You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index > Christus en Zijn Gerechtigheid
 

De rechtvaardiging van God

 

"Maar zoekt eerst Zijn koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden." (Matth. 6:33).

 

De rechtvaardigheid van God, zegt Jezus, is het enige dat we in dit leven moeten zoeken. Voedsel en kleding zijn in vergelijking daarmee onbelangrijker zaken. God zal daarin voorzien, zodat we er geen angstige zorg aan hoeven te besteden. Ons enige levensdoel zou zijn: Gods koninkrijk en Zijn gerechtigheid bemachtigen. In 1 Cor. 1:30 wordt ons gezegd dat Christus ons geworden is wijsheid en rechtvaardigheid; daar in Christus de wijsheid Gods is, en in Hem al de volheid van de Godheid lichamelijk woont, blijkt hieruit dat de rechtvaardigheid, die Hij voor ons geworden is, de rechtvaardigheid Gods is. Laten we eens zien wat deze rechtvaar­digheid is.

 

In Psalm 119:172 richt de Psalmist zich op deze wijze tot de Here: "Mijn tong zal uw woord bezingen, want al uw geboden zijn gerechtigheid." De geboden zijn rechtvaardig, niet gewoon op zich zelf beschouwd, maar zij zijn de gerechtigheid Gods. Lees als bewijs eens het volgende:

 

"Heft uw ogen op naar den hemel en aanschouwt de aarde heneden; want de hemel verdwijnt als rook, de aarde vergaat als een kleed en haar bewoners sterven als muggen, maar mijn heil duurt eeuwig en mijn gerechtigheid wordt niet verbroken. Hoort naar Mij. gij die de gerechtigheid kent. gij volk, in welks hart mijn wel is. Vreest niet voor den smaad van stervelingen, wordt niet verschrikt vanwege hun beschimpingen." (Jes. 51:6-7).

 

Wat leren we hieruit? - Dat degenen die de gerechtigheid van God kennen. Zijn wet in hun hart hebben; dat daarom de wet van God de gerechtigheid van God is. We kunnen dit ook als volgt aantonen (wat ook uit het volgende zal blijken): "Alle ongerechtigheid is zonde." (1 Joh. 5:17). "Ieder, die de zonde doet, doet ook de wetteloosheid, en de zonde is wetteloosheid." (l Joh. 3:4). Zonde is de overtreding van de wet, en het is ook ongerechtigheid; daarom zijn zonde en ongerechtigheid hetzelfde. Maar als ongerechtigheid de overtreding van de wet is, moet gerechtigheid de gehoorzaam­heid aan de wet zijn. Of, om deze stelling schematisch op te schrijven:

 

Ongerechtigheid = zonde, l Joh. 5:17.

 

Overtreding van de wet = zonde, l Joh. 3:4.

 

Volgens de stelling dat twee dingen, die gelijk zijn aan hetzelfde, gelijk zijn aan elkaar, hebben we daarom het volgende:

 

Ongerechtigheid = overtreding van de wet.

Dit is een negatieve stelling. Hetzelfde positief uitgedrukt zou zijn:

Gerechtigheid = gehoorzaamheid aan de wet,

 

Welke wet is het waar gehoorzaamheid aan, gerechtigheid is en ongehoorzaamheid aan, zonde is? Het is de wet die zegt: "Gij zult niet begeren", want apostel Paulus zegt ons dat deze wet hem overtuigde van zonde. (Rom. 7:7). De wet der tien geboden is dan ook de maatstaf voor de gerechtigheid van God. Omdat het de wet van God is en tevens gerechtigheid is, moet het de gerechtigheid van God zijn. Inderdaad, er is geen andere gerechtigheid. Nu de wet de gerechtigheid van God is - een weerspiegeling van Zijn karakter -kunnen we gemakkelijk begrijpen dat "God vrezen en Zijn geboden onderhouden" voor alle mensen geldt, (Pred. 12:13). Laat niemand denken dat zijn omschreven plicht zich beperkt tot de Tien Geboden, want ze zijn "bovenmate breed".

"De wet is geestelijk", en omvat heel wat meer dan wat door een gemiddelde lezer kan worden onderscheiden. "Doch een ongeestelijk mens aanvaardt niet hetgeen van den Geest Gods is, want het is hem dwaasheid en hij kan het niet verstaan, omdat het slechts geestelijk te beoordelen is." (l Cor. 2:14).

 

De buitengewone draagwijdte van Gods wet kan alleen beseft worden door hen die hem onder gebed overdacht hebben. Een paar teksten uit de Bijbel zullen voldoende zijn om ons iets van de breedte ervan te tonen.

