You are home- www.agp-internet.com/react- sermonroom Nederlands (overdenkingen & Bijbelstudies)

 

"Uw Koning komt"   (63)

"Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, Hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig, en rijdende op een ezel, op een ezelhengst, een ezelinnejong." (Zach.9:9)
Vijfhonderd jaar vóór de geboorte van Christus voorzegde de profeet Zacharia aldus de komst van de Koning naar Israël. Deze profetie zal nu vervuld worden. Hij Die zo lang alle eerbewijzen heeft geweigerd, komt nu naar Jeruzalem als de beloofde erfgenaam van de troon van David.

Het was op de eerste dag van de week dat Christus Zijn triomftocht naar Jeruzalem maakte. Veel mensen die naar Bethanië waren gekomen om Hem te zien, vergezelden Hem nu, vol verlangen getuige te zijn van Zijn ontvangst. Vele mensen waren op weg naar de stad om het Pascha te vieren, en zij sloten zich aan bij de menigte die Jezus begeleidde. De gehele natuur scheen zich te verheugen. De bomen waren met groen be­kleed, en hun bloesem vervulde de lucht met een fijne geur. Nieuw leven en vreugde bezielde het volk. De hoop op een nieuw koninkrijk leefde weer op.

Daar Jezus de bedoeling had, Jeruzalem binnen te rijden, had Hij twee van Zijn discipelen uitgezonden om Hem een ezelin en haar hengstveulen te brengen. De Heiland was bij Zijn geboorte afhankelijk van de gast­vrijheid van vreemdelingen. De stal waarin Hij lag, was een geleende rust­plaats. En hoewel de beesten op duizend bergen van Hem zijn, is Hij nu afhankelijk van de vriendelijkheid van een vreemde om een dier te verkrijgen, waarop Hij, als Koning van de stad, Jeruzalem kan binnen­rijden. Maar opnieuw wordt Zijn goddelijkheid geopenbaard, zelfs in de nauwkeurige aanwijzingen die voor deze boodschap aan Zijn discipelen worden gegeven. Zoals Hij had voorzegd, werd het verzoek: "De Here heeft ze nodig" (Matth.21:3), terstond ingewilligd. Jezus koos voor dit doel een hengst­veulen waarop nog nooit iemand had gereden. Met blijde geestdrift spreid­den de discipelen hun mantels over het dier en deden hun Meester daarop plaatsnemen. Tot op dat ogenblik had Jezus altijd te voet gereisd, en de discipelen hadden zich aanvankelijk verwonderd afgevraagd, waarom Hij nu zou verkiezen te rijden.
Maar in hun harten herleefde de hoop met de vreugdevolle gedachte, dat Hij op het punt stond de hoofdstad binnen te gaan, Zichzelf tot Koning uit te roepen, en Zijn koninklijke macht te bevestigen. Terwijl ze hun boodschap deden, deelden zij hun vurige verwachtingen aan de vrienden van Jezus mede, en de opwinding verspreidde zich wijd en zijd, waardoor de verwachtingen van het volk tot een hoogtepunt werden gevoerd.

Christus volgde het Joodse gebruik voor een koninklijke intocht. Het dier waarop Hij reed, was het dier waarop de koningen van Israël plachten te rijden, en de profetie had voorzegd, dat op deze wijze de Messias tot Zijn koninkrijk zou komen. Nauwelijks was Hij op de ezel gezeten, of een luide triomf kreet weerklonk door de lucht. De schare heette Hem welkom als Messias, hun Koning.
Jezus aanvaardde nu het eerbetoon dat Hij nooit tevoren had toegestaan, en de discipelen namen dit aan als een bewijs, dat hun blijde verwachtingen verwezenlijkt zouden worden, doordat ze Hem op de troon zouden zien.
De menigte was ervan overtuigd dat het uur van hun bevrijding op handen was. In hun verbeelding zagen zij reeds de Romeinse legers uit Jeruzalem verdreven, en Israël wederom een on­afhankelijke natie.

