You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

In het graf van Jozef    (80)

Eindelijk kon Jezus rusten. De lange dag van schande en marteling was ten einde. Terwijl de laatste stralen van de ondergaande zon de sabbat inluidden, lag de Zoon van God in de rust van Jozefs graf. Zijn werk volbracht, Zijn handen in vrede gevouwen, rustte Hij gedurende de heilige uren van de sabbatdag.

In den beginne hadden de Vader en de Zoon op de sabbat gerust van Hun scheppingswerk. Toen "de hemel en de aarde en al hun heer" (Gen.2:1) vol­tooid waren, verheugden de Schepper en alle hemelse wezens zich in het gadeslaan van dat heerlijke schouwspel.
"De morgensterren juichten te­zamen en al de zonen Gods jubelden." (Job.38:7)

Nu rustte Jezus van het verlossings­werk; en hoewel er smart was te midden van degenen die Hem op aarde liefhadden, was er vreugde in de hemel. In de ogen van de hemelse wezens was de belofte voor de toekomst heerlijk. Een herstelde schepping, een verlost mensdom, dat na de zonde te hebben overwonnen, nooit meer zou kunnen vallen — dit, het resultaat van het voltooide werk van Christus, zagen God en de engelen. De dag waarop Jezus rustte, is met dit toneel voor altijd verbonden. Want Zijn "werk is volkomen" (Deut.32:4), en "al wat God doet, is voor eeuwig." (Pred.3:14)

Wanneer er een "wederoprichting van alle dingen, waarvan God gesproken heeft bij monde van Zijn heilige profeten, van oudsher" (Hand.3:21), zijn zal, dan zal de sabbat der schepping, de dag waarop Jezus in het graf van Jozef rustte, nog een dag van rust en vreugde zijn. Hemel en aarde zullen zich verenigen in lofgezang, wanneer "van sabbat tot sabbat" (Jes.66:23) de geredde volken in vreugdevolle aanbidding zullen buigen voor God en het Lam.

 

In de laatste gebeurtenissen van de dag van de kruisiging was een nieuw bewijs voor de vervulling van de profetie gegeven, en werd opnieuw van de goddelijkheid van Christus getuigd. Toen de duisternis van het kruis was opgetrokken, en de stervenskreet van de Heiland geuit was, werd onmiddellijk een andere stem gehoord, die zei: "Waarlijk, dit was een Zoon Gods." (Matth.27:54)

 

Deze woorden werden niet op fluisterende toon gesproken. Aller ogen werden gericht naar de plaats waar ze vandaan kwamen. Wie had er ge­sproken? Het was de centurio, de Romeinse krijgsman.

Het goddelijk geduld van de Heiland, en Zijn plotselinge dood, met de overwinningskreet op Zijn lippen, hadden indruk gemaakt op deze heiden. In het ge­wonde, verbroken lichaam dat aan het kruis hing, herkende de hoofdman de gestalte van de Zoon van God. Hij kon zich niet weerhouden uiting te geven aan zijn geloof. Zo werd opnieuw een bewijs gegeven, dat onze Verlosser eenmaal het loon van Zijn werken zal zien. Zelfs op de dag van Zijn dood spraken drie mannen, die geheel van elkander verschilden, hun geloof uit — hij die de Romeinse wacht aanvoerde, hij die het kruis van de Heiland droeg en hij die aan het kruis aan Zijn zijde stierf.

 

Toen de avond viel, hing er een bovennatuurlijke stilte op Golgotha. De menigte verspreidde zich en velen keerden terug naar Jeruzalem, in een geheel andere stemming dan die morgen. Velen waren naar de kruisi­ging getrokken uit nieuwsgierigheid en niet uit haat tegen Christus. Toch geloofden zij de beschuldigingen van de priesters, en beschouwden Christus als een boosdoener. In een onnatuurlijke opwinding hadden zij zich aan­gesloten bij het gepeupel dat Hem hoonde. Maar toen de aarde in duis­ternis was gehuld en zij daar stonden, door hun eigen geweten aange­klaagd, gevoelden zij zich schuldig aan een groot onrecht. Geen grappen en spottend gelach werden gehoord te midden van die verschrikkelijke som­berheid; en toen deze was opgetrokken, gingen zij in ernstige stilte op weg naar hun huis. Zij waren ervan overtuigd, dat de beschuldigingen van de priesters vals waren, dat Jezus geen bedrieger was; en enkele weken later, toen Petrus predikte op de Pinksterdag, waren zij onder de duizenden die zich tot Christus bekeerden.