 

In de bergprediking zei Jezus: "Gij hebt gehoord, dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doodslaan; en: Wie doodslag pleegt, zal vervallen aan het gerecht. Maar Ik zeg u: Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht. Wie tot zijn broeder zegt: Leeghoofd, zal vervallen aan den Hogen Raad, en wie zegt: Dwaas, zal vervallen aan het hellevuur. (Matth. 5:21-22). Dan verder: "Gij hebt gehoord, dal er gezegd is: Gij zult niet echtbreken. Maar Ik zeg u: Een ieder, die een vrouw aanziet om haar te begeren, heeft in zijn hart reeds echtbreuk met haar gepleegd."(Matth. 5:27-28).

 

Dit betekent niet dat de geboden, "Gij zult niet doden" en "Gij zult niet echtbreken", onvolmaakt zijn of dat God nu een grotere mate van zedelijkheid vraagt van Christenen, dan bij de Joden het geval was. Hij vraagt hetzelfde van alle mensen in alle eeuwen. De Heiland verklaarde deze geboden eenvoudig, en liet hun geestelijke betekenis zien. Op de onuitgesproken beschuldiging van de Farizeeën, dat Hij de zedewetten negeerde en ondermijnde, antwoordde Hij met de woorden dat Hij met het doel kwam om de wet te vervullen, en dat deze niet ontbonden kon worden; en toen verklaarde Hij de werkelijke betekenis van de wet op een manier die hen overtuigde dat ze hem negeerden en ongehoorzaam waren. Hij liet hen zien dat zelfs een blik of een gedachte een schending der wet kan zijn, dat de wet werkelijk een onderzoeker van de gedachten en bedoelingen van het hart is. Hierin maakte Christus niet een nieuwe waarheid bekend, maar Hij liet verhelderend licht schijnen op een oude.

Toen de wet van de Sinaï verkondigd werd, betekende hij evenveel als toen Christus hem op de bergen van Juda verklaarde. Toen Hij met een stem die de aarde deed wankelen, zeide: "Gij zult niet doden", bedoelde Hij, "Gij zult geen boosheid in uw hart koesteren, gij zult niet toegeven aan afgunst, noch aan twist, noch aan iets dat in de geringste mate verwant is aan moord." Dit alles en nog veel meer omvatten de woorden, "Gij zult niet doden." Dit werd ook geleerd door de geïnspireerde woorden van het Oude Testament; want Salomo leerde dat de wet zowel met onzichtbare als zichtbare dingen te maken heeft, toen hij schreef:

 

"Van al het gehoorde is het slotwoord: Vrees God onderhoud zijn geboden, want dit geldt voor alle mensen. Want God zal elke daad doen komen in het gericht overal het verborgene, hetzij goed, hetzij kwaad." (Pred, 12:13-14).

 

Het argument is dit: het oordeel doet een uitspraak over alle verborgen zaken, de wet van God is een maatstaf in het oordeel, hij bepaalt de kwaliteit van iedere handeling, hetzij goed, hetzij kwaad; daarom verbiedt de wet van God zowel zonde in gedachte als zonde in het openbaar. De conclusie van de hele zaak is dus dat de geboden van God voor alle mensen gelden. Neem het eerste gebod: "Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben."

 

De apostel vertelt ons van mensen "wier God is de buik", (Phil. 3:19). Maar gulzigheid en onmatigheid zijn zelfmoord; we zien dus dat het eerste gebod doorgaat in het zesde. Dit is echter nog niet alles, want het zegt ook dat begerigheid afgoderij is. (Col. 3:5).

Het tiende gebod kunnen we niet overtreden zonder het eerste en het tweede te overtreden. Met andere woorden, het tiende en het eerste stemmen overeen. We zien dat de decaloog een cirkel is met een omtrek zo groot als het heelal en met als inhoud de zedelijke plicht van ieder schepsel. Kortom, het is de maatstaf van de gerechtigheid van God, die woont in eeuwigheid.

 

Hiermede is de juistheid van de bewering dat "de daders van de wet zullen rechtvaardig zijn", duidelijk. Rechtvaardigen betekent recht­vaardig maken, aantonen dat iemand rechtvaardig is. Het is duide­lijk dat volkomen gehoorzaamheid aan de volkomen rechtvaardige wet iemand tot rechtvaardige kan maken. Het was de bedoeling van God dat al Zijn schepselen op een dergelijke manier gehoorzaam­heid zouden schenken aan de wet; op deze wijze werd de wet ten leven ingesteld. (Rom. 7:10).