Allen waren gelukkig en opgewonden; de mensen wedijverden met elkander in het brengen van eerbewijzen aan Hem. Zij konden geen uiterlijke pracht en praal ten toon spreiden, maar zij gaven Hem de aanbidding van hun blijde harten. Zij waren niet in staat Hem kostbare geschenken te geven, maar zij spreidden hun overkleren als een tapijt op Zijn pad, en zij strooiden ook de bladerrijke takken van de olijf­boom en van de palm op de weg. Zij konden de triomfantelijke stoet niet met koninklijke standaards doen voorafgaan, maar zij sneden de wuivende palmtakken af, het overwinningsembleem van de natuur, en wuifden ermee omhoog onder luide toejuichingen en hosannageroep. Terwijl zij voortgingen, werd de menigte aanhoudend groter, doordat degenen die over de komst van Jezus hadden gehoord, zich haastig bij de stoet aansloten. Toeschouwers vermengden zich voortdurend met de menig­te en vroegen: Wie is dit? Wat betekent al die opschudding? Zij hadden allemaal over Jezus gehoord, en verwachtten dat Hij naar Jeruzalem zou gaan ; maar zij wisten, dat Hij tot op dat ogenblik ieder streven om Hem op de troon te plaatsen, van de hand had gewezen, en ze waren zeer verbaasd te vernemen dat Hij het was. Zij vroegen zich af wat deze ver­andering in Hem Die verklaard had, dat Zijn koninkrijk niet van deze wereld was, kon hebben teweeggebracht.

Hun vragen waren tot zwijgen gebracht door een triomfkreet. Steeds weer wordt deze door de enthousiaste menigte herhaald; de mensen die op grote afstand zijn, nemen de kreet over, en het weergalmt over de omliggende heuvels en dalen. En nu sluiten grote menigten uit Jeruzalem zich bij de stoet aan. Van de mensen die samengekomen zijn om het Pascha te vieren, gaan duizenden uit om Jezus welkom te heten. Zij be­groeten Hem door met palmtakken te wuiven en met het uitjubelen van gewijde liederen. De priesters in de tempel blazen de bazuin voor de avonddienst, maar er zijn slechts weinig mensen die daaraan gehoor geven, en de oversten zeggen verontrust tegen elkander: "De gehele wereld loopt Hem na." (Joh.12:19)

Nooit tevoren tijdens Zijn leven op aarde had Jezus een dergelijke demonstratie toegelaten. Hij voorzag duidelijk wat het gevolg hiervan zou zijn. Het zou Hem aan het kruis brengen. Maar het was Zijn bedoeling, Zich openlijk aan te dienen als de Verlosser. Hij wilde de aandacht ves­tigen op het offer dat Zijn zending naar een gevallen wereld zou bekronen. Terwijl de mensen in Jeruzalem samenkwamen om het Pascha te vieren, stelde Hij, het tegenbeeldige Lam, door een vrijwillig handeling Zichzelf beschikbaar als offerande.
Het zou voor Zijn gemeente in alle eeuwen die zouden volgen, noodzakelijk zijn, om Zijn dood voor de zonden der wereld tot het onderwerp te maken van diepgaande overdenking en studie. Ieder feit dat hiermee was verbonden, moest boven alle twijfel worden verheven. Het was toen noodzakelijk, dat de ogen van alle mensen op dat ogenblik op Hem werden gericht; de gebeurtenissen die voorafgingen aan Zijn grote offerande, moesten van dien aard zijn, dat zij de aandacht zouden vestigen op het offer zelf. Na een demonstratie als die welke ge­paard ging met Zijn intocht in Jeruzalem, zouden aller ogen Zijn snelle gang naar de laatste gebeurtenissen volgen.

De gebeurtenissen die verbonden waren met deze triomftocht, zouden door iedereen worden besproken en Jezus in ieders gedachten brengen. Na Zijn kruisiging zouden velen zich deze gebeurtenissen, in verband met Zijn terechtstelling en dood, herinneren. Zij zouden ertoe worden gebracht, de profetieën te bestuderen, en zouden ervan worden overtuigd, dat Jezus de Messias was; en in alle landen zou het aantal bekeerlingen die tot het geloof kwamen, toenemen.

Bij dit ene zegepralende schouwspel tijdens Zijn leven op aarde, had de Heiland kunnen verschijnen, vergezeld door engelen des hemels en aangekondigd door de bazuin Gods; maar een dergelijke demonstratie zou in strijd zijn geweest met het doel van Zijn zending, in strijd met de wet die Zijn leven had beheerst. Hij bleef trouw aan het nederige lot dat Hij op Zich had genomen. Hij moest de last der mensheid dragen, totdat Zijn leven zou zijn gegeven voor het leven van de wereld.

