You are: Home > www.agp-internet.com/react > Sermonroom > Historisch Index

E.G. White "Jezus, de vriend voor Jong en Oud"


DE VERZOEKING

Na Zijn doop werd Jezus door de Geest weggeleid in de woestijn, om verzocht te worden door de duivel.

Jezus werd in Zijn gang naar de woestijn geleid door Gods Geest. Hij begaf Zich niet in verzoeking. Hij wilde alleen zijn om over Zijn zending en werk na te denken.

Door gebed en vasten moest Hij Zich sterken om het bloedspoor te bewandelen. Maar Satan wist, waar Jezus heengegaan was en nu volgde hij Hem om Hem te verzoeken.

Toen Jezus van de Jordaan weggegaan was, straalde Zijn aangezicht van de heerlijkheid van God. Maar toen Hij in de woestijn kwam, verdween deze glorie. De zonden van de wereld werden op Hem gelegd en Zijn aangezicht droeg de sporen van een angst en verdriet, zoals niemand ooit gevoeld heeft. Hij leed voor zondaren.

Adam en Eva waren God in het Paradijs ongehoorzaam geweest door te eten van de verboden vrucht. Hun ongehoorzaamheid had zonde, droefheid en dood in de wereld gebracht.

Jezus kwam om een voorbeeld van gehoorzaamheid te geven. Nadat Hij veertig dagen in de woestijn gevast had, weigerde Hij tegen de wil van Zijn Vader te handelen, zelfs waar het erom ging om voedsel te krijgen.

Eén van de verzoekingen, waarvoor onze eerste

ouders bezweken, was de lust tot eten. Door dit lange vasten wilde Jezus tonen, dat eetlust in bedwang kan worden gehouden.

Satan verzoekt de mensen steeds door aan hun begeerten te voldoen, want hij weet, dat daardoor het lichaam verzwakt en het verstand beneveld wordt. En is hij daarin geslaagd, dan kan hij hen gemakkelijk bedriegen en in het verderf storten.

Jezus' voorbeeld leert ons echter, dat elk verkeerd verlangen moet worden overwonnen. Onze lusten moeten ons niet beheersen, maar wij moeten de lusten beheersen.

Toen Satan het eerst aan Jezus verscheen, had hij een voorkomen als van een engel des lichts. Hij deed, alsof hij een bode van de hemel was.

Hij zei tot Jezus, dat het niet de wil van Zijn Vader was, dat Hij dit lijden moest verdragen en dat het voldoende was, als Hij alleen maar toonde, dat Hij gewillig was om te lijden.

Toen Jezus het ergste knagen van de honger voelde, zei Satan tot Hem: "Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden."

Jezus was echter gekomen om te leven als ons voorbeeld; daarom moest Hij lijden verdragen zoals wij het te verdragen hebben. Hij mocht geen wonder ten eigen behoeve verrichten. Zijn wonderen kwamen alle anderen ten goede. Hij antwoordde Satan: "De mens zal van brood alleen niet leven, maar van alle woord, dat uit de mond van God uitgaat."

Hiermee gaf Jezus te kennen, dat het van minder belang is om onszelf van het nodige voedsel te voorzien, dan ongehoorzaam te zijn aan het woord van God. Zij, die Gods Woord gehoorzamen, hebben de belofte, dat hun alles zal worden gegeven wat zij nodig hebben voor dit leven en voor het toekomstige.

Nu het Satan niet gelukt was Jezus in de eerste verzoeking te overwinnen, bracht hij Hem naar de rand van het dak van de tempel te Jeruzalem en zei: "Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelf dan naar beneden; er staat immers geschreven: aan Zijn engelen zal Hij opdracht geven aangaande u, en op de handen zullen zij u dragen, opdat Gij Uw voet niet aan een steen stoot."