 

Maar om als "dader der wet" te worden geoordeeld, was het nodig dat iemand de wet, gedurende ieder moment van zij n leven, volledig gehouden had. Als hij hierin tekort geschoten was, dan kon hij niet zeggen de wet te hebben gehouden. Hij kon geen dader der wet zijn, als hij hem maar gedeeltelijk had gehouden. Daarom is het zo triest dat er onder alle mensengeslachten geen daders der wet zijn, want zowel Joden als heidenen "zijn onder de zonde, gelijk geschreven staat: Niemand is rechtvaardig, ook niet één, er is niemand, die verstandig is, niemand, die God ernstig zoekt; allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één." (Rom. 3:9-12).

 

De wet spreekt lot allen die binnen zijn invloedssfeer liggen; en in de hele wereld is er niemand die zijn mond kan opendoen, om zich te zuiveren van de beschuldiging van zonde, die de wet tegen hem inbrengt. Alle mond wordt gestopt en de gehele wereld worde strafwaardig voor God (vers 19), "Want allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods" (vers 23). Daarom, hoewel "de daders der wet zullen gerechtvaardigd worden" (Rom. 2:13), is het eveneens duidelijk dat "uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen."(Rom. 3:20).

 

De wet, die "heilig, en rechtvaardig en goed" is, kan een zondaar niet rechtvaardigen. Met andere woorden, een rechtvaardige wet kan niet zeggen, dat iemand die hem schendt, onschuldig is. Een wet die een slecht mens zou rechtvaardigen, zou een slechte wet zijn. De wel mag derhalve niet gesmaad worden om­dat hij zondaars niet kan rechtvaardigen. Op grond daarvan zou hij daarentegen juist geprezen moeten worden. Het feit dat de wet zondaars niet rechtvaardig zal verklaren, - dat hij niet zal zeggen dat de mensen hem gehouden hebben, als ze hem geschonden hebben -, is op zich voldoende bewijs dat hij goed is. Mensen ach­ten een onomkoopbare aardse rechter, een rechter die niet omgekocht kan worden, en die een schuldige niet onschuldig zal verklaren. Zeer zeker zouden zij de wel Gods moeten verheerlijken, de wet die geen vals getuigenis aflegt. Hij is de volmaakte gerechtigheid en daarom gedwongen om de trieste verklaring af te leggen dat niemand van Adams geslacht zijn eisen heeft vervuld. Bovendien zien we uit het feit, dat het vervullen van de wet een plicht is voor alle mensen, hij het nooit meer kan goedmaken, wanneer hij in een enkel onderdeel tekort geschoten is.

De eisen van elk voorschrift van de wet zijn zo omvangrijk, - de gehele wet is zo geestelijk - dat een engel niet meer dan eenvoudig gehoorzaamheid kan bewijzen. Ja nog meer, de wet is de gerechtigheid van God, een afschrift van Zijn karakter, en daar Zijn karakter niet kan afwijken van Hemzelf volgt hieruit dat zelfs God niet beter kan zijn dan de mate van goedheid die door Zijn wet wordt geëist. Hij kan niet beter zijn dan Hij is, en de wet verklaart wat Hij is. Wat voor hoop is er dan dat iemand die gefaald heeft, al is het maar in één voorschrift, genoeg extra goedheid kan toevoegen om het ontbrekende aan te vullen?

Hij die dat tracht te doen, plaatst zich voor de onmogelijke taak, beter te zijn dan God eist, ja, zelfs beter te zijn dan God Zelf. Doch het is niet slechts in één onderdeel dat de mensheid gefaald heeft. Ze is in elk onderdeel tekort gekomen. "Allen zijn afgeweken, tezamen zijn zij onnut geworden; er is niemand, die doet wat goed is, zelfs niet één." (Rom. 3:12).

En dat niet alleen, want het is onmogelijk voor de gevallen mensheid, met zijn verzwakte kracht, ook maar één enkele daad te verrichten, die beantwoordt aan de volmaakte maatstaf. Deze bewering heeft geen verder bewijs nodig dan opnieuw te verklaren dat de wet de maatstaf van Gods gerechtigheid is. Zeer zeker is niemand zo aanmatigend te beweren dat er een daad in zijn leven zo goed is geweest alsof de Here zelf het had gedaan.

Ieder moet instemmen met de Psalmist: "Ik heb geen goed buiten U." (Ps. 16:2) Dit feit staat op duidelijke wijze beschreven in de Bijbel. Christus, "omdat het voor Hem niet nodig was, dat iemand van den mens getuigde; want Hij wist zelf wat in den mens was", (Joh. 2:25), zeide:

"Want van binnenuit, uit het hart der mensen, komen de kwade overleggingen, hoererij, diefstal, moord, echtbreuk, hebzucht, boosheid, list, onmatigheid, een boos oog, godslastering, overmoed, onverstand. Al die slechte dingen komen van binnen uit naar buiten en maken den mens onrein." (Marc. 7:21-23). Met andere woorden, het is gemakkelijker het verkeerde te doen dan het goede, en de dingen die de mens van nature doet zijn verkeerd.