Deze dag, die in de ogen van de discipelen de mooiste dag van hun leven scheen, zou door sombere wolken zijn overschaduwd, indien zij hadden geweten dat dit vreugdebetoon slechts een voorspel tot het lijden en de dood van hun Meester was. Hoewel Hij hun herhaaldelijk verteld had over Zijn gewisse offerande, vergaten zij toch, te midden van de vreugdevolle triomf van deze dag, Zijn smartelijke woorden, en zagen ver­langend uit naar Zijn voorspoedige regering op de troon van David.

Voortdurend sloten zich meer mensen bij de stoet aan, en behoudens enkele uitzonderingen werden allen die zich aansloten, gegrepen door de bezieling van het ogenblik, en zij hielpen mee, het geroep der hosanna's te doen aanzwellen die steeds opnieuw weergalmden van heuvel tot heuvel en van dal tot dal. Voortdurend weerklonken de kreten: "Hosanna de Zoon van David, gezegend Hij Die komt in de naam des Heren; Hosanna in de hoogste hemelen!" (Matth.21:9)

Nooit tevoren had de wereld een dergelijke triomftocht gezien. Het was niet een optocht als van de beroemde overwinnaars der aarde. Geen stoet treurige gevangenen, als zegetekenen van koninklijke macht, was het kenmerkend deel van dat schouwspel. Maar rondom de Heiland bevonden zich de heerlijke zegetekenen van Zijn liefdewerken voor de zondige mensheid. Daar waren de gevangenen die Hij gekend had uit de macht van Satan, en die God loofden om hun verlossing.
De blinden aan wie Hij het gezicht hergeven had, gingen voorop. De stommen wier tongen Hij had losgemaakt, riepen het luidst hosanna. De kreupelen, die Hij genezen had, sprongen van vreugde en waren het meest bedrijvig in het afbreken van de palmtakken en het wuiven daarmee voor de Heiland. Weduwen en wezen prezen luid de naam van Jezus om Zijn genadewerken, aan hen bewezen.
De melaatsen die Hij genezen had, spreidden hun reine kleren uit op Zijn pad en begroetten Hem als de Koning der heerlijkheid. Zij die door Zijn stem uit de slaap des doods waren opgewekt, bevonden zich onder de menigte. Lazarus, wiens lichaam tot ontbinding was overgegaan in het graf, maar die zich nu verheugde in de kracht van zijn leven, leidde het dier waarop de Heiland reed.

Vele Farizeeën waren getuigen van dit schouwspel, en brandend van naijver en haat, trachtten zij de stroom van de gevoelens van het volk te keren. Zij wendden al hun invloed aan om de mensen tot zwijgen te brengen; maar hun verzoeken en dreigementen deden de geestdrift slechts toenemen. Zij vreesden dat deze menigte, die door haar aantal zo sterk was, Jezus tot koning zou uitroepen. Als laatste redmiddel drongen zij zich door de menigte tot op de plaats waar Jezus was, en richtten zich tot Hem met de verwijtende en dreigende woorden: "Meester, bestraf Uw discipelen." (Luc.19:39)

Zij verklaarden, dat dergelijke luidruchtige demonstraties in strijd waren met de wet, en dat zij door het gezag niet zouden worden toegestaan. Maar zij werden tot zwijgen gebracht door het antwoord van Jezus: "Ik zeg u, indien dezen zwegen, zouden de stenen roepen." (Luc.19:40) Dit toneel van triomf geschiedde op Gods eigen beschikking. Het was voor­zegd door de profeet, en de mens had geen macht om Gods bedoeling tegen te gaan.
Indien de mensen Zijn plan niet ten uitvoer hadden ge­bracht, dan zou Hij aan de dode stenen een stem hebben gegeven, en zij zouden Zijn Zoon met lofzang hebben begroet. Terwijl de tot zwijgen gebrachte Farizeeën zich terugtrokken, werden de woorden van Zacharia opnieuw geuit door honderden stemmen: "Jubel luide, gij dochter van Sion; juich, gij dochter van Jeruzalem! Zie, uw Koning komt tot u, Hij is rechtvaardig en zegevierend, nederig en rijdende op een ezel, op een ezel-hengst, een ezelinnejong." (Zach.9:9)

Toen de stoet de top van de heuvel bereikte en zou afdalen om de stad binnen te gaan, hield Jezus stil, en de gehele menigte met Hem. Voor hen lag Jeruzalem in zijn luister, badend nu in het licht van de onder­gaande zon. De tempel trok aller ogen tot zich. In statige pracht stak hij boven alles uit en scheen omhoog te wijzen naar de hemel, alsof hij de mensen wees op de enige ware en levende God. De tempel was reeds lang de trots en de glorie van het Joodse volk. Ook de Romeinen waren trots op zijn schoonheid. Een door de Romeinen aangestelde koning had zich met de Joden verenigd om de tempel te herbouwen en te verfraaien, en de keizer van Rome had de tempel met zijn geschenken verrijkt. De kracht, rijkdom en heerlijkheid ervan had dit bouwwerk tot één van de wonderen der wereld gemaakt.