 

Maar de Joodse leiders waren niet veranderd door de gebeurtenissen waarvan zij getuigen waren geweest. Hun haat voor Jezus was niet ver­minderd. De duisternis die over de aarde was gekomen bij de kruisiging, was niet dichter dan de duisternis die de geest van de priesters en oversten omgaf. Bij Zijn geboorte had de ster Christus gekend en de Wijzen geleid naar de kribbe waar Hij lag. De hemelse legerscharen hadden Hem gekend en Zijn lof gezongen in de vlakten van Bethlehem. De zee had Zijn stem gekend en bad Zijn bevel gehoorzaamd.

 

Ziekte en dood hadden Zijn macht herkend en hun prooi aan Hem overgegeven. De zon had Hem gekend en bij het zien van Zijn stervensnood haar gelaat van licht ver­borgen. De rotsen hadden Hem gekend en gebeefd, zodat zij bij Zijn kreet in stukken braken. De levenloze natuur had Christus gekend en had van Zijn goddelijkheid getuigd. Maar de priesters en oversten van Israël kenden de Zoon van God niet.

Toch waren de priesters en oversten niet gerust. Zij hadden hun doel bereikt en Christus ter dood gebracht, maar zij hadden niet het gevoel van overwinning dat zij hadden verwacht. Zelfs in het uur van hun schijn­bare triomf werden zij door twijfel gekweld over de vraag, wat er nu zou gaan gebeuren. Zij hadden de kreet: "Het is volbracht !" (Joh.19:30), "Vader in Uw handen beveel Ik Mijn geest!" (Luc.23:46), gehoord. Zij hadden gezien hoe de rotsen scheurden, en hadden de geweldige aardbeving waargenomen, en nu waren ze rusteloos en niet op hun gemak.

 

Zij waren naijverig geweest op de invloed die Christus had op de mensen, toen Hij leefde; nu waren ze in Zijn dood nog jaloers op Hem. Zij vreesden de dode Christus meer, veel meer, dan ze ooit de levende Christus hadden gevreesd. Zij waren bevreesd dat de aandacht van het volk nog verder zou worden gericht op de gebeurtenissen die met Zijn kruisiging gepaard gingen, Zij vreesden de gevolgen van het werk van die dag. Tot geen enkele prijs wilden ze, dat Zijn lichaam gedurende de sabbat aan het kruis bleef hangen. De sabbat naderde nu, en het zou een schending van de heiligheid van die dag zijn, wanneer de lichamen aan het kruis hingen. Met dit als voorwendsel vroegen de Joden aan Pilatus of de dood van de slachtoffers verhaast mocht worden en hun lichamen verwijderd zouden mogen worden, voordat de zon onderging.

 

Pilatus wilde evenmin als zij, dat het lichaam van Jezus aan het kruis zou blijven hangen. Nadat zijn toestemming was verkregen, werden de benen van de twee rovers gebroken om hun dood te verhaasten; maar men bemerkte, dat Jezus reeds was gestorven. De ruwe soldaten waren in een mildere stemming gebracht door wat ze van Christus hadden geboord en gezien, en zij werden ervan weerhouden Zijn ledematen te breken. Op deze wijze werd bij bet offeren van het Lam Gods de wet van het Pascha vervuld: "Men zal er niets van laten overblijven tot de volgende morgen, en geen been eraan breken ; geheel volgens de inzettingen van het Pascha zal men het vieren." (Num.9:12)

 

De priesters en oversten waren zeer verbaasd, toen zij bemerkten dat Christus dood was. De dood door het kruis was een langdurig proces; het was moeilijk vast te stellen, wanneer het leven was geweken. Men had nog nooit gehoord, dat iemand binnen zes uur na zijn kruisiging was gestorven. De priesters wilden zich ervan verzekeren dat Jezus dood was, en op hun voorstel stak een soldaat een speer in de zijde van de Heiland. Uit de wond die op deze wijze werd veroorzaakt, vloeiden twee overvloedige, duidelijk van elkaar te onderscheiden stromen, een van bloed, de ander van water. Dit werd opgemerkt door allen die het zagen, en Johannes stelt dit verschijnsel zeer beslist vast. Hij zegt: "Een van de soldaten stak met een speer in Zijn zijde en terstond kwam er bloed en water uit. En die het gezien heeft, heeft ervan getuigd, en zijn getuigenis is waarachtig, en hij weet dat hij de waarheid spreekt, opdat ook gij gelooft. Want dit is geschied opdat het Schriftwoord zou vervuld worden: Geen been van Hem zal verbrijzeld worden. En weder zegt een ander Schriftwoord: Zij zullen zien op Hem Die zij doorstoken hebben." (Joh.19:34-37)

