04 De aanraking van het geloof

Het geloof is de hand die de oneindigheid aanraakt.

"Indien ik slechts Zijn kleed aanraak, zal ik behouden zijn."
Ze was een arme vrouw die deze woorden sprak, een vrouw,
die gedurende twaalf jaar aan een ziekte geleden had, die haar
leven tot een last maakte. Ze had al haar middelen aan artsen
en medicijnen besteed, alleen maar om te horen dat zij
ongeneeslijk ziek is. Maar toen zij van de grote Heelmeester
hoorde, herleefde haar hoop. Zij dacht: "Als ik maar dicht
genoeg bij Hem kan komen, zal ik genezen."

Christus was op weg naar het huis van Jaïrus, een Joodse
rabbi, die Hem gesmeekt had te komen om zijn dochtertje te
genezen. De hartverscheurende smeekbede: "Mijn dochtertje
ligt op sterven: Ik bid U, kom en leg haar de handen op, zodat
zij genezen zal," (2) had het tedere, meelevende hart van Chnstus
geraakt en Hij ging dadelijk met de overste mee naar zijn huis.
Zij vorderden maar langzaam, want de menigte drong van
alle kanten op Christus aan. Op Zijn weg door de memgte
kwam de Zaligmaker dicht bij de plaats waar de gekwelde
vrouw stond. Telkens opnieuw probeerde ze tevergeefs dicht
bij Hem te komen. Nu kwam haar kans. Zij kreeg geen
gelegenheid om Hem aan te spreken. Zij wilde Hem niet hinderen
in Zijn trage voortgang. Maar zij had gehoord dat er genezing
van Hem uitging door aanraking van Zijn klederen; en bang
om haar enige kans op verlichting te verliezen, drong zij vooruit,
tot zichzelf zeggend: "Indien ik slechts Zijn kleed aanraak, zal
Ik behouden worden.(l)

Christus kende elke gedachte in haar geest en Hij was op
weg naar de plaats waar zij stond. Hij besefte haar grote nood
en Hij hielp haar om geloof te oefenen. Terwijl Hij passeerde,
reikte zij vooruit en slaagde er maar net in, de zoom van Zijn
kleed aan te raken. Op dat moment wist zij, dat zij genezen
was. In die ene aanraking was het geloof van haar leven
geconcentreerd en onmiddellijk verdwenen haar pijn en zwakte.
Ogenblikkelijk voelde zij een tinteling alsof een elektrische
stroom door elke vezel van haar wezen ging. Er kwam een
gevoel vanvolkomen gezondheid over haar. "En zij bemerkte
aan haar lichaam dat zij van haar kwaal genezen was." (3)
De dankbare vrouw wilde haar dank brengen aan de Machtige
Heelmeester, die haar in die ene aanraking meer goed had
gedaan dan de artsen gedurende twaalf lange jaren; maar zij
durfde niet. Met een dankbaar hart trachtte zij zich uit de
menigte terug te trekken. Plotseling bleef Jezus staan, keek om
Zich heen en vroeg: "Wie heeft Mij aangeraakt?"
Hem in verbazing aankijkend zei Petrus: "Meester, de scharen
drukken en verdringen U, en Gij zegt, wie heeft Mij aangeraakt?"
(4)

Iemand heelt Mij aangeraakt, zei Jezus; want Ik heb kracht
van Mij voelen uitgaan." (5) Hij kon de aanraking des geloofs
van een toevallige aanraking van de zorgeloze schare onder-
scheiden. Iemand had Hem aangeraakt met een diepe bedoeling
en had antwoord ontvangen.