Terwijl de naar het westen neigende zon de hemel in gulden gloed zette, deed haar stralende glans het zuiver witte marmer van de tempel­muren oplichten en de zuilen met hun gouden kapitelen schitteren. Vanaf de top van de heuvel waar Jezus en Zijn volgelingen stonden, leek het een massief bouwwerk van sneeuw, dat met gouden pieken was vast­gezet. Bij de ingang van de tempel bevond zich een wijnstok van goud en zilver met groene bladeren en geweldige trossen druiven, vervaardigd door de allerbekwaamste kunstenaars. Dit beeld stelde Israël voor als een vruchtbare wijnstok. Het goud, het zilver en het levende groen waren met zeldzame smaak en verfijnd vakmanschap samengevoegd ; terwijl hij zich sierlijk om de witte en schitterende zuilen slingerde en zich met glinsterende» ranken vastklemde aan hun gouden versierselen, ving hij de glans van de ondergaande zon op, en straalde met een heerlijkheid die aan de hemel scheen te zijn ontleend.

Jezus staart naar het schouwspel, en de grote menigte staakt haar kreten, getroffen door deze plotselinge aanblik van schoonheid. Aller ogen richten zich op de Heiland, in de verwachting dat ze op Zijn gelaat de bewonde­ring zullen zien die zijzelf gevoelen.
Maar in plaats daarvan zien zij grote droefheid. Zij zijn verbaasd en teleurgesteld te zien dat Zijn ogen zich met tranen vullen, en Zijn lichaam heen en weer schudt als een boom die door de storm wordt bewogen, terwijl een kreet van smart, als uit de diepten van een gebroken hart, over Zijn bevende lippen komt. Welk' een aanblik was dit voor de engelen!
Hun geliefde Meester tot tranen toe bewogen! Welk een aanblik was dit voor de blijde schare, die Hem onder vreugdegeroep en het wuiven met palmtakken begeleidde naar de heer­lijke stad, waar Hij, naar men van harte hoopte, spoedig zou regeren!
Jezus had geweend aan het graf van Lazarus, maar dat was als een god­delijke droefenis, uit medeleven met het menselijk leed. Maar deze plot­selinge smart was als een klaagtoon te midden van een groot triomfkoor. Midden in een toneel van vreugde, waarbij allen Hem eer bewezen, was de Koning van Israël in tranen; geen stille vreugdetranen, maar tranen en zuchten van niet te weerhouden zielesmart. De mensen werden door een plotselinge somberheid overvallen. Hun toejuichingen verstomden. Velen weenden uit medegevoel met een smart die zij niet konden verstaan.

Jezus stortte geen tranen in het vooruitzicht van Zijn eigen beproe­vingen. Vlak voor Hem lag Gethsemane, waar weldra de verschrikking van een grote duisternis Hém zou overschaduwen. Ook de Schaapspoort, waar­door eeuwenlang de offerdieren waren geleid, was in zicht. Deze poort zou weldra voor Hem, het grote Tegenbeeld, op Wiens offer voor de zonde van de wereld al deze offeranden hadden gewezen, worden geopend.
Dichtbij was Golgotha, de plaats van Zijn naderende foltering. Toch weende en klaagde de Verlosser niet in geestessmart om deze dingen, die Hem deden denken aan Zijn wrede dood. Zijn smart was niet zelfzuchtig. De gedachte aan Zijn eigen lijden maakte die edele, zelfopofferende ziel niet bevreesd. Het was de aanblik van Jeruzalem, die door het hart van Jezus sneed — Jeruzalem, dat de Zoon van God had verworpen en met Zijn liefde had versmaad, dat weigerde zich door Zijn machtige wonderen te laten overtuigen en dat op het punt stond om Hem het leven te be­nemen. Hij zag wat de stad was, in haar misdaad haar Verlosser te ver­werpen, en wat ze geweest had kunnen zijn, indien ze Hem Die alleen haar wonde kon genezen, zou hebben aangenomen. Hij was gekomen om haar te redden; hoe zou Hij haar nu kunnen prijsgeven?