 

Na de opstanding lieten priesters en oversten het verhaal de ronde doen, dat Christus niet was gestorven aan het kruis, maar slechts be­zwijmd was, en later weer tot leven kwam. Weer een ander bericht ver­telde, dat het geen echt lichaam van vlees en beenderen was, maar een schijnlichaam, dat in het graf werd gelegd. De handelwijze van de Romeinse soldaten weerlegt deze leugens. Zij braken Zijn benen niet, omdat Hij reeds was gestorven. Om de priesters tevreden te stellen, doorstaken zij Zijn zijde. Indien bet leven nog niet was uitgeblust, zou deze wond een onmiddellijke dood hebben veroorzaakt.

 

Maar het was niet de steek van de speer, het was niet de pijn van het kruis die de dood van Jezus veroorzaakten. Die kreet, met "luider stem" (Matth.27:50) op het ogenblik van Zijn sterven geuit, de stroom van bloed en water die uit Zijn zijde vloeide, verklaarden, dat Hij stierf aan een gebroken hart. Zijn hart werd gebroken door geestelijke smart. Hij werd gedood door de zonden der wereld.

 

Met de dood van Christus was de hoop van de discipelen vervlogen. Zij keken naar Zijn gesloten oogleden en gebogen hoofd, naar Zijn haar bedekt met bloed, naar Zijn doorboorde handen en voeten, en hun leed was onbeschrijfelijk. Tot het laatste toe hadden zij niet geloofd, dat Hij zou sterven; zij konden nauwelijks geloven, dat Hij werkelijk dood was. Door droefheid overmand, dachten zij niet aan Zijn woorden die deze gebeurtenissen hadden voorzegd. Niets van wat Hij had gezegd, kon hen nu vertroosten. Zij zagen alleen het kruis en zijn bloedend Offer. De toekomst scheen duister van wanhoop. Hun geloof in Jezus had schipbreuk geleden; maar nooit hadden zij hun Here zo liefgehad als op dat ogenblik. Nooit tevoren hadden zij zo gevoeld, wat Hij voor hen betekende en hoe groot hun behoefte aan Zijn tegenwoordigheid was.

 

Zelfs in de dood was het lichaam van Christus zeer dierbaar voor Zijn discipelen. Zij verlangden Hem een eervolle begrafenis te geven, maar wisten niet, boe zij dit konden volbrengen. Verraad tegen de Romeinse regering was de misdaad waarvoor Jezus was veroordeeld, en personen die om deze overtreding ter dood werden gebracht, werden toevertrouwd aan een begraafplaats die speciaal voor zulke misdadigers was bestemd. De discipel Johannes was met de vrouwen uit Galilea bij bet kruis gebleven. Zij konden het lichaam van hun Here niet achterlaten in de handen van de ongevoelige soldaten om te worden begraven in een eerloos graf. Toch konden zij dit niet verhinderen. Zij konden geen gunsten van de Joodse gezagdragers verkrijgen, en zij hadden geen invloed op Pïlatus.

 

In deze noodtoestand kwamen Jozef van Arimathea en Nicodemus de discipelen te hulp. Deze beide mannen waren leden van het Sanhedrin, en kenden Pilatus persoonlijk. Beiden waren vermogende, invloedrijke mannen. Zij waren vastbesloten, het lichaam van Jezus een eervolle begra­fenis te geven.

 

Jozef ging vrijmoedig naar Pilatus toe en vroeg hem het lichaam van Jezus. Voor het eerst hoorde Pilatus nu, dat Jezus werkelijk dood was. Tegenstrijdige geruchten betreffende de gebeurtenissen die met de kruisi­ging verbonden waren, hadden hem bereikt, maar het feit dat Christus was gestorven, werd hem met opzet niet bekendgemaakt. Pilatus was gewaarschuwd door de priesters en oversten voor bedrog door de disci­pelen van Christus aangaande Zijn lichaam. Nadat hij het verzoek van Jozef had gehoord, liet hij daarom de centurio die bij de kruisiging de verantwoording droeg, bij zich roepen, en vernam met zekerheid dat Jezus dood was. Ook ontving hij van hem een verslag van de gebeurte­nissen op Golgotha, waardoor het getuigenis van Jozef werd bevestigd.

