You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index

VOOR ANNAS, KAJAFAS EN HET SANHEDRIN

Streng bewaakt, de handen gebonden, met moeite voortschrijdend, gevolgd door een joelende bende, verliet Jezus de hof Gethsémané.

Hij werd eerst naar het huis gebracht van Annas, de schoonvader van Kajafas, die dat jaar hogepriester was. De boze Annas had verzocht, de eerste te zijn, om Jezus de Nazarener als gevangene te zien. Hij hoopte enig bewijs aan Jezus te ontlokken, waarop hij Zijn veroordeling kon bewerken.

Met dit doelondervroeg hij de Heiland aangaande Zijn discipelen en Zijn leer .

Jezus antwoordde: "Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb altijd geleerd in de synagoge en in de tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen, en in het verborgen heb Ik niets gesproken."

Zich toen tot de ondervrager kerende, zei Jezus : " Wat ondervraagt gij Mij ? ondervraag degenen, die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb." Joh. 18 : 20, 21.

Deze zelfde priesters hadden spionnen uitgestuurd om Hem waar te nemen, en verslag te doen van al Zijn woorden. Door middel van deze spionnen wisten de priesters en overheden van al wat Hij gezegd en gedaan had bij iedere samenloop van het volk,

waar Hij bij geweest was. Deze spionnen hadden getracht de Here in Zijn woorden te vangen, om iets te vinden als grond waarop zij Hem konden veroordelen. Daarom zei de Heiland: "Ondervraag degenen, die het gehoord hebben. Ga naar uw spionnen. Zij hebben alles gehoord, wat Ik gezegd heb. Zij kunnen u zeggen, wat Mijn leer geweest

." IS.

De woorden van Jezus waren zo dringend en gepast, dat de hogepriester voelde, dat zijn Gevangene de diepste gedachten van zijn ziellas.

Maar een van de dienaren van de hogepriester , zich verbeeldend dat zijn meester niet met behoorlijke eerbied behandeld werd, sloeg Jezus in het gezicht, met de woorden :

"Antwoordt Gij zo de hogepriester?"

Op deze beledigende vraag en vernederende slag zei Jezus met zachtheid:

"Indien Ik verkeerd gesproken heb, geef aan wat verkeerd was, maar indien het goed was, waarom slaat gij Mij?" Joh. 18 : 22, 23.

Jezus had legioenen engelen uit de hemel te hulp kunnen roepen, maar het was een deel van Zijn zending om in Zijn menselijkheid al de versmading en beledigingen te verdragen, waarmee het mensdom Hem zou kunnen overladen.

Van het huis van Annas werd Jezus gebracht naar het paleis van Kajafas. Hij moest in verhoor komen voor het Sanhédrin. Terwijl de leden bijeengeroepen werden, ondervroegen Annas en Kajafas Hem weer, zonder vorderingen te maken.

Toen de leden van het Sanhédrin bijeengekomen waren, nam Kajafas zijn plaats als voorzitter in. Aan beide zijden zaten de rechters, en de Romeinse soldaten stonden voor hen, om de Heiland te bewaken. Achter hen bevonden zich de beschuldigers.

Kajafas vroeg Jezus toen, om een van Zijn machtige wonderen voor hen te doen. Maar de Heiland liet niet blijken, dat Hij het verzoek gehoord had. Had Hij ook maar met die doordringende blik geantwoord, die Hij op de kopers en verkopers in de tempel had geworpen, de gehele moordzuchtige schare zou uit Zijn tegenwoordigheid hebben moeten vluchten.

In die tijd waren de Joden aan de Romeinen onderworpen, en het was hun niet geoorloofd om iemand ter dood te brengen. Zij konden slechts de gevangene aanklagen, en zulke schuldbewijzen tegen hem inbrengen, dat de Romeinse stadhouder er toe kwam, het vonnis uit te spreken.

Om dit doel te bereiken, moesten zij iets tegen de Heiland vinden, dat door de Romeinse regering als misdadig beschouwd zou worden. Zij konden overvloedig getuigenis krijgen, dat Jezus tegen de Joodse overleveringen en vel~ van hun gebruiken gesproken had. Het was gemakkelijk te bewijzen, dat Hij de priesters en schriftgeleerden bestraft had, en dat Hij hen huichelaars en moordenaars genoemd had. Maar daarnaar zouden de Romeinen niet luisteren, want zij zelf waren verontwaardigd over de aanmatigingen van de Farizeeën.

Vele beschuldigingen werden tegen Jezus ingebracht, maar óf de getuigen verschilden, óf het getuigenis was van zulke aard, dat het door de Romeinen niet aangenomen kon worden. Zij trachtten Hem te laten spreken in antwoord op hun beschuldigingen, maar het scheen alsof Hij ze niet gehoord had. Het stilzwijgen van Jezus op dit ogenblik was door de profeet Jesaja aldus beschreven:

"Hij werd mishandeld, maar Hij liet zich verdrukken en deed Zijn mond niet open; als een lam dat ter slachting geleid wordt, en als een schaap dat stom is voor zijn scheerders, zo deed Hij Zijn mond niet open." Jesaja 53 : 7.