Israël was een begunstigd volk geweest; God had hun tempel tot Zijn woonplaats gemaakt; die was "schoon door zijn verhevenheid; een vreugde voor de ganse aarde." (Psalm 48:3)
Daar was het gedenkteken van meer dan duizend jaren van Christus' wakende zorg en tedere liefde, zoals een vader voor zijn enigste kind koestert. In die tempel hadden de profeten hun plechtige waarschuwingen uitgesproken. Daar waren de brandende wierookvaten bewogen, terwijl de wierookgeur, vermengd met de gebeden van de tempelgangers, waren opgestegen naar God. Daar had het bloed van dieren gestroomd, als zinnebeeld van het bloed van Christus. Daar had Jehova Zijn heerlijkheid geopenbaard boven het verzoendeksel. Daar hadden de priesters hun dienst gedaan, en had de pracht van symbolen en plechtigheden eeuwenlang plaatsgevonden. Maar aan dit alles moest een einde komen.

Jezus hief Zijn hand op — die zo dikwijls de zieken en lijdenden had gezegend — en terwijl Hij de hand uitstrekte naar de ten ondergang gedoemde stad, riep Hij met door smart gebroken stem uit: "Och, of gij ook op deze dag verstond wat tot uw vrede dient!" (Luc.19:42) 

Hier zweeg de Heiland even, en zei niet wat de toestand van Jeruzalem zou zijn geweest, indien de stad de hulp had aangenomen die God wilde geven — de gave van Zijn geliefde Zoon.
Indien Jeruzalem had geweten wat het was zijn voorrecht te kennen, en had acht geslagen op het licht dat de hemel het had gezonden, dan had de stad kunnen staan in de luister van voorspoed, de koningin van koninkrijken, vrij in de kracht van de haar door God ge­geven macht. Dan zouden er geen gewapende soldaten aan haar poorten hebben gestaan, geen Romeinse banieren zouden op haar muren hebben gewapperd. De heerlijke bestemming waarmede Jeruzalem gezegend had kunnen worden indien de stad haar Verlosser had aangenomen, kwam de Zoon van God voor ogen. Hij zag, dat Jeruzalem door Hem had kunnen worden genezen van zijn verschrikkelijke ziekte, bevrijd van slavernij, en bevestigd als de machtige hoofdstad van de aarde. Vanaf zijn muren zou de vredesduif zijn uitgegaan naar alle volken. De stad zou de krans der heerlijkheid van de wereld zijn geweest.

Maar het lichte beeld van wat Jeruzalem had kunnen zijn, vervaagt voor de ogen van de Heiland. Hij beseft, wat de stad nu is, onder het Romeinse juk, de toorn Gods dragend, gedoemd tot Zijn vergeldend oordeel. Hij neemt de gebroken draad van Zijn klaagzang weer op: "Maar thans is het verborgen voor uw ogen. Want er zullen dagen over u komen waarin uw vijanden een bolwerk tegen u zullen opwerpen en u omsingelen en u van alle zijden in het nauw brengen, en zij zullen u en uw kinderen in u vertreden en zij zullen in u geen steen op de andere laten, omdat gij de tijd niet hebt opgemerkt, dat God naar u omzag." (Luc.19:42-44) 

Christus was gekomen om Jeruzalem en zijn kinderen te redden; maar farizeïsche trots, huichelarij, naijver en kwaadwilligheid hadden Hem ver­hinderd Zijn bedoeling uit te voeren.
Jezus kende de verschrikkelijke ver­gelding die zou komen over de ten ondergang gedoemde stad. Hij zag Jeruzalem omringd door legers, Hij zag hoe de belegerde inwoners de hongerdood werden ingedreven, hoe moeders zich voedden met de dode lichamen van hun eigen kinderen, en hoe ouders en kinderen elkander het laatste stukje voedsel ontrukten, hoe natuurlijke genegenheid door het knagend gevoel van honger werd vernietigd. Hij zag dat de hard­nekkigheid van de Joden, die gebleken was uit hun afwijzing om door Hem behouden te worden, hen ook ertoe zou brengen om te weigeren zich te onderwerpen aan de binnenstromende legers. Hij aanschouwde Golgotha, waar Hij verhoogd zou worden, waar kruisen zo dicht op elkaar zouden staan als bomen in een bos. Hij zag hoe de ongelukkige inwoners werden gemarteld op de pijnbank en door kruisiging, de prachtige paleizen verwoest, de tempel in een ruïne werd veranderd, en dat er van de kolos­sale tempelmuren geen steen op de andere zou worden gelaten, terwijl de stad werd omgeploegd als een akker. Terecht weende de Heiland, toen Hij dat verschrikkelijke toneel aanschouwde.