 

Het verzoek van Jozef werd ingewilligd. Terwijl Johannes zich zorgen maakte over de begrafenis van zijn Meester, keerde Jozef terug met het bevel van Pilatus aangaande het lichaam van Christus; Nicodemus kwam en bracht een kostbaar mengsel van mirre en aloë, ongeveer honderd pond in gewicht, om Hem te balsemen. De meest geëerde man in Jeru­zalem had bij zijn dood geen grotere eerbewijzen kunnen ontvangen. De discipelen waren zeer verbaasd toen ze zagen, dat deze vermogende oversten evenveel belang stelden in de begrafenis van hun Here als zijzelf.

 

Nicodemus noch Jozef hadden de Heiland openlijk aangenomen toen Hij nog leefde. Zij wisten dat een dergelijke stap hen zou uitsluiten van het Sanhedrin, en zij hoopten Hem door bun invloed bij de raadsverga­deringen te kunnen beschermen. Een tijdlang scheen het alsof ze daarin slaagden; maar de listige priesters, die zagen dat zij Christus gunstig gezind waren, hadden hun plannen gedwarsboomd. Tijdens hun afwezigheid was Jezus veroordeeld en overgegeven om gekruisigd te worden. Nu Hij dood was, verborgen zij niet langer hun genegenheid voor Hem. Terwijl de discipelen bevreesd waren om zichzelf openlijk als Zijn volgelingen te tonen, kwamen Nicodemus en Jozef hun vrijmoedig te hulp. De hulp van deze rijke, geëerde mannen was op dat ogenblik bijzonder nodig. Zij konden voor bun gestorven Meester doen wat voor de arme discipelen onmogelijk was; en hun rijkdom en invloed beschermden hen in hoge mate voor de kwaadwilligheid van de priesters en oversten.

 

Teder en eerbiedig namen zij eigenhandig het lichaam van Jezus van het kruis af. Tranen van medegevoel vloeiden, toen ze naar Zijn met wonden en striemen bedekte gestalte keken. Jozef bezat een nieuw graf, dat was uitgehouwen in een rots. Dit graf had hij voor zichzelf bestemd; maar het lag dicht bij Golgotha en nu maakte hij het gereed voor Jezus. Het lichaam werd samen met de specerijen die Nicodemus had meege­bracht, zorgvuldig in een linnen doek gewikkeld, en de Verlosser werd in het graf neergelegd. Daar strekten de drie discipelen de verminkte lede­maten uit en vouwden de gewonde handen op de levenloze borst. De Galilese vrouwen kwamen om te zien of alles was geschied wat voor de levenloze gestalte van hun geliefde Leraar kon worden gedaan. Toen zagen zij, hoe de zware steen voor de ingang van het graf werd gewen­teld en de Heiland werd achtergelaten om te rusten. De vrouwen waren de laatsten bij het kruis en de laatsten bij het graf van Christus. Terwijl de schaduwen van de avond langer werden, vertoefden Maria Magdalena en de andere Maria's in de omgeving van de rustplaats van hun Here, en vergoten tranen van smart om het lot van Hem Die zij liefhadden. En "toen zij teruggekeerd waren,... rustten zij op de sabbat naar het gebod." (Luc.23:56)

 