Christus stelt de vraag niet voor eigen infonnatie. Hij had
een les voor het volk, voor Zijn discipelen en voor de vrouw.
Hij wenste de gekwelden met hoop te inspireren. Hij wilde
laten zien, dat het geloof was dat de genezende kracht had
gebracht. Aan het vertrouwen van de vrouw mocht niet zonder
uitleg voorbijgegaan worden. God moest verheerlijkt worden
door haar dankbare belijdenis. Christus wilde haar doen
begrijpen, dat Hij haar geloofsdaad op prijs stelde. Hij wilde
niet dat zij heenging met slechts een gedeeltelijke zegen. Zij
moest niet onwetend blijven over Zijn kennis van haar lijden,
of met Zijn meevoelende liefde en Zijn bijval voor haar geloof
in Zijn macht om tot het uiterste te redden, allen die tot Hem
kwamen. Kijkend in de richting van de vrouw, stond Jezus erop
te weten, wie Hem had aangeraakt. Toen zij bemerkte, dat het
onmogelijk was verborgen te blijven, kwam ze bevend naderbij
en wierp zich aan Zijn voeten. Onder tranen, vol dank, vertelde
zij Hem voor al het volk, waarom zij Zijn kleed had aangeraakt
en hoe zij onmiddellijk genezen was. Zij vreesde dat haar daad,
het aanraken van Zijn kleding, aanmatigend geweest was; maar
geen woord van aflceuring kwam van Jezus” lippen. Hij sprak
slechts woorden van goedkeuring. Zij kwamen uit een liefdevol
hart, vol medelijden met menselijk leed. "Dochter," zei Hij
vriendelijk, "wees welgemoed, uw geloof heeft u behouden, ga
heen in vrede." (6) Hoe opwekkend waren deze woorden voor
haar. Nu bestond er geen angst meer die haar vreugde kon
vergallen, dat zij aanstoot had gegeven.

Aan de nieuwsgierige mensen die om Jezus heen drongen
was geen vitale kracht meegegeven. Maar de lijdende vrouw
die Hem in geloof aanraakte, ontving genezing. Zo verschilt in
geestelijke zaken een toevallig contact van een aanraking in
geloof. Enkel in Christus geloven als de Zaligmaker der wereld
kan nooit genezing brengen aan de ziel. Het geloof dat tot het
eeuwige leven leidt, is niet slechts een puur instemmen met de
waarheid van het evangelie. Waar geloof is dat wat Christus
aanvaardt als een persoonlijke Zaligmaker.

God gaf Zijn eniggeboren Zoon, dat ik door geloof in Hem,
"niet verloren ga, maar het eeuwige leven heb." (7) Wanneer
ik tot Christus kom, volgens Zijn woord, moet ik geloven, dat
ik Zijn reddende genade ontvang. Het leven dat ik nu leef, moet
ik "leven door het geloof in en van de Zoon van God, die MIJ
liefliad en zichzelf voor MIJ gaf." (8)

Velen houden het geloof voor een opinie. Reddend geloof is
een overeenkomst, waarbij degenen die Christus aannemen een
vcrbondsrelatie met God aangaan. Een levend geloof betekent
een toename van kracht, een vrijmoedig vertrouwen, waarbij
door de genade van Christus, de ziel een overwinnende macht
wordt.

Het geloof is een machtiger overwinnaar dan de dood. Als
de zieken ertoe gebracht kunnen worden de ogen in geloof op
de machtige Heelmeester te vestigen, zullen zij wonderbaarlijke
resultaten zien. Het zal leven aan het lichaam en de ziel brengen.
Wanneer men voor slachtoffers van kwade gewoonten werkt,
dient men hen op Jezus te wijzen in de plaats van op de wanhoop
en de ondergang waarheen zij zich haasten. Vestig hun aandacht
op de hemelse heerlijkheid. Dit zal veel meer doen voor de
redding van ziel en lichaam aan al de angst voor de dood, die
men de hulpelozen en schijnbaar hopelozen voorhoudt.

"Door Zijn genade redde Hij ons."

De knecht van een overste over honderd was ziek en verlamd.
l)e knechten van de Romeinen waren slaven, gekocht en verkocht
op marktplaatsen, en dikwijls slecht en wreed behandeld; maar
de overste was zeer aan zijn knecht gehecht, en verlangde heel
erg naar zijn genezing. Hij geloofde dat Jezus hem kon genezen.
llij had de Zaligmaker nog niet ontmoet, maar de berichten die
hij gehoord had, inspireerden hem met geloof. Niettegenstaande
de vonnendienst van de Joden, was deze Romein ervan overtuigd,
dat hun godsdienst beter was dan de zijne. Hij had reeds de
barrières van nationaal vooroordeel en haat die de veroveraars
van de veroverden scheidde, doorbroken. Hij had respect getoond
voor de dienst van God en had vriendelijkheid betoond aan de
Joden als de aanbidders van God. Door wat hem bericht was,
vond Hij in de leer van Christus datgene, waaraan hij geestelijke
behoefte had. Al zijn innerlijke vragen werden beantwoord door
de woorden van de Heiland. Maar hij vond zichzelf onwaardig
om Jezus te benaderen en hij deed een beroep op de Joodse
oudsten om het verzoek voor genezing van zijn knecht over te
brengen.