Jeruzalem was Zijn zorgenkind geweest, en zoals een liefderijk vader treurt om een weerspannige zoon, zo weende Jezus over de geliefde stad. Hoe kan Ik u prijsgeven? Hoe kan Ik aanzien dat ge aan de verwoesting wordt overgegeven ? Moet Ik toelaten, dat ge de beker van uw ongerech­tigheid vol maakt?
Eén ziel heeft zoveel waarde, dat, in vergelijking
daarmee, de wereld in het niet zinkt; maar hier zou een heel volk ver­loren gaan. Wanneer de snel ter kimme neigende zon niet meer aan de hemel te zien zou zijn, zou de genadedag voor Jeruzalem voorbij zijn. Terwijl de stoet stilstond op de top van de Olijfberg, was het nog niet te laat voor Jeruzalem om berouw te tonen.

De engel der genade vouwde zijn vleugels dicht om af te stappen van de gouden troon en zo plaats te maken voor gerechtigheid en een snel komend oordeel. Maar Christus' liefdevolle hart pleitte nog steeds voor Jeruzalem, dat Zijn genade had versmaad, dat Zijn waarschuwingen had veracht en op het punt stond zijn handen te bezoedelen met Zijn bloed.
Indien Jeruzalem slechts berouw
wilde tonen, was het nog niet te laat. Zou, terwijl de laatste stralen van de ondergaande zon bleven toeven op tempel, toren en tinne, een goede engel de stad nog leiden tot de liefde van de Heiland, en haar ondergang afwenden? Prachtige en onheilige stad, die de profeten had gestenigd, die de Zoon van God had verworpen, die zichzelf, door onboetvaardig­heid, in de boeien der slavernij sloot — haar dag van genade was welhaast voorbij!

Toch spreekt de Geest van God nogmaals tot Jeruzalem. Voordat de dag voorbij is, komt er een ander getuigenis tot Christus. De stem der getuigen gaat luider spreken, gehoor gevend aan de roep van een profetisch verleden. Indien Jeruzalem de roep zal horen, indien de stad de Heiland Die haar poorten binnengaat, zal aannemen, kan het nog gered worden.

De geruchten, dat Jezus de stad nadert met een grote toeloop van mensen, hebben de oversten in Jeruzalem bereikt. Maar dezen hebben geen welkom voor de Zoon van God. Angstig gaan zij uit, Hem tegemoet, in de hoop de schare uiteen te kunnen drijven. Wanneer de stoet op het punt staat de Olijfberg af te dalen, wordt hij opgevangen door de oversten. Zij vragen naar de oorzaak van dit luidruchtige vreugdebetoon. Wanneer zij de vraag stellen: "Wie is dit?” (Matth.21:10) geven de discipelen, vervuld met de Geest der Inspiratie, antwoord op de vraag. In welsprekende zinnen her­halen zij de profetieën betreffende Christus:

Adam zal u zeggen: Hij is het zaad der vrouw, dat de kop van de slang zal vermorzelen.
Vraag het aan Abraham; hij zal u zeggen: Het is "Melchizedek, de koning van Salem" (Gen.14:18), Koning des vredes.

Jakob zal u zeggen: Hij is Silo uit de stam van Juda.

Jesaja zal u zeggen: "Immanuel." (Jes.7:14)  "Wonderbare Raadsman, Sterke God, Eeuwige Vader, Vredevorst." (Jes.9:5)

Jeremia zal u zeggen: De Spruit van David, "de Here onze Gerechtig­heid." (Jer.23:6)

Daniël zal u zeggen: Hij is de Messias.

Hosea zal u zeggen: "De Here, de God der heerscharen, Wiens naam Here is." (Hosea 12:6)

Johannes de Doper zal u zeggen: Hij is "het Lam Gods, Dat de zonden der wereld wegneemt." (Joh.1:29)

De grote Jehova heeft van Zijn troon uitgeroepen: "Deze is Mijn Zoon, de Geliefde, in Wie Ik Mijn welbehagen heb." (Matth.3:17)

Wij, Zijn discipelen, verklaren: Dit is Jezus, de Messias, de Vorst des levens, de Verlosser der Wereld.

En de vorst van de machten der duisternis erkent Hem met de woor­den: "Ik weet wel, Wie Gij zijt: de Heilige Gods." (Marc.1:24)
("Wens der eeuwen" - E.G.White)

 

<1>