Dat was een sabbat om nooit te vergeten voor de bedroefde discipelen, en ook voor de priesters, oversten, schriftgeleerden, en voor het volk. Bij zonsondergang op de avond van de voorbereidingsdag klonken de trom­petten, wat beduidde dat de sabbat was begonnen. Het Pascha werd gevierd zoals dat eeuwenlang gedaan was, terwijl Hij, op Wie dit alles heenwees, door verdorven handen was gedood en in het graf van Jozef lag. Op de sabbat vulden de voorhoven van de tempel zich met tempelgangers. De hogepriester, terug van Golgotha, was daar, schitterend gekleed in zijn priesterlijke gewaden. Priesters, met hun witte hoeden, vervulden ijverig hun plicht. Maar sommige aanwezigen gevoelden zich niet gerust­gesteld, toen het bloed van stieren en geiten voor de zonde werd geofferd. Zij waren er zich niet van bewust dat type en antitype elkaar hadden ont­moet, dat er een oneindig offer voor de zonden van de wereld was ge­bracht. Zij wisten niet dat het uitvoeren van de rituele eredienst geen waarde meer had. Maar nooit tevoren was deze dienst bijgewoond met zoveel tegenstrijdige gevoelens. De trompetten en de muziekinstrumenten en de stemmen van de zangers waren luid en helder zoals gewoonlijk. Maar alles was doordrongen van een vreemd gevoel. De een na de ander vroeg naar de vreemde gebeurtenis die had plaatsgevonden. Tot op die tijd was het heilige der heiligen gevrijwaard voor onbevoegden.

Maar nu lag het open voor aller ogen. De zware voorhang van borduurwerk, van zuiver linnen gemaakt, prachtig bewerkt met goud, scharlaken en purper, was van boven naar beneden gescheurd.

De plaats waar Jehova de hoge­priester had ontmoet om Zijn heerlijkheid mee te delen, de plaats die Gods heilige audiëntiezaal was geweest, lag open voor ieders oog — een plaats die niet langer door de Here werd erkend. Met sombere voorge­voelens deden de priesters dienst voor het altaar. Het ontsluieren van het heilig geheimenis van het heilige der heiligen vervulde hen met vrees voor een komende ramp.

 

Veler gedachten werden in beslag genomen door de dingen die op Golgotha voorgevallen waren. Vanaf de kruisiging tot aan de opstanding onderzochten vele van slaap verstoken ogen voortdurend de profetieën, sommigen om de volle betekenis te weten te komen van het feest dat zij vierden, anderen om bewijzen te vinden dat Jezus niet was wat Hij beweerde te zijn; en weer anderen zochten met bedroefde harten naar bewijzen dat Hij de ware Messias was. Hoewel zij met verschillende oog­merken onderzochten, geraakten allen overtuigd van dezelfde waarheid — dat de profetie in de afgelopen dagen was vervuld, en dat de Gekruisigde de Verlosser der wereld was. Velen die op dat ogenblik in de dienst ver­enigd waren, namen daarna nooit meer aan de plechtigheden bij het Pascha deel. Velen van de priesters werden van het ware karakter van Christus overtuigd. Hun onderzoekingen van de profetieën waren niet tevergeefs geweest, en na Zijn opstanding erkenden ze Hem als de Zoon van God.

 

Toen Nicodemus zag dat Jezus aan het kruis werd verhoogd, herinnerde hij zich de woorden die in de nacht op de Olijfberg werden gesproken: "En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zó moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe." (Joh.3:14-15)

Op de sabbat, terwijl Christus in het graf lag, had Nicodemus de gelegenheid om na te denken. Zijn geest werd nu door een helderder licht verlicht, en de woorden die Jezus had gesproken, waren niet langer verborgen. Hij gevoelde, dat hij veel verloren had, doordat hij zich niet had verbonden met de Heiland gedurende Diens leven. Nu dacht hij terug aan de gebeurtenissen op Golgotha. Het gebed van Christus voor Zijn moordenaars, en Zijn antwoord op de smeekbede van de stervende rover, spraken tot het hart van de geleerde raadsman. Opnieuw zag hij op naar de Heiland in Zijn strijd, opnieuw hoorde hij die laatste kreet: "Het is volbracht!" (Joh.19:30) gesproken alsof het de woorden van een overwinnaar waren. Opnieuw zag hij de wankelende aarde, de verduisterde hemel, het gescheurde voorhangsel, de bevende rotsen, en zijn geloof werd voor eeuwig bevestigd. Juist de gebeurtenis die de hoop van de discipelen vernietigd had, overtuigde Jozef en Nicodemus van de god­delijkheid van Jezus. Hun vrees werd overwonnen door de moed van een vast en onwankelbaar geloof.

 

Nooit had Christus zó de aandacht van de menigte getrokken als nu Hij in het graf was gelegd. Zoals ze dat gewoon waren, brachten de mensen hun zieken en lijdenden naar de tempelhoven, met de vraag: Wie kan ons iets zeggen over Jezus van Nazareth? Velen waren van verre gekomen om Hem te zoeken Die zieken had genezen en doden had opgewekt. Overal hoorde men de roep : Wij zoeken Christus, de Genezer!