De priesters begonnen te vrezen, dat het hun niet gelukken zou om enig getuigenis te krijgen,

dat zij tegen hun Gevangene zouden kunnen gebruiken, wanneer zij Hem naar Pilatus zouden brengen. Zij voelden, dat er een laatste poging gewaagd moest worden. De hogepriester hief zijn rechterhand naar de hemel op, en sprak Jezus onder ede als volgt plechtig toe :

"Ik bezweer U bij de levende God, dat Gij ons zegt, of Gij zijt de Christus, de Zoon van God ?" Mat th. 26: 63.

Jezus ontkende nooit Zijn zending noch Zijn betrekking tot de Vader. Hij kon tegenover persoonlijke beledigingen het stilzwijgen bewaren, maar Hij sprak altijd duidelijk en beslist, wanneer er sprake was van Zijn werk of Zijn verhouding tot God als Zoon.

Elk oor spitste zich tot luisteren, en elk oog was op Hem gevestigd, terwijl Hij antwoordde :

"Gij hebt het gezegd."

Volgens de gewoonte van die tijd was dit hetzelfde als te antwoorden: "Ja," of "Het is, zoals gij gezegd hebt." Dit was de sterkste vorm van een bevestigend antwoord. Een hemels licht scheen het bleke gelaat van de Heiland te bestralen, terwijl Hij er bij voegde :

"Doch Ik zeg u: Van nu aan zult gij de Zoon des mensen zien, gezeten aan de rechterhand der Macht en komende op de wolken des hemels." Mat th. 26 : 64.

In deze verklaring stelde de Heiland het tegenovergestelde voor van het toneel, dat toen plaats greep. Hij wees op de toekomst, óp de tijd, wanneer Hij de positie van opperste rechter van hemel en aarde innemen zal. Hij zal dan op de troon van de Vader zitten, en na Zijn beslissingen zal er geen 1 hoger beroep zijn. !

Hij stelde hun een gezicht voor van die dag, jwaarop Hij, in plaats van door een vijandig gepeupelomringd en beledigd te worden, met kracht en j grote heerlijkheid op de wolken des hemels komen I zal. Dan zal Hij door legioenen engelen begeleid j worden. Dan zal Hij het vonnis over Zijn vijanden 1 uitspreken, waartoe datzelfde beschuldigend gepeupel dan ook behoren zal.

Terwijl Jezus de woorden uitsprak, waarmee Hijzelf de Zoon van God, de rechter van de wereld verklaarde te zijn, verscheurde de hogepriester zijn kleren als teken van ontzetting over de godslastering door .Jezus geuit. Hij hief zijn handen ten hemel op, en zei: ,

"Hij heeft God gelasterd, waartoe hebben wij nog getuigen nodig? Zie, nu hebt gij Zijn godslastering gehoord. Wat qunkt u? En zij antwoordden en zeiden: Hij is des doods schuldig." Mat th. 26 : 65, 66.

Het was in strijd met de Joodse wet om een gevangene bij nacht te veroordelen. Hoewel tot de veroordeling van Jezus reeds besloten was, moest er toch nog voor de vorm een verhoor overdag plaats hebben.

Jezus werd nu naar een plaats van bewaring gebracht, waar Hij bespotting en mishandeling ondervond van de soldaten en het gepeupel.

Bij het aanbreken van de dageraad werd Jezus weer voor Zijn rechters gebracht en werd het oordeel des doods over Hem uitgesproken.

Een satanische woede maakte zich nu meester van de leiders en het volk. Het geraas van de stemmen leek op dat van wilde dieren. Zij drongen op Jezus aan, schreeuwend: Hij is schuldig, doodt Hem! en waren zij niet bevreesd geweest voor de soldaten, Hij zou voor Zijn rechters in stukken zijn gescheurd. Maar de Romeinse macht kwam tussen beide, en hield door geweld van wapens de woede van het gepeupel in toom.

De priesters en overheden spanden nu met slechte mensen samen om de Heiland te vernederen. Een oud kledingstuk werd Hem over het hoofd geworpen; en Zijn vervolgers sloegen Hem in het gezicht, met de woorden: "Profeteer ons, Christus ! \Y/ie is het, die tl geslagen heeft?" Matth. 26 : 68.

Toen het kledingstuk weggenomen werd, spuwde een van de knechten de Heiland in het gezicht.

Eenmaal zullen die onwaardige mannen, die het kalme, bleke aangezicht van Christus bespuwd en bespot hebben, het in Zijn heerlijkheid aanschouwen, wanneer het helderder blinken zal dan de zon.