03 Gulzigheid: een halsmisdaad

(1880) 4T 454, 455
217
. Sommigen kunnen hun zucht naar eten niet beheersen, maargeven toe aan hun smaak ten koste van hun gezondheid. Het resultaat is,dat hun brein beneveld raakt, hun gedachten verward, en zij slagen er nietin datgene te bereiken, wat zij zouden kunnen, indien zij zichzelf ver-loochend zouden hebben en zich zouden hebben ingehouden. Zulke men-sen beroven God van de lichaamskracht en de geestkracht die, indien mengematigdheid in alles had betracht, gewijd hadden kunnen worden aanZijn dienst.





Paulus was een gezondheidshervormer. Hij zei: “Ik tuchtig mijnlichaam en houd het in bedwang, om niet, na anderen gepredikt tehebben, wellicht zelf afgewezen te worden.” (l Kor. 9:27) Hij was zichvan de verantwoordelijkheid bewust om al zijn vermogens zo krachtigmogelijk in stand te houden, zodat hij die tot eer van God kon gebruiken.Als Paulus het gevaar liep onmatig te zijn, dan verkeren wij in nog grotergevaar, omdat wij niet, zoals hij, de noodzaak voelen en beseffen, God teverheerlijken in ons lichaam en onze geest, die van God zijn. Te veel etenis de zonde van deze tijd.





Het woord van God stelt de zonde van gulzigheid op één lijn metdronkenschap. Deze zonde was zo ergerlijk in Gods ogen, dat Hij Mozesgebood, dat een kind dat op het punt van de eetlust niet in toom konworden gehouden, maar zichzelf volpropte met alles waamaar zijn smaakmaar snakte, door zijn ouders voor de oudsten van Israël gebracht moestworden en gestenigd moest worden. De toestand waarin een gulzigaardzich bevond, werd als hopeloos beschouwd. Hij was van geen nut vooranderen en was een vloek voor zichzelf. Men kon in niets op hemvertrouwen. Hij zou steeds een aanstekelijke invloed op anderen hebben,en de wereld was zonder iemand met zo°n karakter beter af; want anderszouden zijn verschrikkelijke tekortkomingen voortduren. Niemand diezich tegenover God verantwoordelijk weet, zal toestaan dat zijn dierlijkeneigingen de overhand over zijn verstand krijgen. Zij die dit wel toelatenzijn geen Christenen, wat zij verder ook zijn mogen, en hoe verheven hunpositie ook is. De uitdrukkelijke opdracht van Christus is: “Gij dan zultvolmaakt zijn, gelijk uw hemelse Vader volmaakt is.” (Matth. 5:48) Hijlaat ons hier zien dat wij in onze eigen sfeer even volmaakt kunnen zijnals God het is in Zijn sfeer.