De oudsten brachten de zaak voor Jezus, erop aandringend,
dat "hij het waard is dat Gij dit voor hem doet; want hij heeft
ons volk lief, en onze synagoge heeft hij gebouwd." (9)
Maar onderweg naar het huis van de overste ontvangt Jezus
de boodschap van de oñicier zelf: "Heer, doe geen moeite,
want ik ben niet waard, dat gij onder mijn dak komt." (10)
De Heiland vervolgt Zijn weg en de hoofdman komt
persoonlijk om zijn boodschap aan te vullen met de woorden:
"Ik heb mij ook niet waardig geacht tot u te komen, maar spreek
één woord en mijn knecht zal herstellen. Want ik neem een
ondergeschikte plaats in met soldaten onder mij, en ik zeg tot
de een: "Ga heen, en hij gaat heen, en tot een ander: kom, en
hij komt, en tot mijn slaaf: doe dit, en hij doet het." (ll)
"Ik vertegenwoordig de macht van Rome, en mijn soldaten
erkennen mijn gezag. Zo vertegenwoordigt Gij de macht van
de oneindige God, en alle geschapen wezens gehoorzamen Uw
woord. Gij kunt de ziekte bevelen te vertrekken, en hij zal u
gehoorzamen. Spreek slechts het woord en mijn knecht zal
genezen zijn."

"U geschiedde naar uw geloof," zei Christus. En zijn knecht
genas juist op dat uur." (12)

De Joodse oudsten hadden de overste bij Jezus aanbevolen
om de gunsten, die hij "onze natie" had bewezen. "Hij is
waardig" zeiden zij, "want hij heeft onze synagoge gebouwd."
Maar de overste zei van zichzelf, "Ik ben niet waardig." Toch
vreesde hij niet de hulp van Christus in te roepen. Hij vertrouwde
niet op zijn eigen goedheid, maar op de genade van Christus.
Zijn enige argument was zijn grote nood.

Op dezelfde wijze kan ieder menselijk wezen tot Christus
komen. "Niet om de werken der gerechtigheid die wij zouden
gedaan hebben, doch naar Zijn ontfenning heefi Hij ons gered."
(13) Voelt u, omdat u een zondaar bent, dat u er niet op kunt
hopen Gods zegen te ontvangen? Bedenk dan dat Christus in
de wereld kwam om zondaars te redden. Wij hebben niets om
ons bij God aan te bevelen; het dringend verzoek, dat wij nu
en altijd mogen brengen, is onze volkomen hulploze toestand,
die Zijn verlossende macht tot een noodzaak maakt. Afstand
doende van al ons zelfvertrouwen mogen wij zien op het kruis
van Golgotha en zeggen:

"Ik breng niets tot Jezus mede,
slechts uw kruis, dat is mijn bede."
"Indien gij kunt geloven, alle dingen zijn mogelijk voor
hem die gelooft." (14)

Het is geloof, dat ons met de hemel verbindt en ons kracht
brengt om stand te houden tegen de machten der duistemis. In
Christus heeft God in middelen voorzien om iedere boze
karaktertrek te beteugelen en elke verzoeking te weerstaan, hoe
sterk ook. Maar velen denken dat zij geloof missen en daarom
blijven zij bij Christus vandaan. Laat deze mensen ir1 hun
lmlpeloze onwaardigheid zichzelf overgeven aan de genade van
de medelijdende Heiland. Kijk niet op uzelf, maar op Christus.
lln. die zieken genas en duivelen uitwierp toen Hij onder de
mensen wandelde, is nog steeds dezelfde machtige Verlosser.
(injp dan Zijn beloften als bladeren van de boom des levens:
"Wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen." (15) Als u tot
llern komt, geloof dan dat Hij u zal aannemen, omdat Hij het
l›elool`d heeft. U kunt niet verloren gaan als u dit doet - nooit.
"Und echter bewijst Zijn liefde jegens ons, doordat Christus,
toen wij nog zondaren waren, voor ons gestorven is." (16)
l-In "als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal
lllj, die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor
ons allen overgegeven heeft, ons ook niet met Hem alle dingen
schenken?" (17)

"Want ik ben verzekerd, dat noch dood, noch leven, noch
engelen, noch machten, noch heden, noch toekomst, noch
krachten noch hoogten, noch diepten, noch enig ander schepsel
ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods, welke is in Christus
Jezus, onze Here." (18)

"Heer, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen."