 

De zonde woont binnenin, zij is een deel van het wezen. Daarom zegt de apostel: "Daarom dat de gezindheid van het vlees vijandschap is tegen God; want het onderwerpt zich niet aan de wet Gods; trouwens, het kan dat ook niet: zij, die in het vlees zijn, kunnen Gode niet behagen." (Rom. 8:7-8). En dan:

 

"Want het begeren van het vlees gaat in tegen den Geest en dat van den Geest tegen het vlees - want deze staan tegenover elkander -zodat gij niet doet wat gij maar wenst." (Gal. 5:17). Daar zonde een deel van de natuur van de mens is en door iedereen wordt geërfd via een lange rij zondige voorouders, is het duidelijk dat de uit hemzelf voortspruitende gerechtigheid slechts "als een bezoedeld kleed" moet zijn (Jes. 64:6), vergeleken met het vlekkeloze kleed der gerechtigheid van God.

 

Dat het onmogelijk is om goede daden te laten voortkomen uit een zondig hart, wordt door de Heiland op de volgende doordringende wijze geïllustreerd: "Want elke boom wordt aan zijn eigen vrucht gekend. Want van dorens leest men geen vijgen, en van een braamstruik oogst men geen druif. Een goed mens brengt uit den goeden schat zijns harten het goede voort en een slecht mens brengt uit den bozen schat het boze voort. Want waar het hart vol van is, daarvan spreekt de mond." (Luk, 6:44-45). Dat wil zeggen dat een mens geen goede daden kan doen voordat hij eerst goed wordt. Daarom hebben de goede daden van een zondig mens geen enkel effect om hem rechtvaardig te maken, maar ze zij n zondig omdat ze voortkomen uit een zondig hart; integendeel, ze worden toegevoegd aan het totaal van zijn zonden.

Alleen maar zonde kan voortkomen uit een zondig hart, en veelvuldige zonde kan geen enkele goede daad voortbrengen. Daarom is het voor een zondig mens zinloos te denken dat hij door zijn eigen pogen rechtvaardig kan worden. Hij moet eerst rechtvaardig gemaakt worden, voordat hij het goede kan doen, dat van hem geëist wordt, en dat hij graag doen wil. De zaken staan dus als volgt:

 

1.  De wet Gods is volmaakte gerechtigheid, en volkomen overeenstemming ermee wordt gevraagd van ieder die het koninkrijk des hemels wil binnen gaan.

 

2.  Maar de wet kan absoluut geen gerechtigheid schenken, aan wie dan ook - allen zijn zondaars en niet in staat aan zijn eisen te voldoen.

 

Het doet er niet toe hoe vlijtig of hoe ijverig een mens z'n best doet, niets dat hij doen kan, zal volledig voldoen aan de eisen van de wet. Het is voor hem te hoog om te bereiken, hij kan door de wet geen gerechtigheid verkrijgen "daarom, dat uit werken der wet geen vlees voor Hem gerechtvaardigd zal worden, want wet doet zonde kennen." (Rom. 3:20). Wat een jammerlijke toestand! We moeten de gerechtigheid der wet bezitten of we kunnen de hemel niet binnengaan, en toch heeft de wet voor geen van ons gerechtigheid. Onze meest aanhoudende en energieke pogingen zullen ons nog niet het kleinste beetje heiligheid opleveren, zonder welke niemand de Here zien kan.

 

Wie kan er dan gered worden? Is het mogelijk dat er zoiets als een rechtvaardig mens bestaat? Ja, want de Bijbel spreekt er dikwijls van. Hij zegt van Lot "deze rechtvaardige man"; er staat: "Zegt van den rechtvaardige, dat het hem zal welgaan, want hij zal de vrucht zijner daden eten." (Jes.  3:10), en daarmee geeft de Bijbel aan dat er rechtvaardige mensen zullen zijn om de beloning te ontvangen; en verklaart duidelijk dat er op het laatst een rechtvaardig volk zal zijn. met deze woorden; "Te dien dage zal in het land Juda dit lied gezongen worden: Wij hebben een sterke stad; Hij stelt heil tot muren en voorwal. Opent poorten, opdat een rechtvaardig volk binnenga, dat zijn trouw bewaart." (Jes. 26:1-2).

David zegt: "Uw wet is waarheid" (Ps. 119:142). Het is niet alleen de waarheid, maar het is het totaal van alle waarheid; daarom zal het volk dat de waarheid vasthoudt een volk zijn dat de wet Gods houdt. Dat zullen de daders van Zijn wil zijn, en zij zullen het koninkrijk der hemelen binnengaan. (Matth. 7:21).