In het aanhalen van de Schriften volgde Satan het voorbeeld van Jezus. Maar deze belofte is niet gegeven voor hen, die zich moedwillig in gevaar begeven. God had Jezus niet gezegd, om Zich van de top van de tempel naar beneden te werpen. Jezus wilde dit niet doen, om Satan te behagen, en zei daarom: "Er staat ook geschreven: Gij zult de Here, uw God, niet verzoeken."

Wij moeten ons aan de zorg van onze hemelse Vader toevertrouwen, maar wij moeten niet gaan waarheen Hij ons niet zendt. Wij moeten niet doen wat Hij ons verboden heeft.

Er zijn mensen, die zeggen, dat het geen kwaad kan om God ongehoorzaam te zijn, omdat Hij zo barmhartig is en gewillig om te vergeven. Maar dat is een verkeerde gedachte. God wil allen vergeven, die Hem erom vragen en zich van zonde afkeren. Maar hen, die Hem ongehoorzaam willen zijn, kan Hij niet zegenen.

Nu vertoonde Satan zich in zijn ware gedaante, als de vorst van de duisternis. Hij nam Jezus mee naar de top van een hoge berg en toonde Hem alle koninkrijken van d~ze wereld. De schone steden met hun marmeren paleizen, de vruchtbare velden en wijngaarden lagen rn de heldere zonneschijn. Satan zei: "Dit alles zal ik U geven, indien Gij U nederwerpt en mij aanbidt."

Voor een ogenblik aanschouwde Jezus het toneel. Daarop wendde Hij Zijn blik ervan af. Satan had Hem de wereld in zijn bekoorlijkste licht voorgehouden. Zijn oog zag ook wat onder de uiterlijke schoonheid verborgen lag. Hij zag de wereld in zijn ellende en zonde. Al dat leed was het gevolg van het verlaten van God en dienen van Satan.

Een sterk verlangen welde bij Jezus op om te redden, wat verloren was. Hij wenste de wereld hersteld te zien in zijn oorspronkelijke schoonheid. Hij wilde de mens in een gunstige verhouding tot God brengen.

Het was voor zondige mensen, dat Hij verzoekingen weerstond. Hij moest overwinnaar worden, opdat zij zouden kunnen overwinnen en met de engelen gelijkgesteld worden en waardig om kinderen Gods genaamd te worden.

Op Satans eis om te worden aanbeden, antwoordde Jezus: "Ga weg, Satan! want er staat geschreven: De Here, uw God, zult gij aanbidden en Hem alleen dienen." Matth. 4: 3-10.

Alles wat de mens van het dienen van God kan aftrekken -liefde voor de wereld, begeerte naar heerschappij en de grootsheid van het leven -alles lag feitelijk in deze verzoeking opgesloten. Satan bood Jezus de wereld met haar schatten aan, indien Hij maar hulde wilde bewijzen aan de beginselen van zonde.

Ook tot ons komt Satan soms met schone vooruitzichten, als wij maar kwaad willen doen. Hij fluistert ons toe: Als gij voorspoedig wilt zijn in deze wereld, moet gij mij dienen. Neem het met waarheid en eerlijkheid niet te nauw. Gehoorzaam aan mijn raad, en ik zal u rijkdom en eer geven en u gelukkig maken.

Wanneer wij luisteren naar zijn raad, dan aanbidden wij Satan in plaats van God. Maar het zal ons niets anders brengen dan ellende en uiteindelijk de ondergang.

Jezus zei tot de verzoeker: "Ga weg, Satan", en aan dat bevel kon hij geen weerstand bieden. Hij moest gaan. Trillend van haat en woedend over de nederlaag verliet de weerspannige vorst de tegenwoordigheid van de Verlosser der wereld. De strijd was voorlopig ten einde. De overwinning van Jezus was even volkomen als de nederlaag van Adam geweest was.

Zo mogen ook wij de verzoeking weerstaan en Satan overwinnen. De Here zegt tot ons: "Biedt weerstand aan de duivel en hij zal van u vlieden. Nadert tot God en Hij zal tot u naderen 4 :7, 8.