Van alle bekende ziekten in het oosten, was melaatsheid het
meest gevreesd. De ongeneeslijke en besmettelijke aard, en het
afschrikwekkende effect van de ziekte op de slachtoffers,
vervulde de moedigsten met angst. Onder de Joden werd
melaatsheid beschouwd als een oordeel ten gevolge van zonde
en werd daarom "de aanraking" of "de vinger Gods" genoemd.
Diepgeworteld, onuitwisbaar, dodelijk, werd die ziekte be-
schouwd als een symbool van zonde.

Door de rituele wetten werd de melaatse onrein beschouwd.
Wat hij aanraakte, was onrein. De lucht werd besmet door zijn
adem. Als één die reeds dood was, werd hij buiten de woonplaats
der mensen gesloten. Iemand die verdacht werd de ziekte te
hebben, moest zichzelf aan de priester tonen, die het geval
moest onderzoeken en de beslissing nemen. Als de uitspraak
lepra was, werd hij van zijn familie geïsoleerd, uit de vergadering
van Israël gebannen, en was gedoemd om slechts met andere
melaatsen te verkeren. Zelfs koningen en bestuurders waren
daar niet van vrijgesteld. Een vorst, door deze vreselijke ziekte
aangetast, moest zijn scepter opgeven en uit de gemeenschap
vluchten.

Weg van zijn vrienden en zijn familie moest de melaatse de
vloek van zijn ziekte dragen. Hij was verplicht zijn eigen ellende
bekend te maken, zijn kleren te scheuren, luid alann te slaan
en allen te waarschuwen zijn besmettende aanwezigheid te
ontvluchten. De roep: "Onrein! onrein! " die in klagende tonen
van de eenzame verstotene kwam, was een teken dat met vrees
en afschuw werd gehoord.

In de streek van Christus” bediening waren velen van die
lijders, en toen het bericht van Zijn werk hen bereikte, was er
één in wiens hart geloof begon te kiemen. Als hij naar Jezus
toe kon gaan, zou hij genezen kunnen worden. Maar hoe kon
hij Jezus vinden? Hoe kon hij zichzelf aan de Heelmeester
vertonen, gedoemd als hij was door voortdurende afzondering?
En zou Jezus hem genezen? Zou Hij niet, zoals de Farizeeën
en zelfs de artsen, een vloek over hem uitspreken en hem
waarschuwen van de verblijfplaats der mensen te vluchten?
Hij denkt aan alles wat hem van Jezus verteld is. Niet één
die Zijn hulp gezocht heeft, is weggestuurd. De diep ongelukkige
mun besluit om de Verlosser te bezoeken. Ofschoon buitenge-
slotcn uit de steden, zou het mogelijk zijn, dat hij Zijn pad
kruiste op een zijweg langs de bergwegen, of dat hij Hem zou
vinden als Hij buiten de stad leerde. De moeilijkheden zijn
groot, maar dit is zijn enige hoop.

()p een afstand staande, vangt de melaatse enkele woorden
op van de lippen van de Heiland. Hij ziet Hem zieken de hand
opleggen. Hij ziet de lamme, de blinde, de verlamde en stervenden
:um verscheidene ziekten opstaan in gezondheid, God lovende
voor de bevrijding. Zijn geloof wordt sterker. Steeds dichter en
dichter nadert hij de luisterende menigte. De beperkingen die
hem opgelegd zijn, de veiligheid van het volk, de vrees waarmee
men hem aanziet, alles is vergeten. Hij denkt alleen aan de
gezegende hoop op genezing.
llij biedt een afzichtelijk schouwspel. De ziekte heeft zijn
heliaarn op een vreselijke wijze weggevreten, zijn verterend
lrehaxun is vreselijk om te zien. Bij het zien van hem schrikken
de mensen terug. In hun ontzetting dringen zij op elkaar om
coritact met hem te vermijden.
Sommigen proberen te voorkomen dat hij Jezus nadert, maar
tevergeefs. Hij hoort noch ziet hen. Hun uitdrukkingen van
:rtkeer worden over hem uitgestort. Hij ziet alleen de Zoon van
lied, hij hoort alleen de stem die leven spreekt tot de stervenden.
Updringcnd naar Jezus, werpt hij zich aan Zijn voeten met
de kreet "Here, indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen." (19)
Jezus antwoordt: "Ik wil het; wordt gereinigd," (20) en legt
hen de handen Op.

