en daarom verlaat hij ons. Dit illustreert de kracht van het uitdrukkelijke bevel van de apostel:

"Weest in geen ding bezorgd, maar laten bij alles uw wensen door gebed en smeking met dankzegging bekend worden bij God." (Phil. 4:6).