Bij deze gelegenheid werden degenen waarvan men meende dat ze de symptomen van melaatsheid vertoonden, door de priesters onderzocht. Velen moesten het aanhoren, hoe hun mannen, vrouwen of kinderen melaats werden bevonden, en gedoemd om weg te gaan van de bescher­ming van hun tehuis en de zorgen van hun vrienden, om de vreemdeling waarschuwend op een afstand te houden met de treurige roep : "Onrein, onrein!" (Lev.13:45)

 

De liefhebbende handen van Jezus, die nooit hadden geweigerd de afstotelijke melaatse met genezende kracht aan te raken, waren ge­vouwen over Zijn borst. De lippen, die zijn smeekbede hadden beant­woord met de troostende woorden: "Ik wil het, word rein!" (Matth.8:3), zwegen nu. Velen deden een beroep op de overpriesters en oversten om mede­gevoel en verlichting, maar tevergeefs. Het was duidelijk, dat zij de levende Christus in hun midden wilden hebben. Met volhardende ernst vroegen ze naar Hem. Zij wilden niet worden afgewezen. Maar zij werden uit de voorhoven van de tempel verdreven, en er werden soldaten bij de poorten gezet om de menigte te weren die met hun zieken en stervenden kwam vragen om te worden binnengelaten.

 

De lijdenden die gekomen waren om door de Heiland genezen te worden, stortten ineen door hun teleurstelling. De straten waren vervuld van hun rouwklachten. De zieken stierven van verlangen naar de genezende aanraking van Jezus. Tevergeefs werden artsen geraadpleegd; zij bezaten niet de bekwaamheid van Hem Die in het graf van Jozef lag.

 

De jammerklachten van de lijdenden overtuigden duizenden ervan, dat een groot licht uit de wereld was weggegaan. Zonder Christus was de aarde duisternis en somberheid. Velen wier stemmen de kreet: "Kruisig Hem, kruisig Hem" (Luc.23:21), hadden doen aanzwellen, beseften nu de ramp die hen was overkomen, en zij zouden, indien Hij nog in leven was ge­weest, even verlangend hebben geroepen: Geef ons Jezus !

 

Toen de mensen vernamen, dat Jezus door de priesters ter dood was gebracht, vroeg men feiten betreffende Zijn dood. De bijzonderheden van de rechtszitting werden zo geheim mogelijk gehouden; maar gedurende de tijd waarin Hij in het graf lag, was Zijn naam op de lippen van dui­zenden, en verhalen over Zijn zogenaamde verhoor, en de onmenselijkheid van de priesters en de oversten deden overal de ronde.

Intellectuelen deden een beroep op de priesters en oversten om een verklaring te geven van de profetieën van het Oude Testament betreffende de Messias, en terwijl ze trachtten leugens tot een antwoord te vormen, werden zij als onzinnigen. De profetieën die op het lijden en sterven van Christus wezen, konden ze niet verklaren, en vele vragenstellers waren ervan overtuigd, dat de Schriften waren vervuld.

 

De wraak, waarvan de priesters hadden gemeend dat hij zoet zou zijn, was reeds bitterheid voor hen. Zij wisten dat zij de strenge afkeuring van het volk over zich haalden; zij wisten dat dezelfde mensen die zij tegen Jezus hadden beïnvloed, nu vol afschuw op hun eigen schandelijke werk neerzagen. Deze priesters hadden getracht te geloven, dat Jezus een be­drieger was, maar het was tevergeefs. Sommigen van hen hadden bij het graf van Lazarus gestaan en hadden gezien hoe de dode tot het leven werd teruggebracht. Zij beefden van vrees bij de gedachte, dat Christus Zelf uit de dood zou opstaan en opnieuw voor hen zou verschijnen. Zij hadden gehoord, hoe Hij verklaarde, dat Hij macht had om Zijn leven af te leggen en het weer op te nemen. Zij herinnerden zich, dat Hij gezegd had: "Breekt deze tempel af en binnen drie dagen zal Ik hem doen herrijzen." (Joh.2:19)