Onmiddellijk komt er verandering over de melaatse. Zijn
lbloed wordt gezond, de zenuwen gevoelig, de spieren sterk. De
onnatuurlijke, schilferige huid, zo tekenend bij melaatsheid,
verdwijnt; en zijn vlees wordt als dat van een klein kind. Zouden
de priesters de feiten omtrent de genezing van de melaatse
vernemen, hun haat te gen Christus zou hen ertoe kunnen brengen
een oneerlijke verklaring te geven. Jezus wenste dat er een
onpartijdige beslissing werd gewaarborgd. Daarom gebiedt Hij
de man, niemand iets van de genezing te vertellen, maar zonder
uitstel zichzelf in de tempel te vertonen met een offer', voordat
geruchten omtrent het wonder verspreid zouden worden.
Voor de priesters zo°n offer konden aanvaarden, werd van
hen geëist de offeraar te onderzoeken en zijn volledige herstel
vast te leggen
.
Dit onderzoek had plaats. De priesters die de melaatse tot
uitbanning hadden veroordeeld, bevestigen zijn genezing. De
man werd herenigd met zijn gezin en de gemeenschap. Hij
voelde de weldaad der gezondheid als iets heel kostbaars. Hij
verheugde zich in zijn mannelijke kracht en op de hereniging
met zijn gezin. Niettegenstaande de waarschuwing van Jezus,
kon hij het feit van zijn genezing niet langer verbergen en vol
blijdschap ging hij rond en vertelde van de macht van die Ene,
die hem gezond had gemaakt.

Toen deze man tot Jezus kwam, was hij "vol melaatsheid."
Het dodelijke gif drong door in zijn gehele lichaam. De discipelen
zochten te voorkomen dat hun Meester hem aanraakte; want
degene die een melaatse aanraakte werd zelf onrein. Maar bij
het leggen van de hand op de melaatse, ontving Jezus geen
verontreiniging. De melaatse werd rein. Zo is het met de
melaatsheid der zonde - diep geworteld, dodelijk, onmogelijk
om door menselijke kracht gereinigd te worden. "Het gehele
hoofd is ziek, het gehele hart vol krankheid; van de voetzolen
af tot zelfs de schedel, er is niet gaaf; wonden, striemen en
verse kwetsuren, die niet uitgedrukt zijn, noch verbonden, noch
met olie verzacht." (21) Maar Jezus, gekomen om bij de mensen
te verblijven, ontvangt geen verontreiniging. Zijn aanwezigheid
was genezende kracht voor de zondaar. Wie ooit aan Zijn voeten
valt in geloof en zegt:

"Heer, indien Gij wilt, gij kunt mij reinigen," zal het antwoord
horen: "Ik wil het, wordt gereinigd." In sommige gevallen van
genezing schonk Jezus niet dadelijk de gezochte zegen. Maar
in geval van melaatsheid werd het verzoek direct ingewilligd.
Wanneer wij om aardse zegeningen bidden, kan het antwoord
op ons gebed uitgesteld worden, of God geelt ons iets anders
dan we vragen; maar niet wanneer we om bevrijding van zonden
vragen. Het is Zijn wil om ons van zonden te reinigen, om ons
tot Zijn kinderen te maken en ons in staat te stellen een heilig
leven te leiden. Christus gaf Zichzelf voor onze zonden, "om
ons te trekken uit de tegenwoordige boze wereld, naar de wil
van onze God en Vader." (22) "En dit is de vrijmoedigheid,
die wij tegenover Hem hebben, dat Hij, indien wij iets bidden
naar Zijn wil, ons verhoort. En indien wij weten, dat Hij ons
verhoort, wat wij ook bidden, weten wij, dat wij de beden
verkregen hebben, die wij van Hem hebben gebeden." (23)

"Gij zult rust vinden"

Jezus zag op de bedroefden en temeergednrkten van wie de
hoop vervlogen was en die met aardse vreugden de hunkering
van de ziel trachtten te stillen, Hij nodigde hen allen uit rust
in Hem te vinden

Teder verzoekt Hij de zwoegende mens: "Neemt Mijn juk
op u, en leert van Mij; want Ik ben zachtmoedig en nederig
van hart, en gij zult rust vinden voor uw ziel; want Mijn juk
is zacht en Mijn last is licht." (24)

Met deze woorden spreekt Christus tot elk menselijk wezen.
Of zij het weten of niet, allen zijn vennoeid en zwaar belast.
Allen worden temeergedrukt door lasten, die alleen Jezus kan
verwijderen. De zwaarste last die wij dragen, is de last der
zonde. Als wij die last moeten blijven dragen, zal die ons
verpletteren. Maar de Zondeloze heeft onze plaats ingenomen.
"De Here heeft al onze ongerechtigheid op Hem doen neer-
komen." (25)

Hij heeft de last van onze schuld gedragen. Hij wil dat gewicht
van onze vermoeide schouders afnemen. Hij wil ons rust geven.
De last van zorgen en moeiten wil Hij ook dragen. Hij nodigt
ons uit al onze zorgen op Hem te werpen; want Hij draagt ons
op Zijn hart.

De Oudere Broeder van ons geslacht is bij de eeuwige troon.
Hij kijkt op ieder mens, die zijn aangezicht tot Hem wendt als
de Zaligmaker. Hij weet uit ervaring wat de zwakheden van
het mensdom zijn, wat onze behoeften zijn en waar de kracht
van onze verzoekingen ligt; want Hij is "in alle punten als wij
verzocht geweest, doch zonder te zondigen." (26) Hij waakt
over u, bevend kind van God. Wordt u verzocht? Hij wil u
verlossen. Bent u zwak? Hij wil u kracht geven. Bent u onwetend?
Hij wil u verlichten. Bent u gewond? Hij wil u helen. De Here
"bepaalt het getal der sterren", en "toch geneest Hij de gebrokenen
van hart en verbindt hun wonden." (27)

Wat ook uw angsten en beproevingen zijn, leg uw zaak aan
de Here voor. Uw geest zal gesterkt worden tot lijdzaamheid.
De weg zal voor u geopend worden om uzelf te bevrijden van
verwarring en moeilijkheden. Hoe zwakker en hulpelozer uzelf
weet dat u bent, des te sterker zult u worden door Zijn kracht.
Hoe zwaarder uw lasten hoe meer gezegend de rust als u die
lasten op uw Lastendrager werpt.

Omstandigheden kunnen vrienden scheiden; de rusteloze
wateren van de oceaan mogen rollen tussen hen en ons. Maar
geen omstandigheid, geen afstand, kan ons van onze Verlosser
scheiden. Waar wij ook zijn, Hij is aan onze rechterhand, om
ons te steunen, te handhaven, staande te houden en op te
vrolijken. Groter dan de liefde van een moeder voor haar kind
is de liefde van Christus voor Zijn verlosten. Het is ons voorrecht
in Zijn liefde te rusten; te zeggen: "Ik wil op Hem vertrouwen,
want Hij gaf Zijn leven voor mij."

Mensenliefde kan veranderen, maar de liefde van Christus
kent geen verandering. Wameer wij tot Hem om hulp roepen,
is Zijn hand uitgestrekt om ons te redden.

"Want bergen mogen wijken,
en de heuvelen wankelen;
Maar Mijn goedertierenheid zal voor u niet wijken,
en Mijn vredesverbond zal niet wankelen,
zegt de Here, uw Ontfermer." (28)

Verwijzingen:
1. Matth. 9:21.
2. Marc. 5:23.
3. Marc. 5:29;
4. Luc. 8:45.
5. Luc. 8:46.
6. Luc. 8:48.
7. Joh. 3:16.
8. Gal. 2:20.
9. Luc. 7:4,5.
10. Luc. 7:6.
11.Luc. 7:7; Matth. 818,9.
12 Matth. 8:13.
13 Tit. 3:5.
14 Marc. 9:23.
15 Joh. 6:37.
16.Rom. 5:8.
17. Rom. 8231,32
18. Rom. 8:38,39
19. Matth. 8:2.
20 Matth. 8:33.
21.Jes. 1:5,6.
22. Gal. 1:4
23. 1 Joh. 5114,15
24. Matth. 11:29.
25. Jes. 53:6.
26. Heb. 4:15.
27. Ps. 147:3,4.
28. Jes. 54:10.