Judas had hun de woorden overgebracht die door Jezus tot Zijn discipelen waren gesproken toen ze hun laatste reis naar Jeruzalem maakten: "Zie, wij gaan op naar Jeruzalem, en de Zoon des mensen zal overgeleverd worden aan de overpriesters en schriftgeleerden en zij zullen Hem ter dood veroordelen. En zij zullen Hem overleveren aan de heidenen om Hem te bespotten en te geselen en te kruisigen, en ten derden dage zal Hij opgewekt worden." (Matth.20:18,19)

Toen zij deze woorden gehoord hadden, hadden zij ermee gespot en ze belachelijk gemaakt. Maar nu herinnerden zij zich, hoe de voorzeggingen van Christus tot dusverre waren vervuld. Hij had gezegd, dat Hij weer zou opstaan op de derde dag, en wie kon zeggen, dat dit niet ook zou geschieden? Zij verlangden deze gedachten uit hun geest te bannen, maar konden dat niet. Evenals hun vader, de duivel, geloofden zij en sidderden.

 

Nu de vlaag van opwinding voorbij was, kwam het beeld van Christus hun voortdurend voor de geest. Zij zagen Hem, hoe Hij vredig en gelaten voor Zijn vijanden stond, terwijl Hij zonder murmureren hun hoon en beschimpingen verdroeg. Alle gebeurtenissen van Zijn verhoor en krui­siging kwamen hun weer in de gedachten met een overweldigende overtuiging dat Hij de Zoon Gods was. Zij gevoelden, dat Hij ieder ogenblik voor hen zou kunnen staan, de Aangeklaagde Die Zelf zou aanklagen, de Veroordeelde Die Zelf zou oordelen, de Gedode Die om recht zou vragen door de dood van Zijn moordenaars.

 

Zij vonden die sabbat weinig rust. Hoewel zij niet over de drempel van een heiden wilden stappen, uit vrees dat zij zich zouden verontreinigen, beraadslaagden zij toch over het lichaam van Christus. Dood en graf moesten Hem Die zij gekruisigd hadden, vasthouden.

Toen "kwamen de overpriesters en de Farizeeën gezamenlijk tot Pilatus, en zij zeiden: Heer, wij hebben ons herinnerd, dat die verleider bij zijn leven gezegd heeft: Na drie dagen word Ik opgewekt. Geef daarom bevel het graf te verze­keren tot de derde dag; anders konden Zijn discipelen Hem komen stelen, en tot het volk zeggen: Hij is opgewekt uit de doden, en de laatste dwaling zou erger zijn dan de eerste. Pilatus zeide tot hen: Hier hebt gij een wacht, gaat heen en verzekert het naar uw beste weten." (Matth.27:62-65)

 

De priesters gaven aanwijzingen hoe het graf verzekerd moest worden. Een grote steen was voor de opening geplaatst. Over deze steen brachten zij touwen aan, waarvan zij de uiteinden aan de rots bevestigden en die verzegelden met het Romeinse zegel. De steen kon niet worden bewogen zonder het zegel te verbreken. Een wacht van honderd soldaten werd toen rond het graf gelegerd om te voorkomen dat men bedrieglijk te werk zou kunnen gaan. De priesters deden alles wat zij konden om het lichaam van Christus op de plaats te houden waar het was neergelegd. Hij werd zó veilig in Zijn graf verzegeld, alsof Hij daar door alle tijden heen zou moeten blijven.

 

Zo beraadslaagden zwakke mensen en zo maakten zij plannen. Deze moordenaars hadden geen flauw idee hoe nutteloos hun pogingen waren. Maar door hun werk werd God verheerlijkt. Juist de pogingen die werden aangewend om de opstanding van Christus te verhinderen, zijn de meest overtuigende argumenten om die te bewijzen. Hoe groter het aantal soldaten was dat rond het graf was gelegerd, des te sterker zou het getuigenis zijn dat Hij was opgestaan. Honderden jaren vóór de dood van Christus had de Heilige Geest door de mond van de Psalmist ver­klaard: "Waarom woeden de volken en zinnen de natiën op ijdelheid? De koningen der aarde scharen zich in slagorde en de machthebbers spannen samen tegen de Here en Zijn Gezalfde.…. Die in de hemel zetelt, lacht; de Here spot met hen." (Psalm 2:1-4)

Romeinse wachten en Romeinse wapenen waren niet bij machte om de Here des levens in het graf te houden. Het uur van Zijn verlossing was nabij.
("Wens der eeuwen" E.G.White)

<1>